Taal en Letteren. Jaargang 8
(1898)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 93]
| |
Maerlant's Alexander.Toen Napoleon in den slag bij de Pyramieden z'n leger ter overwinning geleid had, fluisterden de vluchtende Bedoeïenen elkander toe, dat Iskender weer uit de dood was verrezen en opnieuw z'n tocht naar 't Oosten begon.Ga naar voetnoot1) Zo krachtig bleef na duizende jaren, op de oosterse gemoederen, de indruk van 't beeld, dat de sage van de genieale Macedoniese veldheer ontworpen had. Hun vorsten had hij onttroond en geketend; hun zeden en gebruiken stelselmatig met voeten getreden. Dat alles vergaten de volkeren, verblind door de betovering die uitging van z'n heldengestalte. Niet als 'n vreemdeling en vijand, neen, als 'n stichter van rijken, en bevrijder der volken, leefde hij in hun verbeelding als hun vriend en landsman. En ganse volken hebben er toe meegewerkt om uit de griekse veldheer, in hun sagencyclus, een nasieonale held te vormen. Twee omstandigheden vooral hebben dit verdichtingsproses begunstigd: de stand van de geschiedschrijving, en de geografiese voorstellingen van het verre Oosten in Alexander's tijd. Z'n leven viel niet onder 't bereik van de attiese geschied-school, die de dingen helder en bepaald in 't oog vatten, en met hun klassieke rustige trant beschreven. 't Was de sensasie-lust van de joniese geschiedschrijvers, die om de indruk die hun verhalen moesten maken, de feiten zelf aandikten, welke van Alexander's geschiedenis, vooral na z'n dood, een aan 'n roman grenzend relaas heeft gemaakt.Ga naar voetnoot2) De held hunner geschiedenis was getrokken naar de streken bij de Kaspiese zee, waar de met sneeuw bedekte bergtoppen van de Kaukasus, bij z'n bewonderaars de herinnering opwekten aan de Amazonen, die hier hun woonplaats moesten hebben, en de fantasie verbond de held onder de koningen aan de heldenkoningin. Hij had de grenzen van Indië bereikt, dat griekse geografen gevuld hadden met dingen, die de werkelikheid van 't geprezen lustoord moesten tarten, en in hun verbeelding had hij reuzen bekampt, wonderen aanschouwd en avon- | |
[pagina 94]
| |
turen doorleefd. Over de historiese zegevaart strooide 'n oosterse wereld de volle hoorn van z'n weelderigste sprookjes-poëzie, en door de bekorende uitwerking van de fantastiese tooi, behield ook het latere Alexander-verhaal in 'n mengeling van historie en sage, als achtergrond de Ktesiaanse fabelwereld met z'n reuzen, hondmensen, klein-duimpjes en andere wondergestalten. Dat de Pseudo-Kallisthenes - de oudste ons bekende Alexandersage, tijdens de Ptolemaeën in Alexandrië bewerkt, - de Macedoniese koning als 'n Sindbad eilanden laat bezoeken, die nader blijken walvissen te zijn, of hem door 'n gier in de lucht laat opnemen om des te beter de wereld te kunnen bekijken, bewijst niets anders dan dat het alexandrijnse verhaal een verwante is van het arabiese sprookje, en met wie weet hoeveel oosterse en westerse Brandaan-elementen teruggevoerd moet worden tot een of ander oudindies volkssprookje of avonturiers-roman. Maar waar is de stamvader van de legende, en wat werd er van de verspreide en verloren geraakte famielie-leden? Zoveel mag als zeker worden aangenomen, dat de Sindbad - of z'n voorvader - van 't oorspronkelik verhaal, in de alexandrijnse sage vereenzelvigd werd met Alexander als de patroon van de stad, en daardoor aan de roman z'n nasieonaal-egyptiese kleur gaf. Daar kwam noch wat bij. Het slavenvolk der egyptiese fellah's stond sterk op z'n godsdienst, en wilde z'n koning volstrekt als de belichaming van Ammon-Ra beschouwd hebben, en toen nu Alexander deze trek van 't egypties volkskarakter zoveel mogelik ontzag, en mischien wel hun wensen in de hand werkte, verwierf hij zich niet alleen aller harten, maar ook de eer, dat men in de sage z'n afkomt rechtstreeks afleidde van hun goddelik heersers-geslacht. En zo laat het zich horen, dat in de latere westerse romans, die aan het alexandrijnse volksboek, 't zij rechtstreeks, 't zij aan het Epitome van Valerius ontleendenGa naar voetnoot1) (en dit deed ook onze middelnederlandse Alexander-roman), de historiese Macedoniese koning Filippus, als vader van de held der geschiedenis, vervangen wordt door de egyptiese koning en tovenaar Nectanebus of Neptanabus, die hier en daar vaag wordt vereenzelvigd met Jupiter-Ammon, omdat hij in de gedaante, waarin volgens z'n bedriegelike voorzegging de oppergod zelf zou verschijnen, toegang tot het vertrek der koningin wist te verkrijgen, en door ijdele droomgezichten een ‘godenkind’ bij haar verwekte. Iets wat iemand als Maerlant, die bij Josephus en elders heel andere dingen leest, maar zich node aan 't gezag van Aristoteles onttrekt, wel wat vreemd mag voorkomen, | |
[pagina 95]
| |
maar wie 't altans een troost blijft, dat de volmaaktste ridder uit de oudheid - eigelik is Alexander 'n Middeleeuwer - in elk geval als 'n koning-zoon van de hoogste adel is.
Niemand is zo vertroeteld door de M.-E. Ridderromantiek als de Macedonieër. De ± 1180 bewerkte Alexander-dichting van Gauthier de Châtillon, moge de door Curtius uit zuiver geachte bronnen geputte geschiedenis tot grondslag hebben gehad, en de scholen der Middeleeuwen kunnen met het inwisselen van een onwetenschappelike sagen-kombienasie tegen de latijnse hexameters van de Alexandreis een wijze ruil hebben gedaan, - zowel de latere gelouterde als de voorheen fantastiese roman-litteratuur hebben beide evenzeer de hand gehad in de vergoding van de wereldveroveraar. Was hij al geen god, dacht men, zo was hij in elk geval een held van ongemeen bloed, met wie men in de kruistochten in 't Oosten noch verder zou gekomen zijn dan met de Bouillons of de Lusignans, hoe verdienstelijk deze gevierde ridders overigens mochten geweest zijn. Dat Alexander, tegen wie niets en niemand bestand bleek, de gehele wereld niet had veroverd, kon niet aan hem liggen. Dat z'n taak hem midden in z'n zegetocht uit de handen was genomen, moest niet zo zeer wijzen op de onmacht van 'n sterfelik mens, maar veeleer op de ingrijpende hand van 'n Hogere Macht. Het plotseling stuiten van de ster op z'n zeldzame gloriebaan had dan ook z'n diepe betekenis. Gods wegen waren wijs, en 't was meer gebeurd, dat 'n door 't geluk begunstigde sterveling z'n onbeduidendheid niet meer wist te erkennen, en daarom, tot straf voor z'n waan, in 't niet werd teruggeslingerd. In elk geval had de Voorzienigheid in Alexander's vroege dood na het heerlikste leven, dat de wereldsgezinde Middeleeuwse ridder zich kon denken, 'n waarschuwende les gelegd ter bevestiging van 'n algemene waarheid. - Zo blijft zelfs de meest geïedealiezeerde ridder, ook in de wereldse literatuur, omdat hij 'n element is in 't weefsel der geschiedenis, onder de Christelik-godsdienstige zedewet, en wil ook in hem de Historie z'n betekenisvolle roeping verkondigen, om 't eeuwige Godsgericht over vorsten en volken met eksempelen te illustreren.Ga naar voetnoot1) | |
[pagina 96]
| |
Bij de Nederlander komt daar noch iets bij. Aan z'n omgeving en de richting van z'n tijd kan hij als beginner natuurlik zich moeilik onttrekken, en de Macedonieër blijft dan ook bij hem ‘die edele here, die deghen coene,’ maar hij ziet niet alleen de hartverheffende brede epiek van de veroveraar en ‘hovesche here,’ overheerst door de didacties-zedelike strekking van het wereldrichtende Vonnis, hij voelt zelfs in zich de behoefte, om onder het grijpen rechts en links,Ga naar voetnoot1) uit sage en wetenschap, fantasie en eigen kennis, de betekenis van het verhaal te verdiepen, door de didactiek te aksentuéren en de moraal te onderstrepen.Ga naar voetnoot2)
Arme Darius! Hij is de rijkste en machtigste onder de Vorsten der aardeGa naar voetnoot3); hij houdt van vredeGa naar voetnoot4), is edelaardigGa naar voetnoot5), gevoelig voor riddereerGa naar voetnoot6). Hij bidt de goden, z'n rijk, zo 't hem beschoren is het te moeten afstaan, aan Alexander, z'n ‘hovesche viant,’ als waardigste opvolger te willen gevenGa naar voetnoot7). Hij is ramp- | |
[pagina 97]
| |
spoedig, smeekt driemaalGa naar voetnoot1), en noch eens, om vrede, wil hem z'n land tot de Eufraat en de hand van z'n dochter afstaan. Hij voelt het Noodlot over 'em komen, het verraad dreigen, het einde naderen. De rampzalige!.... Tevergeefs is 't medelijden der volkeren en nageslachten! Het Godsgericht oordeelt, en de historie is slechts 'n vonnisregister. Dáárom alleen reeds moet Darius, in 't middeleeuws zedelik denken, vallen, omdat hij 'n Macht op aarde is. Wie niets heeft te missen, aan wie bij welke gril van 't Lot ook, niets kan worden ontnomen, hij alléén heeft het ‘Avontuur’ in bedwang; hoe hoger stand daarentegen, hoe zwakker staat. En al die deugden van de Persiese koning, ze tarten het Noodlot, zijn speeltuig voor het effekt; bij 't drama komt er te meer worsteling door in de aksie; en zoveel te tragieser is tegenover de Onverzoenlikheid het Einde. Die zelfde strekking heeft ook de fiere boodschap van de Pers aan z'n Macedoniese koning-leenman, de roekeloze: ‘Wat zou 'k tegen 'n vlasbaard vechten! Pak aan hier die toom, 'n bal en 'n beurs. Breidel-je, speel, of koop brood. Maar waag er je hersens niet aan!....Ga naar voetnoot2) Want waar is 't onze Middeleeuwer anders om te doen dan om 't koninklik gemoed 'n lange ontzettende fase van strijd tussen fierheid en demoedige berusting te laten doorlopen, van z'n edele verontwaardiging bij 't ongemotieveerd schenden van z'n grondgebied afGa naar voetnoot3) tot aan 't besef van z'n onherroepelike val toe? - Eerst de opkomende twijfelGa naar voetnoot4) en tegen 't wankelen van z'n zelfvertrouwen die uiterste krachtsinspanning! Dan, het wijken van z'n geestkracht en 't verlies van alle gezicht op de zaken, ook na 't vermoeiendste peinzenGa naar voetnoot5). Dan, als hij voorslaat om af te trekken, - er niemand om hem heen is, die hem moed inspreekt of van vrees ontslaatGa naar voetnoot6). Dan, dat afslinken van z'n duizenden tot honderden, dat komen van de schande over hem, die de laatste zal zijn van 't trotse koningshuis. Ten slotte de duistere toekomstGa naar voetnoot7), tot aan de eerste, korte berusting na Arbela, als hij stilzit en klaagt: ‘Is niet het werelds beloop, dat wie heden in ere omhoog zit, straks verwonnen omlaag stort? Hoe groot was de macht niet van Croesus, de Lydiese koning! Hoe smaad'lik verloor hij aan Cyrus niet have en goed! En Cyrus-zelf sloeg de hand van.... een maagdenvorstin!.... Bezaaide niet Xerxes de zeeën met legers en vloten? En overmocht hem niet luttel rebellig volks?.... Zo stillen morgen roofzuchtige Grieken hun dorst aan 't Persiese goud!’Ga naar voetnoot8) Noch éénmaal verzet zich de fiere geest als in de trekking des doods. Hij zal Perzië en z'n rijke schatten prijs geven, en in Medië, waar 't strijd- | |
[pagina 98]
| |
gerucht noch niet is doorgedrongen, 'n nieuwe oorlog beginnen.Ga naar voetnoot1) Hij ontwijkt de leeuw, om de slang van verraad tegemoet te snellen. Hij slaat de raad van ‘Patroen’, een veldheer van z'n Griekse huurtroepen, die hem tegen Bessus en Narbesines waarschuwt, in de windGa naar voetnoot2), en blijft bij de zijnen. Toch voelt hij dat het verraad zeker, en dat z'n ure nabij is.Ga naar voetnoot3) De zon treurt mee en draalt met ondergaan. Duldt de natuur, dat er de volgende nacht onrecht geschiedt? Zouden de goden rechtvaardig zijn? Hoor de verwijtende klacht van de koning, voordat straks de smaadlike boeien hem zullen knellen: ‘Waartoe, o goden, bestelpt me dit leed? Waarom màg ik niet leven, niet sterven noch, met die ik als koning regeer, en die me naar 't leven nu staan? Droeg ik onwaardig m'n kroon, of richtte ik onbillik m'n volken? Brak ik der voorzaten wet, of nam ik de arme z'n goed? Neem me, o goden, het leven, waar 'k schuldig m'n onrecht wil boeten! Kome dan Bessus, en lone 't verraad m'n schennis van recht en van trouw!.... Maar spaar m'n schuldloos lijf, zo 'k leefde naar plicht en geweten! Straf der dienstbaren trots, die als verraders tegen me staan!.... En zo al uw Raad besloot, de draad van m'n leven te snijden, - géén hunner geworde de macht over 't lijf, dat enkel de koning behoort!’Ga naar voetnoot4) Genoeg. Op 't punt van 't zwaard tot zelfmoord te grijpen, heeft 'n ontstelde dienaar, die roepend de wijk nam, door z'n vlucht de moordenaars de kans gegeven, de vorst te boeien, en hem mee te slepen in 'n haastige aftocht. Een wilde jacht begint. Alexander wil geen onttroonde koning overwinnen, geen Bessus de eer van 'n geregelde oorlog aandoen, maar zal Darius ontzetten, al is 't ook aan 't einde der aarde.Ga naar voetnoot5) Maar 't baat niet; aan Darius wordt z'n eigen fierheid noodlottig. Liever wil hij sterven, dan als gevangene van z'n trouweloze dienaren, tot 'n snellere vlucht, 'n ander paard bestijgen. - ‘Zit op, de Grieken komen!’ is 't gebod.Ga naar voetnoot6) - ‘Nooit,’ weigert de koning, - ‘zij komen juist om de dood te wreken, die ik, als 't laatste geschenk van 't Noodlot, door uw handen ontvang!’Ga naar voetnoot7) En om dit deerniswaardige konings-lot, slingeren zich als rouwfestoenen van doodsklok-tonen, de sombere klachten des dichters, en dreunen z'n vervloekingen de moordenaars na op hun vaart door Baktrie's woestijn. Natuurlik, ook Bessus en Narbesines worden gestraft. Hoe kan het ook anders! De historie is er voor, het onrecht te laten boeten; God kàn niet anders dan strikt rechtvaardig zijn. Maar dat alles, en meer noch, is bijzaak. | |
[pagina 99]
| |
Hoofdzaak is: de macht, hoe groter hoe liever, op aarde moet vallen, tot lering der Christlike mensheid. Jezus' kribbe stond in 'n veestal. En God roept, als vonnis-volvoerders, weer nieuwe helden op, en geeft in hun handen de macht en de wil, en de middelen, om hèn te slaan, die de Godswil ten val heeft gedoemd. Hier is de geroepene, Alexander de Macedonieër.
Wie was hij? Een God-mens, de Christus voorspellend, die 't Godsrijk op aarde zou stichten? Ook hij heet een godentelg, al is 't niet de zoon van de ware God. 't Is in 'n draken-vermomming, satanies dus, dat Nectanebus, valselik voorgevende de opper-God te zijn, z'n vader wordt.Ga naar voetnoot1) Maar daar staat over, dat ook zìjn geboorte voorspeld en ingeleid wordt met tekenen. Een kuiken loopt om de ontkropen eierschaal, en sterft, als 't er weer in terug wil: zo zal Alexander de wereld omvatten, maar nooit het beginpunt terugzien.Ga naar voetnoot2) En dan het beven der aarde op het geboorte-uur; het vlammenschieten en stenen-regenen van een ontstelde hemel; de kamp van twee arenden, in z'n nabijheid, bij de intrede in de wereld, en ver af, in Egypte, het lam, dat menselike woorden spreekt.Ga naar voetnoot3) En ook, - die ontroering van 't heelal bij z'n dood, het zwijgen der vogels in de morgenstond; de morgenster, die niet weg, de zon, die weer weerom wil, maar blijven moet, omdat het Noodlot beslist heeft.Ga naar voetnoot4) En hij wist zich geroepen! Cleander had hem bij Thebe's verwoesting bezongen, onder 't inroepen van z'n genade, zeggende, dat de sterren hem hadden voorspeld, hoe Alexander heersen zou over de vier hoeken der aarde.Ga naar voetnoot5) Rome had hem vóór z'n vermaarde tocht de Roomse kroon gezonden.Ga naar voetnoot6) Een hemelse verschijning in de kleedij van 'n joodse opperpriester, grijs van oudheid, had hem in 'n nachtelike droom voorzegd: ‘alle volken der aarde zal ik u in uw handen geven. Doch spaar hen, die zijn als ik!’Ga naar voetnoot7) Dezelfde | |
[pagina 100]
| |
verschijning ziet hij te Jerusalem onder de joodse priesters.Ga naar voetnoot1) En dezelfde stem spreekt weer tot hem, bij 't einde der aarde, uit 't paradijs: ‘ik ben, die u alle volken der aarde in uw macht heb gegeven. Keer om, uw levenstaak is volbracht!’Ga naar voetnoot2) En die zo spreekt, werpt hem de vermaarde steen toe, in de gedaante van 't menselik oog, die gewogen, alle gewicht te zwaar is, maar met een weinig stof bedekt, snel de schaal doet rijzen. Zinrijk symbool, dat het oog van de levende mensch nooit te verzadigen is, maar dat na z'n dood een weinig aard voldoende is om 't voor eeuwig te sluiten.Ga naar voetnoot3) Noch eens: wie is Alexander! Want terwijl hij bij Gauthier in dienst staat van een filosofie, waarin de geschiedenis de voorbeelden aanwijst van de wisselvalligheid hier beneden, en Maerlant juist bij de historiese inhoud de legendariese Paradijs-tocht voegt om met het zinvol symbool aan 't fatalistiese motief 'n grondtoon te geven, zien we hier aan de Macedoniër òf door de verschijnselen òf door hem zelf 'n betekenis toekennen die hem zo niet vereenzelvigt met Christus,Ga naar voetnoot4) hem dan toch als 'n door God gezondene voorafschaduwing van Christus tekent. Ook hij gelooft sterk aan z'n roeping. Ook hìj gelooft de zoon des Vaders te zijn. Hij zal doordringen tot 't Paradijs, doordringen tot de hel, en er Lucifer bekampen. We weten 't: als sterveling màg hij geen toegang tot 't Paradijs begeren. Dit juist is z'n vonnis. Maar weet, dat ook zìjn ure voorspeld wordt, ook hij op jeugdige leeftijd (33 jaar!) moet sterven, En als de ure zal komen, dan òòk zegt hij tot de zijnen tot afscheid: ‘Genoeg is m'n heerschappij op deze wereld. Tans roept me mijn Vader in de Hemel, om met hem het lot der mensen en de onzienlike dingen te besturen. En nu daar de strijd komt tegen de helse machten, wier mening is dat Jupiter van grijsheid de hemel niet meer kan regeren, nu roept men mij, en moet ik haastelik komen!’Ga naar voetnoot5) We zagen bij de Kruis-legende,Ga naar voetnoot6) dat de sage op z'n tocht van 't O. naar 't W., aan de kust der Noordzee, door 't verbreden en onderstrepen van de motieven, in z'n zin werd verdiept. We zien het hier weer, nu Maerlant de christelik-asketiese grondtoon van ‘'t kleinste 't beste’ herhaalt en verwerkt. Maar we zien iets meer. Het W. heeft steeds het O. slecht begrepen, en in stee van met de meteoren, zich met de gevallen scherven verblijd. Doch hier in de Nederlandse roman, al is 't dan ook dat in 't verhaal, de bewerker te machtig, hare strekkingen als twee hoge golven uiteenspatten, weerkaatst toch 'n mystieke stem als 'n nagalm de oude oosterse | |
[pagina 101]
| |
zinGa naar voetnoot1) van de sage: ‘Ziet, God heeft z'n zoon gezonden om 't Roomse Godsrijk op aard te stichten!’
In onze Middelnederlandse roman, komt de òf allegoriese òf in oorsprong apocalyptiese betekenis van de sage, de histories-filosofiese strekking van de Middeleeuwse opvatting schragen. Terwijl de onder wondertekenen aangekondigde en geborene, door z'n vast geloof in eigen Godenafkomst veel meer kracht geeft aan de zin van z'n histories optreden als arm van de Goddelike Gerechtigheid, levert z'n hulpeloosheid aan de muurvoet van 't Paradijs, waar hij in 't hem toegeworpen symbool de ijdelheid van z'n bestaan leest, hem in z'n gestrafte waan onverbiddelik over aan de wraak van God. Als 'n stormwind jaagt hij door 't Perzen-rijk; steden en provinsieën vallen hem toe, ontzettende schatten van goud en gesteenten liggen voor 't grijpen, beslist is van de aanvang af z'n overtuiging dat het z'n taak is, de aarde tot z'n grenzen te veroveren. Hij wijkt voor geen beden van vrienden, versmaadt de waarschuwende wenken der vorsten, wier rijk hij bedreigt. - ‘Wat jaagt u, wiens eerzucht de elementen noch belgen zal, tegen ons, die niets dan de vrijheid begeren,’ roepen de Scythen. ‘De wereld is u, en noch zoekt ge ons handjevol vee! Bedenk, geen leeuw is zo sterk, dat geen vlieg op hem aast!...’Ga naar voetnoot2) Tevergeefs. De Scyth is verloren, hij eindigt met snoeven. Maar al snoefde hij niet, z'n woorden zijn paarlen voor de zwijnen. Alexander sluit nu eenmaal z'n oren voor filosofie. Porus, die ook wijsgerig-verwaand is, wordt naar behoren getuchtigd, en Porus, die wijsgerig blijft, wordt een man van verstand, die gelooft aan 't ‘avontuur’ en er netjes kan over preken. Maar dat alles baat Alexander noch niet. Zijn lot is nu eenmaal bepaald; al dat onverzadelik roven en trekken, dat sluiten van z'n oren voor wijsheid en ‘reden’, is afgesproken werk, is levering volgens kontrakt. Hij moet zelfs vergèten rechtvaardig te blijven; hij doodt, zonder dat ze 't verdienen, Clitus, Armelaus en Callisthenes. Zo gaat het immers de vorsten nu eenmaal, die op de top van hun roem zijn gekomen! Wat geeft dat drie dagen vasten als blijk van berouw! Laat hij toch wijs zijn: ‘Elck man sie om sijn bederve.’ - Maar Alexander is nu ongelukkig eenmaal zo geschapen, dat hij niet anders kan of niet anders wil,Ga naar voetnoot3) en eindelik komt het er voor goed bij hem uit: ‘Wat maalt het me lang te leven, en 't aardse goed te bezitten! Niet bij de jaren toch tel ik m'n leven, maar bij de viktories! Wat ik alleen begeer, is roem bij 't nageslacht. - Wat geeft me Europa en Azie, een | |
[pagina 102]
| |
wereldje dat zo gauw uit is! Ik toon u een and're wereld, waar 't zonlicht in 't westen verschijnt!..... Uw schrik en ontzetting?.... Eén teken, en nieuwe volken knielen verbaasd aan m'n voeten!.... Maar hem die me volgt, ontdek ik tot loon, 't Mysterie der schepping!....’Ga naar voetnoot1) Wie zo durft te spreken, is reddeloos weg. Hij mag noch als 'n biezondere gunst, de streken gaan bezoeken, die alleen Bacchus en Herkules hebben doorzworven, hij mag de hoofdeloze Lemnes onderwerpen, het eiland Crisa bereiken, de Ichtyofagen, Gymnosofisten, de twaalf el lange Macrobienen, enz. enz. onderwerpen, wie z'n vonnis aan de Paradijsmuur gaat horen, moet ver van huis, en wie verre reizen doet, kan heel wat verhalen. Maar 't is ook het galgemaal des roems van de wereldveroveraar. Onder de hand worden de punten van beschuldiging alvast opgemaakt; de gekwetste Natuur, die van geen sterfelik wezen de bewering kan dulden, dat de aarde te klein is, en dat de verborgen dingen geopenbaard moeten worden, gaat naar 't verblijf van de zeven helse machten, ontmoet er Lucifer, doet haar beklag, vertelt hem, wat Alexander zo al veroverde en houdt hem voor, dat het nu om 't Paradijs, de Hel en de Onderwereld te doen is. ‘Ga nu eens na,’ besluit ze, ‘wat voor eer er voor u, als de verdrijver van Adam uit het Paradijs, overblijft, als ge zelf er door Alexander uit verdreven wordt!’Ga naar voetnoot2) - Lucifer belegt aanstonds raad met de furieën, en 't besluit is, er 'n eind aan te maken. ‘Denk er om’, herinnert de Hellevorst, ‘dat al lang geleden de “god der werelt” voorspeld heeft, dat iemand, onder wonderen geboren, “met sinen houte” de hel zal breken en de zielen er uit zal verlossen. Laten we oppassen dat hij 't alvast niet doet!’Ga naar voetnoot3) Eén van de furieën, 't Verraad (de dochter van de Nijd), zal 't zaakje opknappen. Antipater, die Griekenland bestuurt, is haar vriend, die ze van de wieg af geleerd heeft, ere te veinzen, waar hij in 't hart de haat draagt.Ga naar voetnoot4) Hij zal Alexander doden, met vergif. Ondertussen komt de koning na allerlei wonderen ontmoet en avonturen doorleefd te hebben, bij twee bomen, een van de zon en een van de maan, die spreken kunnen, en antwoord geven op 't gepeins - spreken is verboden - der aanbidders. Hier verneemt Alexander z'n lot. ‘Het aardrijk zult ge winnen, maar nooit meer uw land bereiken,’ is het veelzeggend antwoord. Allen wenen, maar de koning gebiedt stilte. Nu wacht hij tot de maan opkomt, want de bomen spreken alleen als de beide hemellichamen op- of ondergaan, - en blijft met enkelen alleen. Daar hoort hij, dat hij over negen maanden zal sterven, door de hand van iemand op wien hij geen vermoeden heeft. Allen weenden.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 103]
| |
‘Zie,’ hervatte de zonneboom, ‘noemde ik u de naam van die u verraden zal, dan zoudt ge dingen van u afwenden, die moeten komen. Ge zult sterven te Babylon, niet door staal, maar door venijn. En ook Olympias zal onedel sterven, en onbegraven, de dieren ten prooi zijn. En nu, ga heen!’Ga naar voetnoot1)
Vóórdat Alexander's dagen vervuld worden, wil het Noodlot hem ook 't Westen in handen geven; en alle volken, Carthago, Spanje, Gallië, zelfs Germanië zenden boden, om hem hun onderwerping en hun kronen aan te bieden. Schepen met schatten brengen het kostbaarste der aarde in Babylon, alle gezanten verenigen er zich om hem hulde te doen. Een schitterende inkomst wordt voorbereid; ongelofelik is de pracht van 't glanzend middelpunt der wereld.Ga naar voetnoot2) Alexander hoort het, dat alle volken hem wachten: zo wil hij sterven, en hij snelt naar z'n dood. Op 'n zetel van goud en ievoor ontvangt hij de schatten der dienstbare volken, van Gallië het eerst. Hij viert z'n triomf, als nooit een vorst heeft gevierd. ‘Dank, o God, en o noodlot, dat ik de enige eerste ben. Dank, boden der aarde, van verre en van nabij, voor uw vrijwillige knechtschap. Had Darius als Porus, mij ook als heer der vorsten gehuldigd, hij had als Porus z'n land met z'n hulde terug verdiend. Want wie mij onderdaan is, is vrij.’Ga naar voetnoot3) Men ziet, Alexander blijft zich zelf gelijk. Hulde gaat boven alles. De schatten en de landen zijn maar giften, tekenen van onderwerping, niets meer. ‘Ons is de eer van 't nageslacht!’ zegt hij tot de zijnen. ‘Laat de wapens niet rusten. Alles is mijn. Meer werelden zijn er dan één. Spijtig is 't, dat ik die andere niet heb bedwongen. Rome, dat me eertijds tot koning verkoos, wil die belofte breken. Haar zal ik 't eerste van de aarde verdelgen!’Ga naar voetnoot4) Maar nu is 't ook genoeg. Want dat is Godslastering! Rome toch heeft z'n keuze op een Ander en Beter gesteld! - De nacht komt en daarop de sterfdag. Weg is de machtigste der aarde: leerzaam voorbeeld, dat de dood, die vernietigt, vlak naast de hoogste troon staat; dat wie zich verheft op 't ‘Avontuur’, door hoogmoed zal vallen, dat, - en dit is de heilzame nivellerende kracht van 't Christendom in de M.E. - dat nederige ootmoed God aangenaam en Hem eigen is. Vandaar ook dat herhaald wijzen en onderlijnen van dit leidend motief door 't hele stuk heen; vandaar ook in 't slot de waarschuwende stem, als van Alexander's doodsklok: | |
[pagina 104]
| |
‘Gelukkig de mens, die vóór z'n dood z'n zaligheid zoekt te beërven! 't Grootste gevaar voor de ziel is de zucht naar 't bezit van 't bedriegelik goed. Dorstend naar eer, - daar de ijdele schijn de nad'ring des doods doet vergeten, - Tarten clerken 't zeegevaar, - één koorts, en weg is 't prebent! Waar Alexander de wereld te klein viel, kon vijf voet gronds hem genoegen, - - Biddend tot de Moedermaagd, het hart Hààr dienst te wijden, Blijf m'n troost dat ook mìjn ziel, al trekt mij de zoete wereld, Om m'n geloof aan Haar helpende hand, het hemelse Heil mag behalen.’Ga naar voetnoot1)
J. Koopmans. |
|