Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdWat pedagogiek.Wij willen iets over pedagogiese metode schrijven naar aanleiding van Onze Geschiedenis in Vragen en Antwoorden.Ga naar voetnoot1)
't Boek onderscheidt zich door een eigenaardige leervorm: de catechetiese. 't Is een onafgebroken vragen en antwoorden; 't antwoord vlak op de vraag. Zó, bijvoorbeeld:
Natuurlik niemedal. Want als de leerling er alles van af wist, had hij 't boek niet nodig, en de schrijver niet eens nodig, er een antwoord bij te schrijven. | |||||||
[pagina 318]
| |||||||
De schrijver vraagt dan ook eigenlik maar voor de leus! Hij rekent er op, dat de gebruiker er toch geen weg mee weet. Om het bijvertellen van 't antwoord is 't dan eigenlik ook te doen! En vertellen andere boeken, die niet catechiseren, het dan niet? Jawel, maar zo'n vraag heeft iets voor. Zo'n vraag eist van de gevraagde, om onder 't schikken, verbinden en splitsen der voorstellingen, de feiten op een bepaalde wijze te zien; ze geeft de gevraagde een duidelik besef van de afwezigheid, de onvolledigheid of de vaagheid van die kennis, welke bepaald vereist wordt voor het beantwoorden van een willekeurige vraag; brengt in de bewustheid van dit gemis een armoedig gevoel over hem, en drijft hem ietwat onrustig naar de gelegenheid, waar hij de kennis kan putten om aan het gevraagde te kunnen voldoen. En die gelegenheid biedt zich aan, - wel leep! - in het antwoord dat volgt vlak op de vraag. Niet waar? Een mens voelt nu eenmaal niet graag, dat hij iets niet-weet; hij reduceert dat onbehagelik ogenblik liefst tot het kleinst mogelike minimum, ja, zou zelfs graag genoeg, in zelfmisleiding het lege hoofd in 't welkome zand der vergetelheid steken. En op die menselike zwakheid speculeert nu de schrijver, met dat antwoord vlak op de vraag! Is dat alles? Neen, dat is niet alles. Want de spekulasie gaat dieper. Men voelt toch immers wel het onpedagogiese van dergelik vragen? Men voelt toch wel, hoe de leerling zijn kennis moet transformeren naar de wil of de gril van een ander, en 't fondament van zijn eigen gebouw wegbreken gaat, om er een onder te schuiven, dat er niet hoort en 't hele huis doet scheuren? Men ziet toch in, dat wie wat is, er niet ààn wil, en dat de collega's van de auteur, zo ze hart voor hun vak hebben, en werk van hun zaak maken, het boek niet kunnen gebruiken, althans niet op de manier, als de schrijver zich voorstelt, dat het gebruikt moet worden?
Ons inziens, is bij zelf-studie het zich-zelf vragen stellen de baas! Wat weet een ander, die we nooit zagen of hoorden, er van, waar we zelf zwak in zijn, of waar we vast in staan? Wat weet hij er van, wat ons interesseert, en wat we uit willen breiden; wat onze opmerkzaamheid trok en wat we vastgelegd willen hebben? Hier willen we door onze eigen vragen de inhoud òmgooien, dààr spinnen we 't vragende breder uit, elders diepen we vragende iets van tussen de regels op! Ieder doet dat naar zijn eigen inzicht, naar zijn eigen behoefte, en naar zijn eigen neiging. Zo deden het ook, die ons opvoedden en leerden; zelf naar hun eigen handboeken chronologieën makend, tabellen aanleggend, excerpten uittrekkend, glossen aantekenende!.... En ze waren sekuur, die oudjes, en ze wisten er heel wat van! En dit is altijd noch de beste weg! Wie goed wil werken, voor welk vak ook, neemt één handboek, en éénmaal er in thuis, doorkruist hij 't, zich-zelf controlerend, in alle richtingen, de ene keer zus vragend, de andere keer | |||||||
[pagina 319]
| |||||||
zo!... En een goed docent ook, vraagt naar zijn handboek, bij de les in gebruik, 't ene jaar dit, 't andere jaar dat, of anders en dieper, er uit halende wat hij kan, er bijhalende wat hij geven wil. Maar 't boek blijft de basis. En òf de leerlingen vragen om meer, als dat er eenmaal goed in zit!
Niet aldus de heer Van Hesteren, die zich voorstelt de taak van de docent of van de zelf-studerende te kunnen overnemen. Daartoe neemt hij de onderwijzerswereld, massaal, in abstracto als ‘klassikaal’, schept ze in zijn verbeelding bij voorkeur als leeghoofdige wezens, die door de vragen van den schrijver zich hun onvermogen bewust moeten worden, en dan onmiddellik hun antwoord moeten gaan zoeken in het daartoe opzettelik gestelde antwoord van de schrijver. Op die manier wordt door de vraag het daarop volgende antwoord als zoodanig onontbeerlik; zo wordt voor hem, die zijn wetenschap aan de ‘vragen’ gaat toetsen, de wijze van zien, de ordening der feiten, kortom, de vorm van 't boek een behoefte; de gebruiker verkoopt zich-zelf, en geeft zich geestelik gevangen!...... En is 't wel in goede handen, dat hij zich geeft? Bijvoorbeeld:
797. Hoe was de toestand van Frankrijk in die dagen? (d.w.z. de dagen, volgende op de Frans-Duitse oorlog). - Antw. Hevige opstanden braken in 1871 binnen Parijs uit; de Commune. Met geweld bedwong Mac-Mahon het oproer. Thiers zorgde intusschen voor de aflossing van Frankrijks oorlogsschuld; hij moest echter in 1873 reeds wijken.
Allemaal goed en wel. Maar nu komt in 799 deze vraag:
Wat weet ge van de jongste toestanden in Frankrijk?
Nn is 't antwoord dit: Na 1871 ging Frankrijk vooruit en herstelde zich langzamerhand van de geleden slagen. Enz. Waarom hoort nu dit antwoord niet bij vraag 797? En waarom past het antwoord op 797 niet bij vraag 799? Is hier wel genoeg bij gedacht? En moet er, zo geen slaafsheid van geest, dan toch geen overbodige last en mischien wel verwarring in de hersenen van de studerenden komen?
Er zijn meer antwoorden, die me niet bevallen:
796. Wat gebeurde in Frankrijk tengevolge van den Fransch-Duitschen oorlog? - Antw.: Napoleon III en zijn huis werden van den troon vervallen verklaard. Hij zelve stierf in 1873 reeds in Engeland; zijn eenige zoon sneuvelde in Afrika tegen de Zoeloe's.
Is dit nu alles gebeurd tengevolge van de Frans-Duitse oorlog? En als 't voor de schrijver zelf zo is, meet dan iedereen weer in dat zelfde scaphander? | |||||||
[pagina 320]
| |||||||
Ik ontmoet datzelfde weer:
809. Welke buitenlandsche oorlog is het vorige(!)Ga naar voetnoot1) jaar uitgebroken? - Antw.: De oorlog tusschen China en Japan. - Vr.: Wat leerde die oorlog? - Antw.: Deze oorlog, die geheel en al is uitgevallen in het voordeel van Japan, hoewel dit zijne eischen moest matigen tengevolge van de ijverzucht der Europeesche mogendheden, heeft het verval van het groote Chineesche rijk duidelijk aan het licht gebracht. China heeft Formosa en de Pescadores-eilanden moeten afstaan, enz.
Dit nu zijn geen antwoorden op vragen: Wat leerde deze oorlog? - Dit is knutselen. De zelf-studerende zou hier anders gevraagd, een goed schrijver hier anders geschreven hebben. Maar de heer Van Hesteren, die hier vier vragen met antwoorden had kunnen stellen, heeft dit niet aangedurfd. Hij heeft, om het gevaar van een histories vraag- en antwoorden-spel te vermijden, driekwart van zijn vragen laten vervallen, en de vrijgeblevene antwoorden met het andere aaneengeschakeld tot een verhaaltje. Aan de ene kant wordt de katechismus er niet beter op, en aan de andere kant komt er geen geheel tot stand. Het werk blijft verkruimeld brood. Alleen - de omvang werd er wat minder door. En dat is ongetwijfeld een weldaad.
Kortom, ik wil graag geloven, dat de heer Van Hesteren zijn geschiedenis goed kent, en ook goed weet te doceren. Ook wil ik gaarne erkennen, dat hij zijn antwoorden zo kort en bondig mogelik gesteld, en naar zakelikheid en duidelikheid gestreefd heeft. Maar in de vorm is de schrijver niet gelukkig geweest. Zelf-contrôle gaat voor, en, waar 't kan, de contrôle van de docent, steunende op de gegeven stof, 't zij mondeling, of in 't handboek. Zo'n handboek, stel ik me voor, kan de heer V.H. ook schrijven. Maar dan zorge hij vooral voor goed zelf-zien. Een boek met een eigen inzicht is een persoonlikheid. Al lezende voelt men met een man te doen te hebben. J. Koopmans. |
|