Een zeventigjarige in Duitsland.
Herman Grimm namelik; de berlijnse professor in kunstgeschiedenis; de schrijver o.a. van novellen en een roman, die noch niet vergeten zijn; de schrijver van werken over Michel Angelo, Raphaël, Goethe, de Ilias en van een respektabel getal essays, die allen noch minder vergeten zijn; de zoon van Wilhelm Grimm, de oomzegger van Jacob Grimm; de schoonzoon van Achim en Bettina von Arnim.
Wilhelm Bölsche, vroeger redakteur van de Freie Bühne (= Neue Deutsche Rundschau), tracht in de Januarie-aflevering van de Deutsche Rundschau de man te karakteriezeren, die in de kringen van de duitse geestesadel - en wie zal zeggen, hoe ver buiten de grenzen van Duitsland? - als een persoonlikheid een ereplaats inneemt, zoals weinigen. Waarom hij zo geëerd wordt, al jaren lang? Omdat weinigen, zoals hij, modern zijn geweest en gebleven. In een roemrijke tradiesie opgegroeid, heeft hij toch altijd de ogen wijd open gehad voor zijn tijd met zijn ingrijpende veranderingen, heeft hij nooit gewenst, dat de tijd rechtsomkeert zou maken.
En hoe die akademiese professor, die man van univerzeel weten - eksept monnikewetenschap - en estheties voelen schreef en schrijft?
't Wordt de Duitsers zo vaak verweten, dat ze langdradig zijn in hun geschriften en duister. En niet geheel ten onrechte, al wil 't me bedunken, dat wij niet juist 't grootste recht hebben, om 't eerste verwijt te doen. Maar met groot of klein recht, die verwijten treffen zeker allerminst Herman Grimm.
In een vlug, meeslepend tempo, met het rhythme van een spreker met temperament, die wat te zeggen heeft, schrijft hij met de grootste eenvoud en in gedrongen beknoptheid glashelder neer, wat zijn estheties gevoel en geleerd verstand te uiten hebben: hij schrijft bezielend.
Zijn schrijftrant aanbevelen tot nadoen, zou even dwaas zijn als de schrijftrant van wie ook ter navolging voor te houden. Maar veel dwazer is 't zeker Grimm's schrijftrant te veroordelen, omdat de schoolmeester met de gecodificeerde syntax in zijn hoofd zo dikwels met Grimm's taal verlegen zit. En toch hebben duitse schoolmeesters dit dwazere klaar gespeeld. ‘Tout comme chez nous, als we een Herman Grimm hadden’, wordt me in 't oor gefluisterd; - maar ik neem dat niet voor mijn rekening.
't Is hier niet de plaats, om meer over de zeventigjarige te schrijven. Maar wie een esthetiese persoonlikheid in geschrifte wil leren kennen, die beveel ik de lektuur van Grimm's werken aan; zijn ‘Goethe’ b.v., en zijn essays, die noch jaarliks in de Deutsche Rundschau verschijnen.
't Biezondere van zijn taal kan ik niet korter samenvatten als met de woorden, waarmee hij zelf eens de taal in Heinrich von Treitschke's Deutsche Geschichte karakteriezeerde: Herman Grimm's Sprache steht unter dem Zeichen des gesprochenen Wortes. -
J.G.T.