| |
| |
| |
Beknopte spraakleer van 't beschaafde Nederlands.
IV.
De comparatie.
(Trappen van vergelijking.)
Vormleer.
§ 1. Comparatie is waar te nemen bij:
1. | Bijvoeglike naamwoorden, ook in zelfstandig gebruik. |
2. | Bijwoorden. |
3. | Onbepaalde telwoorden, ook in zelfstandig gebruik. |
4. | Zelfstandige naamwoorden (uit bijvnw. ontstaan). |
5. | Voegwoorden. |
6. | En in samenstellingen (= compositie.) |
Voorbeelden:
Bijvnw.: a.) Deze kaart is even duidelik als die. Hendrik is groter als zijn broer. Reizen is voor hem het grootste genot. Van deze vier jongens is Hein even groot als Piet; Karel is groter dan Hein en Piet; en Johan is de grootste van alle vier. Ik stel dit voor met het oog op een juistere en meer gelijkmatige beoordeling van 't werk van de kandiedaten. Dit zijn tegenwoordig de meest gezochte modellen. Dit is het best gelukte portret. Zijn woorden waren even oprecht als aangenaam. Je opmerking is meer waar dan vriendelik. Die kleur is in mijn oogen meer blauw als groen. Van deze beide jongens is de kleinste de vlugste. Hein is vlugger als zijn broer. Dit licht is niet zo helder als dat. Dit is zeker wel de minst gelukkige keus, die je kon doen. Beste kerel, waar kom jij zo in eens vandaan? Die rievier is hier op z'n diepst. Holland op zijn smalst. Ze is 't gelukkigst(e), als ze maar lezen kan. Plinius de oudere en Plinius de jongere. We verdelen 't onderwijs in hoger, middelbaar en lager onderwijs. Na korter of langer tijd zal er toch in die zaak beslist moeten worden. Hoe groter geest, hoe groter beest. Voor ons doel is deze kleur 't geschiktst(e). Dit gedicht is veel mooier dan dat. Deze gevel is niet veel hoger als
| |
| |
die. Kees is verreweg de vlugste van zijn kameraden. Piet is op verre na niet zo vlug als zijn neef. Dat is een allerliefst kind. 't Geval wordt al erger. Heeft ie je een bedrieger genoemd? Nou, da's minder, als je 't maar niet bent. Nu noch mooier, wie heeft je dat toch wijs gemaakt? Deze kast is mooi, maar die er naast staat is mooier, en die daar in de hoek is wel de mooiste in de hele zaal. De Harz is bij Goslar mooi, bij Ilseburg mooier, en tussen Treseburg en Thale 't mooist(e). Heb je ooit mooier vers gelezen? Je werk is vandaag niet zo goed als gisteren. 't Is 't grootste genot, dat ik ken. Van die domme troep is hij ten minste noch de knapste. Zijn enigst kind is hem ontvallen. Jan is kleiner als Piet, maar hij is vlugger. De lagere school. Zijn vroegere levenswijze verschilt noch al wat van zijn tegenwoordige. Dat is opperbest van je. 't Is een allerzotst geval. Ik ben je ten zeerste verplicht voor je bezoek. Zie je daar die twee rooie bandjes onder mekaar staan? 't Bovenste is Staring, 't onderste de Genestet. Van die oudjes is B. de jongste. Van deze drie dwergen is K. de grootste en van die vier reuzen is Y. de kleinste. Van die domme jongens is hij noch de knapste. Hij zal wel de langste tijd geleefd hebben. Hij is aan de betere hand. Hij wordt beter. 't Gaat hem beter. 't Gaat me best. Hij maakt het best. 't Zal 't best(e) zijn, dat we zo handelen. De middelste kamer. De eerste en de laatste berichten.
b.) Hij is mijn meerdere. Hij behoort wel tot de rijken, maar niet tot de rijksten in de stad. 't Is 't mooiste dat ie ooit heeft geschreven. 't Goede is de vijand van 't verkeerde, 't betere de vijand van 't goede. 't Beste van de kabeljauw is de kop. Hij is niet de beste van de broederen. 't Beste, dat ie doen kan, is naar Amerieka te vertrekken. 't Beste zal zijn, dat we zo handelen. De opperste van de troep is generaal A. Het binnenste van een ei is de dooier. De eersten zullen de laatsten zijn. Hij is altijd de eerste, nooit de laatste. -
Bijw.: Hij werkt net zo netjes als zijn broer. Wie heeft mooier geschreven, hij of ik? Jan heeft 't mooist(e) geschreven van de hele klas. Piet schrijft even mooi als Karel, Kees schrijft mooier en Jan schrijft 't mooist(e). Hij schrijft minder mooi dan jij. Die tafel is wel 't minst mooi afgewerkt. Hij heeft zijn werk best gemaakt. Dat boek zal je hoogstens vijf gulden kosten. Hij heeft 't meest(e) lust in de studie. Goedkoper kon je moeilik uit zijn geweest. Oberhof is de hoogst gelegen plaats in Thüringen. Hoe meer je er over praat, hoe erger 't wordt. Te langen leste moest ie wel toegeven. Vroeger was ie arm, nu gaat 't hem beter. Hij zal wel 't langst geleefd hebben, dat is hem aan te zien. Dat huis zal op z'n best zoveel opbrengen. 't Kan op z'n langst drie jaar geleden zijn. We werden om 't zeerst geprezen. Ze liepen om 't hardst. Hij is 't eerst(e) aangekomen. In 't eerst wist ik niet, wat daarvan te zeggen. -
Onbep. telw.: a.) Hoe meer goeds, hoe meer armoeds. Hij heeft minder geld uitgegeven als jij. De meeste toehoorders hebben hem niet verstaan. Meer pruimen heb ik niet.
| |
| |
b.) De meesten begrepen niets van zijn woorden. Van deze peren zijn de meeste oneetbaar geworden. Het meerdere sluit het mindere in. -
Zelfstnw.: 't Is alles voor zijn eigen best. Ik heb't ten beste van hem gedaan. Hij offerde zich op voor 't gemene best. Hij deed zijn best. Ze heeft haar best gedaan. Je hebt je uiterste best gedaan. -
Voegw.: Wil je, eer je uitgaat, dit noch even voor me doen? -
Samenstellingen: Ik heb 't voor zijn bestwil gedaan. Ons land was vroeger een gemenebest. In 't eerstgenoemde geval. De laatstgenoemde voorbeelden. 't Huis wordt aan de meestbiedende verkocht. Eergisteren. In meergenoemd geval. Hogerop. Jongstleden. Laatstleden. Naastgelegen. Naastbijzijnd. Vooreerst. -
§ 2. We onderscheiden 3 comparatievormen of trappen van vergelijking, namelik de positief of stellende trap, de comparatief of vergrotende trap en de superlatief of overtreffende trap. -
§ 3. Naar de woordvorm is de positief steeds 't grondwoord; b.v. mooi, blauw, sterk; terwijl in de regel de comparatief 't grondwoord is + er; b.v. mooier, blauwer, sterker; en de superlatief 't grondwoord + st; b.v. mooist, blauwst, sterkst. -
Opm. Zoals uit deze § blijkt, kunnen de namen positief, comparatief en superlatief en evenzo comparatie of trappen van vergelijking termen zijn in de leer van de woordvorming (, wat hier hetzelfde is als in de vormleer; vgl. § 8, opm.).
Maar ook in de functieleer komt deze terminologie voor. Ik moet hiervoor verwijzen naar 't artiekel ‘De comparatie’ in de vorige jaargang van dit tijdschrift. Toch kan ik hier de functieleer niet onbesproken laten; terwijl ook later noch wel eens de functie moet worden genoemd.
De naam positief is buiten de vormleer alleen dan te gebruiken, wanneer de intensieteit van een of meer ‘eigenschappen’ van een of meer ‘zelfstandigheden’ of ‘werkingen’ vergelijkenderwijs wordt opgegeven. Zo zijn de bijvnw. in: een hevige storm en de storm is hevig buiten de vormleer geen positieven, maar eenvoudig bijvnw. zonder meer. Daarentegen zijn, ook buiten de vormleer, positieven te noemen groot en mooi in: Hij is even groot als zijn broer. Deze kast is mooi, maar die is mooier. - In de vormleer wordt alleen van positief gesproken met betrekking tot de andere comparatievormen; daarin kan men dus zeggen hevig, mooi en groot zijn positieven met betrekking tot heviger en hevigst, mooier en mooist, groter en grootst.
De termen comparatief en superlatief zijn bijna steeds door de woord vorm bepaald. Hun functie is zeer verschillend (z. Taal en Letteren VII, blz. 35 vv.) en er ligt volstrekt niet altijd vergelijking aan ten grondslag; noch ook drukt altijd de comparatief een hogere en de superlatief de hoogste intensieteit van de genoemde ‘eigenschap’
| |
| |
uit, als er wèl vergelijking ten grondslag ligt. Niet uit de terminologie, maar uit de voorbeelden zelf is de functie, resp. zijn de functies, op te maken. -
§ 4. De comparatief en superlatief kunnen ook in omschreven vorm voorkomen; b.v. Deze stof is meer bestand tegen water als tegen lucht. Hij was 't meest benieuwd naar de laatste oorlogstijdingen. -
Opm. 1. 't Spreekt vanzelf, dat in de voorbeelden van deze paragraaf meer en meest op zichzelf als woordvormen een comparatief en een superlatief zijn.
Opm. 2. Er bestaan ook omschreven vormen van de comparatief en superlatief om ‘een minder’ uit te drukken (in tegenstelling met de zo juist genoemde, die ‘een meer’ uitdrukken); b.v. Hij is minder gelukkig als zijn broer. Dit zijn de minst mooie boeken. Ook hier geldt vanzelf van minder en minst, wat in de vorige opm. van meer en meest werd gezegd.
Opm 3. Als er van ‘omschreven comparatievormen’ gesproken wordt zonder meer, zoals b.v. in § 8, opm., dan worden daarmee alleen die met ‘een meer’ bedoeld. -
§ 5. De comparatie vindt niet alleen zijn uitdrukking in driërlei woordvorm, maar ook in syntactiese vormen, die voor de drie trappen van vergelijking kenmerkend zijn. Soms is de syntactiese vorm dezelfde als de woordvorm. In de meeste voorbeelden van § 1 kon door de ruimere druk de syntactiese comparatievorm worden aangeduid. -
Opm. Als er geen dubbelzinnigheid door kan ontstaan wordt ‘comparatievormen’ ook voor ‘syntactiese comparatievormen’ gebruikt. Zo ook worden in de spraakleer ‘trappen van vergelijking’, ‘positief’ of ‘stellende trap’, ‘comparatief’ of ‘vergrotende trap’ en ‘superlatief’ of ‘overtreffende trap’ gebruikt als ‘functie’, als ‘woordvorm’ en als ‘syntactiese vorm’. -
§ 6. Comparatie vinden we verreweg 't meest bij de bijvnw. en bijw. en slechts bij een paar onbep. telw. Alleen bij deze woordsoorten ‘leeft’ ook de comparatie functioneel.
Daarentegen zijn geïezoleerde comparatievormen, wat onder 4, 5 en 6 van § 1 valt; daarvan zijn er niet veel: 't meest noch in compositie en maar éen bij de voegw. (eer).
De laatste 3 kategoriën van § 1 zijn, wat de vorm betreft, steeds op de 3 eerste kategoriën terug te brengen; terwijl ook zelfstandig gebruikte bijvnw. en onbep. telw. dezelfde vorm hebben als de bijvnw. en onbep. telw., die er (in 't grammaticale sisteem) aan te gronde liggen.
Eindelik zijn alle bijw., die comparatie hebben, in hun woordvorm gelijk aan bijvnw., en omgekeerd, zodat bij de comparatie-woordvorming beide woordsoorten nooit afzonderlik hoeven te worden genoemd. -
§ 7. Alleen relatieve begrippen hebben comparatie, geen absolute, wat uit de functie, resp. functies, van de comparatie volgt. Daarom
| |
| |
hebben b.v. geen comparatie: stenen, lakens, gouden, - dageliks, jaarliks, huidig, - Rotterdammer, haags, engels, juliaans, - vallend, gezeten, ijlend, - mondeling, schriftelik, - woonachtig, - afzonderlik, - braak, bijster, e.a.m.
Opm. Maar 't komt soms voor, dat schijnbaar absolute begrippen in werkelikheid relatief zijn, wat in de comparatie uitkomt; b.v. volledig, vol, leeg: In zijn werk zijn de ziektegevallen vollediger opgenoemd als bij B. Dit is 't volste kopje. Dat is 't leegste vat. Vgl. noch wit, zwart, e.a.
Ook is er hier op te wijzen, dat eenzelfde woord als klank soms in verschillende betekenis voorkomt. Zo is stom (= doofstom) een absoluut begrip en heeft daarom geen comparatie; daarentegen stom (= dom) een relatief begrip en is daarom met comparatie. Vgl. noch vierkant, onzinnig, almachtig, volmaakt, e.a. -
§ 8. Functioneel is goed - beter - best een volledige comparatiereeks. Naar de vorm hebben we hier met defectieve comparatie te doen, want van goed is geen comparatief of superlatief gevormd, terwijl omgekeerd beter en best geen grondwoord (= positief) bij zich hebben.
Opm. De omschreven comparatievormen hebben in de vormleer met betrekking tot het zoeven gezeide (en hier is dus niet vormleer = leer van de woordvorming, zoals in de opm. van § 2!) dezelfde waarde als de niet omschrevene. Dus zijn de comparatief en de superlatief van benieuwd zowel meer benieuwd en 't meest benieuwd als benieuwder en benieuwdst. Daarom is ook bestand, meer bestand en 't meest bestand een volledige comparatiereeks, niet alleen volgens de functie, maar ook naar de vorm. (Zie noch § 4, opm. 3). -
§ 9. In de comparatievorm als woordvorm onderscheiden we:
1. | Regelmatige comparatie. |
2. | Onregelmatige comparatie. |
3. | Defectieve comparatie. - |
§ 10. In de regelmatige comparatie is:
De positief het woord zonder meer (= het grondwoord); b.v. groot, lief, mooi, lelik, helder, gepast, schitterend, nat.
De comparatief het grondwoord plus -er; of met de uitgang -der, als 't grondwoord op r eindigt; b.v. (groot:) groter, (lief:) liever, (dwaas:) dwazer, (mooi:) mooier, (lelik:) leliker, (nat:) natter, (schitterend:) schitterender, (blij:) blijer; - (zwaar:) zwaarder, (zuur:) zuurder, (zeer:) zeerder. (dierbaar:) dierbaarder, (helder:) helderder.
De superlatief het grondwoord plus -st; of met de uitgang -t alleen, als 't grondwoord op s eindigt; b.v. (dik:) dikst, (dom:) domst, (mal:) malst, (lief:) liefst, (gevat:) gevatst, (na:) naast, (zeer:) zeerst; - (wijs:) wijst, (vals:) valst, (mals:) malst, (dwaas:) dwaast. -
Opm. 1. Gaat 't grondwoord op st uit, dan heeft de superlatief gewoonlik de omschreven comparatievorm; b.v. (gepast:) meest gepast, (vast:) meest vast.
| |
| |
Opm. 2. De omschreven comparatievormen met minder en minst (z. § 4, opm. 2) hebben in onze taal geen woordvormen op -er of -st naast zich, en worden daarom uitsluitend bij de syntactiese comparatievormen besproken. -
§ 11. Onregelmatige comparatievormen zijn:
Compar. beter, superl. best.
Compar. meer, meerder, superl. meest.
Comp. minder, blijkbaar van min (vgl. noch zomin, evenmin) gevormd.
Compar. eer, eerder, superl. eerst.
Compar. nader van na.
Compar. moeier, superl. moeist, beide van moe. -
Opm. Regelmatig daarentegen zijn de minder voorkomende moeër en moest. -
§ 12. Defectieve comparatie is onvolledige comparatie naar de vorm, zonder dat de betekenis daarvan oorzaak is.
Zo komen alleen in de positief voor: wel, goed, veel, graag (= gaarne), kwaad (niet = boos), weinig, dikwels, midden.
Zonder comparatief zijn de lokale bijw.: boven, beneden, onder, achter, voor, binnen, buiten, middel en het bijw. zeer, waarvan dus alleen positief en superlatief voorkomen.
Zonder positief zijn de comparatieven en superlatieven eer of eerder en eerst, beter en best, meer of meerder en meest, minder en minst.
Alleen in de superlatief komen voor uiterst, opperst en lest.
En zo zijn er noch heel wat meer defectieve comparaties te noemen, wat uit de volgende groeperingen kan blijken, waarin ook enkele van de zo juist genoemde woorden voorkomen:
Wel; - beter; best.
Wel; - beter; - helemaal gezond, geheel normaal.
Voorb.: Ik voelde me gisteren al wel; maar van morgen voelde ik me toch noch beter en op 't ogenblik voel ik me weer best, helemaal gezond, geheel normaal.
Noch al (wat), vrij wat, tamelik (wat); - meer; meest.
Graag (gaarne); - liever; liefst.
Kwaad; - erger; ergst.
Weinig; - minder; minst.
Min; - nietiger, onbeduidender, kleiner; nietigst, onbeduidendst, kleinst.
Min; - lager, gemener; - minst, laagst, gemeenst.
Ten minste.
Voor 't minst.
Dikwels, meermalen; - meer, vaker; ('t) meest, meestal, ('t) vaakst.
De comparatief van boven, beneden, binnen, buiten is meer naar of verder naar boven, beneden, binnen, buiten; die van onder, achter voor is meer naar of verder naar onderen, achter(en), voren; die van middel of midden is meer naar of verder naar 't midden.
Zeer; - meer; ('t) meest.
| |
| |
Voorb.: Hij werd zeer geprezen, zijn broer meer en zijn zuster 't meest.
Vroeg, gauw, vlug; - eer, eerder; ('t)eerst.
Goed, noch al, noch al aardig; - beter, meer; - uiterst.
Voorb.: Hij deed toen goed zijn best; later deed ie noch meer zijn best en tegenwoordig doet ie zijn uiterste best.
Uiterste.
Voorb.: Hij lag op zijn uiterste.
Laatst(genoemd); - vroeger genoemd; - eerst(genoemd).
Voorb.: 't Laatstgenoemde, 't laatste voorbeeld was goed, 't vroeger genoemde was beter en 't eerstgenoemde, 't eerste was 't beste. -
§ 13. De syntactiese vormen in de comparatie zijn op de volgende wijze te groeperen, waarbij met de namen tussen aanhalingstekens ‘positief’, ‘comparatief’ en ‘superlatief’ de woordvorm bedoeld is.
Bij de positief onderscheiden we 3 gevallen:
1. De vorm is: zo, evenzo, net zo, juist zo, presies zo + ‘positief’ (+ als). Met als erbij hebben we een volledig uitgedrukte positief, zonder als een verkorte; b.v. Hij is zo oud als zijn neef. - Ben jij al twintig jaar? Ik ben net zo oud.
De ontkennende positief heeft gewoonlik niet zo, soms ook niet presies zo, niet net zo, niet juist zo als eerste lid. 't Geheel heeft dan de betekenis van een comparatief met ‘een minder’ (z. § 4, opm. 2); daarom kan 't laatste lid hier ook, evenals na een comparatiefvorm, dan zijn; b.v. Het licht valt nu niet zo goed op 't doek, dan wanneer je 't zo houdt.
Opm. Vergelijk met 't laatste voorbeeld: Hij vindt niets zo verkeerd (vgl. niets verkeerder), dan wanneer iemant zijn tijd verknoeit (= dan tijdverknoeiing).
2. Wanneer de ‘zelfstandigheden’ aan 't werkwoord voorafgaan (resp. volgen), dan hebben we de vorm: even + ‘positief’; b.v. Jan en Piet zijn even knap. Ze zijn even knap. Het werk van al die schilders is even mooi.
De ontkennende positief heeft niet even i. pl. v. even.
3. De syntactiese vorm = de woordvorm; b.v. Deze kast is mooi, maar die daar is mooier. Dat is een groot vat; maar dit is noch groter. -
§ 14. Bij de comparatief onderscheiden we 2 gevallen:
1. ‘Comparatief’ (+ als, dan). Met het tweede lid is de comparatief volledig, zonder dat verkort; b.v. Hij is groter als zijn broer. - Jan werkt goed; maar Piet werkt beter.
Opm. 1. Dan alleen wordt gebruikt - terwijl als en dan anders dooreen voorkomen -, wanneer reeds het gelijkstellende als in de zin voorkomt; b.v. Hij was groter als staatsman dan als dichter.
Vgl. in de positief: Hij was als staatsman en als dichter even groot.
In de omschreven comparatief is de vorm: meer, minder + ‘positief’ (+ als, dan). De comparatief met ‘een minder’ moet steeds door minder (vgl. niet zo in § 13, 1) worden uitgedrukt. De comparatief met ‘een meer’ wordt steeds omschreven - afgezien van gevallen, zoals meer bestand (van
| |
| |
bestand; z. § 4), die niet onder regels zijn te brengen - als van éen ‘zelfstandigheid’ of ‘werking’ twee eigenschappen met verschillende intensieteit worden genoemd; b.v. Hij schrijft meer duidelik als mooi.
Opm. 2. De comparatief van de onbep. telw. kan nooit in de omschreven vorm voorkomen.
2. De syntaetiese vorm = de woordvorm; b.v. Wie is groter, jij of ik? Hij was groot als dichter, maar noch groter als mens. -
Opm. 3. Deze syntactiese vorm is dus dezelfde als bij de verkorte comparatief (onder 1). Maar toch zijn 't twee heel verschillende gevallen, omdat als of dan hier niet is weggebleven, dus hier ook niet kan worden aangevuld. Daarentegen kan naast de verkorte vergelijking Piet werkt beter voorkomen: Piet werkt beter als Jan. -
§ 15. Bij de superlatief hebben we te onderscheiden tussen bijvnw. en bijw., terwijl de onbep. telw. al naar hun funetie-verwantschap òf onder de bijvnw. òf onder de bijw. zijn te rangschikken.
Verder is bij de bijvnw. te onderscheiden 't gebruik: attributief, praedieatiefattributief en praedicatief; ook zijn de absolute superlatieven van de andere (= de relatieve) te onderscheiden; evenzo zijn de adverbiale en de omschreven superlatieven in 't biezonder te noemen.
Bij de bijw. zijn de omschreven en de absolute superlatieven van de gewone te onderscheiden.
Relatieve en niet-omschreven superlatieven, en ook bij de bijvnw. de nietadverbiale, dragen geen biezondere naam.
§ 16. Bijvoeglike naamwoorden.
De attributieve superlatief heeft steeds het bep. lidw. of een bezitl. vnw. voor zich; b.v. Het grootste huis. Mijn mooiste boek.
§ 17. Aan de attrib. absolute superl. gaat òf niets vooraf, òf het onbep. lidw., òf een bezitl. vnw.; b.v. Beste vrind. M'n beste vrind, dat is helemaal verkeerd. 't Is een uiterst beleefd mens. Dat is een hoogst noodzakelik werk. Puikbeste aardappelen. -
§ 18. De praedicatief-attributieve superl. heeft meestal het bep.lidw., zelden het bezitl. vnw. voor zich; b.v. Die peren zijn de beste. Dit huis is 't hoogste. - Deze tekeningen zijn mijn beste, die ik heb. -
§ 19. De praedicatieve superl. komt met en zonder de uitgang e voor en er gaat steeds 't(het) aan vooraf; b.v. Deze tafel is 't mooist(e). Deze wijn is 't lekkerst(e). Dit landschap is 't schilderachtigst(e). Die kleuren zijn 't mooist(e). Deze bomen zijn 't hoogst(e).
Opm. Functie (: zonder e nadrukkeliker = subjectief intensiever!) dialekt (: met e!) en rhythme (: meerlettergrepige met zwaktonige uitgang meer zonder e als de andere!) schijnen me toe van invloed te zijn op 't voorkomen van de e-uitgang.
§ 20. Aan de praedicat. absolute superl. gaat niets vooraf van tgeen in § 16/19 werd genoemd; b.v. 't Is best. 't Is allerliefst van je. 't Is uiterst verstandig, dat hij zo handelt. 't Is best mogelik. Hij is best berekend voor
| |
| |
zijn taak. Hij was ten zeerste gevleid door die lofspraak. Ik was ten hoogste over je handelwijze verbaasd. -
§ 21. De omschreven superl. heeft de syntactiese vorm: meest, minst + ‘positief’, waaraan buitendien hetzelfde voorafgaat, wat in § 16, 18 en 19 voor de gewone superl. is genoemd.
De superlatief van de minste intensieteit moet steeds door minst worden omschreven; terwijl voor de noodzakelikheid of mogelikheid van de omschrijving door meest geen regels zijn op te geven. (Vgl. bij de comparatief in § 14, 1.). -
Opm. De superlatief van de onbep. telw. kan niet in de omschreven vorm voorkomen. (Vgl. § 14, opm. 2). -
§ 22. Over de syntactiese vorm van de absolute superlatief is, behalve wat er reeds in § 17 en 20 over werd opgegeven, noch te zeggen, dat die vorm is ‘superlatief’, of aller, opper, puik + ‘superlatief’ als samenstelling, of uiterst, hoogst, best, ten zeerste, ten hoogste + ‘positief’, waarvoor in de genoemde paragrafen de voorbeelden zijn te vinden. -
§ 23. De adverbiale superlatief heeft tweeërlei syntactiese vorm:
1. Die van de praedicatieve superl. (z. § 19); b.v. Hij is 't gelukkigst(e), als ie werkt. 's Morgens is ie altijd 't vlijtigst(e). Hier is de rievier 't diepst(e). Hij is 't vriendelikst(e), als ie maar niet wordt tegengesproken. Die schilderij is 't mooist(e), als ie niet in 't volle daglicht hangt.
Opm. Op de uitgangs-e schijnen me wel dialekt en rhythme, maar niet functie van invloed. Zie § 19, opm.
2. Op z'n (op zijn) + ‘superlatief’ (steeds zonder -e!). Met betrekking tot vrouwelike ‘zelfstandigheden’ kan aan ‘superlatief’ ook op er (op haar) voorafgaan, maar 't is niet noodzakelik; b.v. 's Morgens is ie op z'n best. Die schilderij is op z'n mooist, als 't licht van terzij er op valt. Hier is Holland op z'n smalst. - Nu is ze op er of op z'n mooist. -
§ 24. Bijwoorden.
Verschillende syntactiese vormen zijn hier te onderscheiden:
1. ‘Superlatief’; b.v. Liefst zou ik morgen al op reis gaan. Hij heeft (maar) liefst beweerd, dat die professor een domkop is.
2. 't(het) + ‘superlatief’ met of zonder e; b.v. 't Liefst(e) werkt hij thuis. Hij schrijft 't mooist(e). Wij liepen 't vlugst(e).
Opm. Voor die e zie § 19, opm.
3. ‘Superlatief’ met de uitgang -ens; b.v. Dat is hoogstens tien gulden waard. Dat is minstens even mooi als dit.
4. Op z'n (zijn) + ‘superlatief’; waarnaast voor vrouwelike ‘zelfstandigheden’ ook op er (haar) + ‘superlatief’ kan voorkomen (vgl. § 23, 2); b.v. Hij is op z'n hoogst zestig jaar. Ze is op z'n best of op er best dertig jaar oud. Er kunnen op z'n meest honderd mensen zijn geweest. Je had op z'n minst dadelik ekskuus moeten vragen. Dat heeft op z'n langst twee jaar geduurd. Zo heb je 'm op z'n voordeligst gezien. Op dit portret komt ze op z'n voordeligst of op er voordeligst uit.
5. Voor 't(het) + ‘superlatief’; b.v. Voor 't minst had je vóor je vertrek eerst je werk moeten afmaken.
| |
| |
6. In 't (het) + ‘superlatief’; b.v. Hij is in 't minst niet te vertrouwen.
7. Ten, te + ‘superlatief’ op e; b.v. ten hoogste, ten laatste, ten minste; te(n) langen leste. -
§ 25. Over de omschreven superl. is presies hetzelfde te zeggen als bij de bijvnw. (zie § 21). Voorb.: Hij werkt 't meest nauwkeurig, wanneer ie geheel alleen is. 't Minst uitvoerig werd 't laatste punt in zijn redevoering behandeld. -
§ 26. Ook over de syntactiese vorm van de absolute superl. is hetzelfde te zeggen als bij de bijvnw. (zie § 22). Voorb.: Hij werkt best. Dat is best gegaan. 't Is een best gelukt portret. Hij heeft 't allergrappigst verteld. Dat is opperbest gezegd van je. - Dit doosje is uiterst fijn bewerkt. - Ik heb er me ten zeerste over verheugd. -
§ 27. De syntactiese vorm van het omschrijvende bijw. in de omschreven superl. van bijvnw. en bijw. is de eenvoudige superlatief meest of minst; en in de omschreven absolute superl. òf een eenvoudige superlatief: uiterst, hoogst, best; òf ten zeerste, ten hoogste. Voorbeelden in de voorafgaande paragrafen na § 16. -
§ 28. In samenstellingen zijn van de comparatievormen alleen comparatief en superlatief te onderscheiden, omdat om de vorm alleen van een woord, zonder in betrekking te staan tot een comparatief of superlatief, de naam ‘positief’ totaal overbodig en daardoor hinderlik zou zijn. Vgl. § 3, opm.
Comparatief en superlatief in samenstellingen zijn gelijk aan de woordvorm; b.v. meergenoemd, eergisteren, hogerop; - jongstleden, laatstleden, naastgelegen, meestbiedend, naastbijzijnd, eerstgenoemd. -
§ 29. Verbuigbaar zijn van de comparatiewoorden alleen de bijvnw. en de naverwante onbep. telw., beide ook in zelfstandig gebruik. De gesubstantieveerde woorden krijgen in 't meervoud -(e)n, als ze personen noemen, anders -e; b.v. Dat zijn mijn meerderen. Hij behoort wel tot de rijken, maar niet tot de rijksten in de stad. De meesten (van de toehoorders) begrepen er niets van. - De meeste (van deze peren) zijn oneetbaar.
Voor 't overige is voor de verbuiging naar de ‘verbuiging van 't bijvnw. te verwijzen. Zie de vorige jaargang van Taal en Letteren, blz. 341/51. -
J.G. Talen. |
|