Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 256]
| |
Pots longeren; longeren.Ieder, die Hooft's Warenar of een van Bredero's blijspelen of kluchten gelezen heeft, zal gemerkt hebben, dat de slechte gewoonte van te vloeken in den ouden tijd niet minder in zwang was dan, helaas, nog tegenwoordig, doch tevens zal hij tot zijn genoegen hebben kunnen opmaken, dat de ons door de comici overgeleverde vloeken - het is in dezen een deugd - ontaard zijn, dat 't bastaardvloeken zijn, vloeken, die zooals Hildebrand in zijne Camera Obscura zegt, ‘een balk in hun wapenschild voeren’. Men behoeft wijlen Prof. De Vries' uitgave van den Warenar (bl. 99, 153) of 't groote Nederlandsche Woordenboek IV, 249 vlgg., V, 229 vlgg. maar op te slaan om een heele reeks dier vloektermen bij elkaar te zien. Enkele daarvan zijn gemakkelijk te ontleden en te verklaren, andere zijn zoo verbasterd en vervormd, dat de oorspronkelijke vorm niet of onzeker is op te maken. De uitdrukking, die boven dit opstelletje vermeld staat, behoort ook tot die minder edele soort van uitdrukkingen, die met den naam ‘vloeken’ bestempeld moet worden en is o.a. te vinden in Bredero's Klucht van de Koe vs. 373, Klucht ran den Molenaer vs. 486, voorts in 't Batement van den Katmaecker een klucht uit de 16e eeuwGa naar voetnoot1), vs. 44 en op meer plaatsen. Oudemans in zijn Woordenboek op de gedichten van G. Az. Bredero bl. 218 verklaart de uitdrukking als waarschijnlijk ontstaan uit Gods jongerenGa naar voetnoot2) d.i. de Apostelen. Hiertegen viel ook niets in te brengen, zoolang geen uitlegging, die minder gezocht kon heeten, gevonden was, want daar wij in vloektermen de zonderlingste en meest vrije verbasteringen zien plaats vindenGa naar voetnoot3), kon een verandering van ‘jongeren’ in ‘longeren’ geenszins bevreemding wekken of gezocht genoemd mogen worden. Maar wanneer de gelegenheid zich aanbiedt om een eenvoudiger verklaring te geven, waar, daar er geen verbastering heeft plaats gevonden, van gezochtheid in 't minst niet sprake kan zijn, dan is 't niet meer dan billijk en wetenschappelijk om aan deze laatste de voorkeur te geven. | |
[pagina 257]
| |
Toen ik voor eenige jaren bij de lezing van 't bovengenoemde Batement van den Katmaecker naast 't meer aangetroffen (Pots) longeren in vs. 324 Ghans longenGa naar voetnoot1) aantrof, ging mij een licht op omtrent de eerste uitdrukking, die ik daarmee gelijkstelde en dus niet langer met Oudemans als een verbastering van jongeren maar van longen beschouwde. En waarom? 1o. kon ik mij een vloek, waarin de jongeren van Jezus, d.z. de apostelen of de discipelen worden genoemd, niet herinneren en zijn aan den anderen kant 2o. vloeken, waarin het lichaam of een deel van het lichaam van den Heiland worden genoemd, zeer gewoon. Wij herinneren slechts aan: Gans bloedGa naar voetnoot2) en verbasterd Gans bloemen, Gansch bloemer hertenGa naar voetnoot3) (= Gods bloedend hart) met de verbasteringen als gansch blommerhelten, gans bierenGa naar voetnoot4), gans wonden, hulpe longeren (zie ben. noot 5) enz. Zoo werd een combinatie als longeren, dermen, (Playerwater 396) ook begrijpelijker. (Zie ook Mnl. Wdb. I, 1256.) Het lezen van 't scherpe boek: Lingua Erasmi, dat is dye tonghe wt den latine in duytsche eerst over gheset, leerende hoe dat elck mensche zyn tonghe bedwinghen zal, enz. (Thantwerpen 1555), waar ik op fol. 6 den vorm longere aantrof, bewees mij, dat we zelfs in Pots longeren in 't laatste woord in 't geheel geen verbastering behoeven te zien iets, wat ik, zooals mij later bleek, ook had kunnen leeren uit Trou m. Bl., bl. 3 de vorm: longere, bl. 205: by gans longhergaten en uit Oudemans' Bijdrage tot een Middelned. Wdb. 4, 184, die nam. het woord longer (= long) vermeldt uit 't Middelnederlandsch (Grimbergsche oorlog 1, 4318), voorts uit De Brune's Banck-Werck 1, 91, 196 en Cats (1828) 2, 576.Ga naar voetnoot5) Ik vermeld hierbij nog: Huygens, Onwetend medicijn, vs. 61 en Het onnut moy vs. 20, welke bewijsplaatsen van dit woord wel gemakkelijk zullen kunnen vermeerderd worden. Niet weinig verrast was ik, toen ik mijne gissing, die al tot een tamelijk hoogen graad van zekerheid was gekomen, bevestigd zag door de autoriteit van Dr. Jan te Winkel, die in zijne aanteekeningen op de Klucht van de koe (ed. Binger, Amsterdam, I 226) opmerkt: ‘Pots longeren = bij Gods longen (niet, zooals Oudemans meende, Gods jongeren)’.
Warfum. G.A. Nauta. |
|