Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Maerlant-studiën.
| |
[pagina 220]
| |
De Historia scholastica vond algemeen bijval, niet slechts in den tijd van Comestor, maar eeuwen lang na zijn' dood. Zij was het eenigste boek dat door de leeraars gebruikt werd voor het onderwijs der Geschiedenis, en ook, mag men zeggen, het eenigste gezag, waar de schrijvers van lateren tijd zich op beriepen tot staving hunner gezegden. Geen wonder derhalve dat zij, na de uitvinding der Boekdrukkunst, een der eerste boeken was welke door dit nieuwe middel heinde en ver verspreid werden. Reeds in 1473 werd het gedrukt te Reutlingen in Zwaben, vervolgens te Straatsburg in 1483, te Bazel in Zwitserland drie jaren daarna, en sedert nog meermalen te Parijs, te Hagenau, te Lyon, en elders.’ Weldra volgden er vertalingen. De eerste was een Nedersaksische berijming, in 1248, op bevel van Hendrik Raspe, landgraaf van Thüringen, ondernomen.Ga naar voetnoot1) De derde een Fransche vertolking, in 1297, door zekeren Guyars des Moulins, deken van de St. Pieterskerk te Aire in Artois,Ga naar voetnoot2) de tweede de Vlaamsche berijming door Jakob van Maerlant, voltooid in 1271. De bewerking was een vrije. ‘Waar Comestor disserteert als, onder anderen in 't begin van het Boek der Schepping, of waar hij uitweidt in allegoriën, of waar hij langwijlig is, als in de beschrijving van het Tabernakel, in de Visioenen van Daniël, en elders: daar onderdrukt Maerlant wat hem nutteloos voor den gemeenen Leser schijnt, of besnoeit het onderwerp, en brengt het in evenredigheid met de andere deelen, enkel opnemende wat rechtstreeks tot de Geschiedenis behoort, en achterlatende wat den samenhang breken of het verhaal belemmeren mocht. Om dezelfde reden maakt hij zelden gebruik van de glossen of Additiones des oorspronkelijken schrijvers, maar daarentegen voegt hij hier en daar uittreksels bij uit den Bijbel zelf, dien hij ongetwijfeld onder het oog had, en met den tekst der Historia scholastica vergeleek; gelijk hij mede, vooral in de eerste capittels van zijn werk, dikmaals zedelijke toepassingen maakt, vermaningen of berispingen geeft, of zinspelingen afleidt op de deugden en de volmaaktheden der heilige Maagd, waar bij Comestor, niets van voorkomt. Men ziet duidelijk dat Maerlant zich uitsluitend voorstelde een Boek te vervaardigen, 't welk tot onderricht en tot stichting zijner landgenooten dienen zou, waarom hij dan ook de dusgenaamde Incidentia van het oorspronkelijke opstel overneemt, en aan het Bijbelsch verhaal eenvoudig toevoegt, als behelzende ook histo- | |
[pagina 221]
| |
rische feiten welke het nuttig is te kennen, en die meteen de gewijde Geschiedenis in verband brengen met de ongewijde.’Ga naar voetnoot1) Een vrije bewerking, zooals Maerlants Rijmbijbel is, heeft iets voor en iets tegen. Ze heeft in haar nadeel, dat het dus ontstane werk geen volledigen, althans geen juisten blik geeft op de toenmalige kerkelijke wetenschap ten aanzien van de Gewijde Schrift; iets wat wel gezegd kan worden van de door een geleerd kerkelijk persoon geschreven, en door heel 't Westen als een handboek gebruikt compendium als de Historia Scholastica. Doch daar staat tegenover, dat de Rijmbijbel wegens het doel, dat Maerlant er mee beoogde, meer ‘volksaardig’ is; dat het, ontdaan van wat voor den gewonen lezer te dor, te geleerd of te uitgesponnen was, en vermeerderd met 't geen voor hem van belang en van nut kon zijn, veel meer een getrouwe afdruk is van de kennis, zooals ze, naar Maerlants inzicht, voor zijn volk geschikt en door zijn volk begeerd zou zijn. Voegen we hierbij, dat Maerlant een zuiver nationaal type is met een practischen zin, voegen we hierbij ook nog, dat hij eeuwen lang genoemd en door velen nagevolgd is, - wel een bewijs van zijn populariteit, - verder, dat het volk destijds, veel meer dan in de 16e en 17e eeuw, één was in ontwikkeling en alzoo in litterarische neigingen, dan zullen we de historie niet te veel geweld aandoen, als we de volken tusschen de Somme en den IJssel, 's winters bij 't haardvuur, één of twee uren zich zien bezighouden met luisteren naar een der aanzittenden, die uit een geleend of geërfd, of soms wel gekocht fragment of boek, zijn toehoorders Jozefs geschiedenis of Mozes' uittocht voorleest, de beschrijvingen van den Tabernakel of van den tempel uitduidt en de allegoriën of typologische beschouwingen verklaart. Want de historische zin van Maerlant was ook die van zijn volk; de weetgierigheid zocht bevrediging; en het verstand vond veel meer genoegen in de zinrijke feiten eener volkshistorie dan de verbeelding voedsel vond in de fabelen der verdichte romans. In zooverre heeft Maerlant ons volk leeren denken over zaken die een bolster hebben en een pit. Hij is de grootvader van een breede schaar, die in didactischemoraliseerende poëzie of in hun ‘spelen van sinne,’ eeuw op eeuw het volk hebben geleerd en vermaakt, met kennis en leering, met voedzaam deeg en geestrijken wijn als spijs voor gezonde hersens; hij groet nog Cats aan een eeuwenlang verwijderd, maar helderen horizon, en zijn oog | |
[pagina 222]
| |
ziet nog in de nevelen aan de kim zijn ‘sinne-oeffening’ samenvloeien met de pseudo-Senecasche figuren op Vondels theater.
De Rijmbijbel is niet ònze Bijbel, noch de Vulgaat. Evenmin een verkorte, of vereenvoudigde, als de ‘Bijbel voor kinderen.’ Hij heeft een tweeslachtig karakter: is òf geschiedenis, òf geïnterpreteerde historie. Dit lag aan de tijden. Reeds in de eerste eeuwen der Christelijke kerk bracht men den inhoud van 't Oude Verbond in verband met Christus' leven en leer. Men zag in de daden en woorden der aartsvaders, van sommige profeten en koningen, en vooral in de Goddelijke woorden een' verborgen zin, die moest wijzen op de komst, het leven en de werken van den Verlosser. Deze wijze van verklaren was reeds bij de Grieken en de Joden (Philo) in zwang, maar zij werd vooral toegepast door kerkvaders als Origenes, Hieronymus en Augustinus, en leeraars als Petrus Lombardus en Bonaventura, en bracht niet alleen de litteratuur van 't Oude Verbond hoe langer hoe meer in betrekking tot Christus en tot de Kerkleer,Ga naar voetnoot1) maar verklaarde eveneens in Christelijken zin de ongewijde litteratuur. De heele Geschiedenis assimileerde zich met de feiten van 't Christendom. Begrijpelijk: want alle menschen kwamen van één stamvader, en van één God; de Bijbel zelf gaf één genealogie. Verder assimileerde zich het Christendom de heele profane Litteratuur. Apologetisch en demonstratief beide zocht men de Heidenen juist dààrin de waarheid van 't Christendom te bewijzen, door aan te toonen, hoe al wat er ooit gebeurd en geschreven was, aankondiging, voorbeeld, nàverhaal en overblijfsel van de Goddelijke waarheid van 't Christendom moest zijn. Zeker, er wàs in de Heidenen oorspronkelijke waarheid; maar 't Goddelijk woord was door de demonen, van den Geest verstoken, verkeerd begrepen en in bedorven zin aan duistere ooren vertolkt.Ga naar voetnoot2) Duidelijk waarneembaar werkte, ook in de Heidenwereld, de Logos, vooral in mannen als Socrates.Ga naar voetnoot3) Daar kwam nog bij, dat eigenlijk gezegd, de Heidenen hùn wijsheid aan de Joden had- | |
[pagina 223]
| |
den ontleend. Met dergelijke argumenten verchristelijkte men, mèt de Israëlitische, de hèèle vóór-geschiedenis. Sommige kerkvaders gingen hierin zeer ver. Zoo verklaart Clemens AlexandrinusGa naar voetnoot1) alle Heidensche wijsheid uit tweeërlei bron af te leiden: De zonen GodsGa naar voetnoot2) vereenigden zich immers met de dochteren der menschen? Welnu, die zonen Gods waren toch de engelen; en die namen die dochteren nu in, door haar hun hoogere kennis mee te deelen of te beloven; en dìt plantte zich voort; alleen.... die engelen hadden zelf maar een onvolkomen begrip; vandaar, dat de boosheid op aarde toenam. En dan:Ga naar voetnoot3) had Plato zijn heele filosofie niet uit het Oude Verbond? had Homerus hieruit niet al wat er in zijn poëzie voor verhevens was, en Demosthenes niet zijn mooiste woorden? Dankte Miltiades zijn militaire bekwaamheden niet aan een aandachtige studie van de Pentateuch, en was het strijdplan van Marathon niet gebaseerd op Mozes' strategische regelen? De geschriften der kerkvadersGa naar voetnoot4) zijn vol van aanwijzingen, hoe de oude redenaars, dichters en filosofen uit Mozes vooral geput hadden.Ga naar voetnoot5) En we weten, waarom 't was te doen: om de Heidenen perplex te slaan, werden ze omringd met een allesoverstelpende muur: één waarheid was er, het Christendom, en alles wat was, geweest was en komen zou, liep feitelijk uit op dat ééne ware Christendom. In de M.E., toen de kerkelijke overlevering, in de regula fidei vastgelegd, toetssteen werd voor de exegese, mochten in de compileerende werken nadere bevestigingen en kantteekeningen op de patristische uitleggers niet ontbreken. Wat meer is, vooral Virgilius en ook Ovidius' MetamorphosenGa naar voetnoot6) werden een onderwerp van christelijkexegetische studie; uit Aristoteles' werken werden wapens gesmeed ter verdediging van het Christendom tegen het Averroïsme en andere pantheïstische richtingen, en uittreksels uit oude schrijvers, als ‘Bloemen’ | |
[pagina 224]
| |
ter leering in gezaghebbende werken verzameld. Vooral was dit het geval in de 13e eeuw, een tijdperk, waarin op het voetspoor van Auselmus en Hugo, vooral door Bonaventura, aan 't gemoed en de verbeelding een ruimer gebied werd toegewezen ter bevordering van 't godsdienstig leven, dan tijdens de almacht der wijsgeerige scholastiek aan bespiegelend geloof en innerlijk betrachten gegund werd.Ga naar voetnoot1) De mystiek, in hare behoefte om het goddelijke te aanschouwen, zoekt voor het afgetrokkene een tastbaren vorm, voor de geestelijke gedachte een zinnelijke voorstelling. Zoo moest dan ook Maerlant, die zich zoowel in zijn wetenschappelijke als in zijn lyrisch-didactische werken veeleer gemoedelijk-godsdienstig dan dogmatisch-theologisch toont, zijn toevlucht nemen tot de geschiedverhalen des bijbels om vormen te vinden ter verzinnelijking van de godsdienstige denkbeelden. En dat zou hij dààr des te eer, waar hij zich voorstelde, zijn landgenooten te stichten met kennis en leering: ze nader bij God te brengen, omdat zij uitteraard veel meer gebaat waren met onderricht, dat het gemoed en de verbeelding kon bevredigen, dan met theologische kwestiën en geschiedkundige bijzonderheden, die slechts de rede raken of 't geheugen bevrachten. Dààrop, - we zagen het bij David, - is Maerlant uit: het ongewijde met het gewijde samen te voegen tot ééne openbaring van Gods Almacht en goedheid, als één allesomvattend bewijs van Zijn Gave in Christus. Hij schreef historie en moest zich houden aan een niet te verbreken leiddraad; maar zooveel doenlijk verbande hij wat met zijn bedoeling streed, omdat doode stof niet alleen onnoodig bezwaart, maar ook de harmonie van 't Geheel moest schaden.
Uit de ‘Genesis’ spreekt al dadelijk de Drieëenheids-leer.Ga naar voetnoot2) Zoodra de wereld uit het niet te voorschijn zal komen op den geopenbaarden Godswil: ‘Daar zij licht!’Ga naar voetnoot3) - onderschept het Kerkgeloof de uiting als klank en metamorfoseert haar in den tweeden Persoon der Triniteit. Het Goddelijk Woord (de Logos) is Christus Demiurgos: ‘Twort Gods, dat is die Sone.’Ga naar voetnoot4) En zweefde in den beginne Gods Geest op de wateren,Ga naar voetnoot5) dan was, - zegt Maerlant, - het watervlak, dat vóór den derden dag het droog bedekte, het door den Heiligen Geest (Gods wil!)Ga naar voetnoot6) gewijde doopsel, dat reeds bij voorbaat al wat de | |
[pagina 225]
| |
aarde aan kruid zou schieten en als levend gedierte zou dragen, den Goddelijken zegen gaf op 't werk van Zijn Heilige handen!Ga naar voetnoot1) Al dadelijk verplaatsen ons deze woorden in dogmatische stellingen en in de mystiek van 't in de 13e eeuw zoo krachtig levende Katholicisme. Gods drievuldigheid namelijk openbaarde zich in velerlei zin: niet alleen aan de menschelijke rede, maar ook in de schepping der wereld, en in die van den mensch zelf.Ga naar voetnoot2) Zoo is in den mensch een kunnen, een kennen en een willen. Daaraan beantwoordt ook de Godheid, in 't vormen van het Heelal. Drie oorzaken toch zijn hierbij werkzaam: de Goddelijke Macht, haar Wijsheid en haar Liefde. De Macht nu gaat uit van de Godheid, als Vader, de Wijsheid vloeit voort uit de Godheid als Zoon, de Liefde uit de Godheid als Heilige Geest.Ga naar voetnoot3) Nu eens wordt de Drievuldigheid door de rede verklaard, dan weer door de verbeelding gezien. ‘Waarom,’ zegt Maerlant, ‘vraagt God: Laat ons menschen maken? En tot wie zegt Hij dat? - Omdat hier drie personen zijn; hier spreekt de Triniteit. En 't is geen geringe eer voor den mensch, dat hier, bij 't plan om hem te formeeren, onderling overleg wordt gepleegd.’Ga naar voetnoot4) - ‘Let ook op, dat 's menschen waardigheid boven de andere levende schepselen op drieërlei wijze uitkomt. Vooreerst in den weelderigen rijkdom van zijn levensgemakken.’ ‘Tweedens door den raad en 't overleg der Goddelijke Drievuldigheid. Ten slotte, doordat alle levende wezens in zijn hand zijn gegeven.’Ga naar voetnoot5) Maar ook zagen we in het scheppingsverhaal, geloof en verbeelding een wijdende kracht toekennen aan het water, een kracht, die het eerst later in den kerkelijken eeredienst zou ontvangen bij een der Sacramenten. | |
[pagina 226]
| |
Niettemin, het geloof aan het heiligend vermogen van het water is zeer oud. We vinden het reeds bij de eerste apologeten der Kerk. - ‘Denkt Thales van Milete,’ - aldus Minucius Felix, ‘veel anders dan wij, als hij het water den aanvang der dingen noemt, waar wij verkondigen dat God de Geest is, die alles uit water formeerde?’Ga naar voetnoot1) - Wat zegt Tertullianus? - ‘Voorwaar, niet de zedelijke eigenschappen brengen bij den doopeling de geestelijke veranderingen te weeg, maar 't water zelf, niet door de onmiddellijke werkingen der Godheid, maar alleen door de kracht, die er bij de Schepping aan verleend werd!’Ga naar voetnoot2) ‘En met reden’ - beweerde hij, - ‘had het water die kracht. Het bestond reeds in al de volheid zijner volkomenheid, terwijl de aarde nog begraven lag in den nacht van den chaos, de lichten nog in 't aanzijn moesten worden geroepen, geen levende ziel nog de eeuwige eenzaamheid had aanschouwd. Wat was er destijds anders dan 't water, dat de aarde wijden kon tot den door God verkoren troon?’ En ook: ‘de wateren waren 't, die hemel en aarde scheidden. Het water was reeds met leven vervuld, toen de aarde nog dor en levenloos was. En zelfs de aardklomp, waaruit de Godheid de menschelijke gedaante zou vormen, moest kneedbaar worden gemaakt door 't weekende vormende vocht.’Ga naar voetnoot3) Trouwens, de gansche opvatting bijkans van 't O.T. is typisch-allegorisch. Christus prae-existeert in de aartsvaders, Maria, de moeder Gods, in hunne moeders, terwijl ook andere feiten en toestanden in het leven dezer oud-Bijbelsche figuren op den namaals te komen Verlosser wijzen. Adam reeds voorspelt Christus. ‘Van oorsprong was hij zoo rein mogelijk, en niet uit ouders geteeld. Wel was hij daarentegen geformeerd uit het stof van eene aarde, die nog nooit tevoren geploegd of gespit was, waarop nog nooit door menschelijken arbeid de zweetdroppel was gevallen, wier Goddelijke reinheid nog niet door misdaad was ontwijd, noch ooit bezoedeld door het bij broedermoord gestorte bloed. Geen scheppingsstof kon reiner zijn, aan geen onbesmetter bestaan een oorsprong geven.’ | |
[pagina 227]
| |
‘Hoe wijst dan die eerste mensch op den adel der Christus-natuur! Ook Hij is rein van oorsprong. Niet zooals de andere vrouwen, behoefde de Moedermaagd de onkuische aanraking des mans. Neen, ofschoon zij had ontvangen, bleef zij onbevlekt; ofschoon zij had gebaard, was zij ongerept.’ ‘Nog meer! Want op wien wijst Adams geboorte ten zesden dage anders, dan op onzen Heiland, die de Wereld van zonde zou redden in de 6e eeuw?’Ga naar voetnoot1)
In den lof op den reinen oorsprong van Christus uit de kuische Maria-maagd, ligt een duidelijke verheerlijking van de ascese. Telkens komt dit op verschillende plaatsen uit. Als Sara als moeder van Christus typeert, dan is het hierom, omdat ze op hoogen leeftijd, tegen den gewonen loop der natuur, zwanger van Isaäc ging.Ga naar voetnoot2) 't Biezen kistje, van buiten belijmd, bepikt en ‘begrijmt’, zoodat het veilig voor 't binnendringende water, Mozes naar 't oeverriet dreef, is dààrom zoo typisch, omdat evenmin Maria gedoogde, dat haar lichaam, 't welk een kostbaarder last tot het menschdom zou brengen, ooit voor 't bederf der zonde toegankelijk zou zijn.Ga naar voetnoot3) Ook 't braambosch, onverteerd in 't felste vuur, verbeeldt Maria, die in de branding der wereldsche lusten, ongerept, en van zonden onbesmet kon blijven; wat meer is, voor haar is dat vuur als de Heilige Geest, die door Gods genade haar sterk maakt en zuivert in den wereldschen strijd.Ga naar voetnoot4) Dan: 't mannabrood, waaruit van zich zelf, ‘sonder vader’ de worm wies, beduidt haar lichaam; 't insect is Christus' vleesch.Ga naar voetnoot5) Niet minder de staf van Aaron, die ‘jeghen nature’ bladeren, bloemen en vruchten dragend, de Maagd voorspelt, die ‘sonder mans scoud,’ slechts door de macht Gods, Zijn Zone droeg.Ga naar voetnoot6) Ook Gideons wollen vlies, dat zacht en blank, op heimelijke wijs den hemelschen dauw opving; zooals ook 't lichaam der Moedermaagd zuiverder werd, doordat het den haar heiligenden Zoon in zich nam.Ga naar voetnoot7) En | |
[pagina 228]
| |
wijst ook niet het water uit Bethlehems bron, door David geweigerd, en niet door zijn lippen beroerd, op 's Heeren Moeder, die eveneens zich afwendde van den man, om zich alleen te wijden aan God?Ga naar voetnoot1) En wie zou Abizag, die dag en nacht den koning koesterend diende, en toch ongerept bleef, anders voorspellen dan Onze Vrouwe, die met een allesopofferende toewijding God diende, en heden nog voortgaat te dienen?Ga naar voetnoot2) Behalve de heiligmakende kracht van de ascese,Ga naar voetnoot3) treft ons, hoe zeer de beteekenis van het wonderdadige gezocht wordt in het tegennatuurlijke. Wat volgens den gewonen loop der dingen geschiedt, is wereldsch en menschelijk; het ingrijpen in dien gewonen loop moet getuigen van de tusschenkomst eener boven wet en regel hecrschende Hand. En om nu dat wonderdadige des te meer te verheffen; om het Goddelijke, dat zich in die wonderen openbaart, te hooger boven 't gemeene menschdom te stellen; om het ongeschokt te houden Geloof in Gods Almacht op de onoverkomelijke kloof te wijzen, die het menschelijk-aardsche onverzoenlijk van het Hemelsche scheidt, wordt juist tegenover het tegennatuurlijke, - als een uiting van den krachtig ingrijpenden Godswil in den voorgeschreven wereldloop, - het wet gewordene, het eeuwig menschelijke, tot een onafwijsbaar na te volgen gedragslijn aan 't sterfelijk geslacht voorgeschreven, wordt juist het tegennatuurlijke, als nefas, in den mensch met onverbiddelijke gestrengheid gewraakt en gestraft. Met andere woorden, het Joodsche rigorisme wordt in de gewijde litteratuur der M.E. nog verscherpt. Men kent de historie van Sodom. Welnu: ‘zóó zwaar strafte God de bewoners dier streken, dat zelfs in het water der zee, waarin het land verkeerde, geen visschen of vogels leven konden, zóó zout en doodelijk was 't; geen schip kon er in varen, geen voorwerp er op drijven; ja, alles wat levenloos is, verzonk; | |
[pagina 229]
| |
brandend bleef een licht er op drijven, uitgedoofd, verdween het; zelfs de oevers waren vervloekt; aan de boomen hingen appelen, die tot aan hun rijpheid groenden, en toch, rijp geplukt, niets anders dan asch bevatten.’Ga naar voetnoot1) Waarom Lamech zeventigmaal zevenmaal werd gewroken, en Kaïn zevenvoudig, terwijl de eerste ‘wel een' man doodsloeg om zijne wonde en een' jongeling om zijne buile,’ maar toch Adams zoon nog wel zijn' broeder vermoordde, werd door het Middeleeuwsche geloof zonder nadere bijkomende omstandigheden niet voldoende verklaarbaar gevonden. Doch er is meer, wat Lamech bezwaart. Hij was voornamelijk dààrom een ‘quaet man,’ omdat hij de eerste is geweest, die twee vrouwen nam, terwijl God immers tevoren had vastgesteld, dat man en vrouw één vleesch zouden zijn, zonder er bij te voegen, dat dit ook het geval met één man en twee vrouwen kon zijn.Ga naar voetnoot2) Maar ook, al is de bigamie der eerste menschengeslachten geen zonde, dan nog is het ‘quaet’ zijn van Lamech een moeten. Want Lamech is uit het geslacht van Kaïn, het zevende zaad van Adamswege. Maar uit een ander, ook zevende zaad van Adam, den deugdzamen Seth, sproot Henoch voort, die wandelde met God. Kaïn nu typeert het kwaad, dat het goede, in Abel vervat, overheerscht; 't geslacht van Seth is voor edeler geboorten bestemd en zal op zìn beurt het kwaad overwinnen. Nu ziet men het parallelisme tusschen Henoch en Lamech. Nu voelt men, hoe licht de rede een nader verband kon zoeken tusschen het zevenvoudig bij Kaïn en het zeventigmaal zevenmaal bij Lamech. Hoe edeler Henoch, hoe slechter Lamech,Ga naar voetnoot3) en daarom zou Lamech de man zijn, voor wien als moordenaar van Kaïn de zevenvoudige straf was weggelegd, die door God was | |
[pagina 230]
| |
gesteld. Maar Kaïn droeg een zichtbaar teeken,Ga naar voetnoot1) ‘opdat hem niet versloeg al wie hem vond.’ Wie Kaïn dus versloeg, moest wel blind zijn. En Lamech is blind. Maar hòòrt hij dan de stem van zijn voorvader niet? - Hij zou het niet kunnen: hij schiet hem van verre. - Maar kàn een blinde wel treffen? - Wel zeker, Lamech is een goed schutter, die alles doodt, wat zich maar even hoorbaar beweegt.Ga naar voetnoot2) - Maar laat men een blinde alleen?! - Lamech wordt geleid door een knaap. - En zóó komt het dat Kaïn, in een bosch, door zijn naneef op 't gerucht af doorschoten wordt; zoo laat het zich hooren, dat de geleidende jongeling, die 't niet heeft kunnen verhinderen, uit spijtigheid gedood wordt; en wat de ongelukkige Lamech voorlang aan zijn vrouwen voorspeld had, wordt met dien dubbelen moord bewaarheid. Maar ook komt tegelijk het Goddelijk woord, tot Kaïn op zijne vlucht gesproken, tot zijn recht: hij, die Kaïn vermoordt, d.i. hem uit zijn ellendig leven verlost, zal het zevenvoudig bekoopen. Want de manslag van Lamech is niet alleen een moord ten laste van den dooder, maar is ook eene overtreding van 's Heeren woord, die in Kaïns leven een last heeft gelegd, en in zijn doodslag een strafbare weldaad aan den broedermoorder bewezen.Ga naar voetnoot3) En hoe wordt nu Lamech gestraft? De 77 nakomelingenGa naar voetnoot4) | |
[pagina 231]
| |
verdrinken in den zondvloed; en zijn eigen leven wordt bitter vergald door de slechte behandeling, die hij van zijne twee vrouwen ondervindt.Ga naar voetnoot1) Rampzalige menschengeslachten! Zwaar drukken op U de zonden der ouders! Ziet Kaïn vluchten, den door de vaderzoude uit 't Paradijs verstootene, wien de aarde, door 't bloed zijns broeders gedrenkt, de vruchten weigert, die hij haar met zweetend gelaat en spannende spieren tracht te ontwringen! Ziet Lamechs nakroost; wegens den ‘hoerdom’ en den dubbelen manslag van hun oudvader, bij 't donderen der hemelsche sluizen, hun smeekende handen uitsteken boven den onverbiddelijken, alles verdelgenden vloed! Maar 't meest wordt het menschdom getroffen door de zonde van 't eerste menschenpaar. Sterk blijkt dit uit de Middeleeuwsche literatuur, met haar krachtig geloof. Wat de Schrift in motieven aangeeft, wordt hier in breede klanken uitgewerkt. Vooral immers zou dàn het menschelijk streven naar de verzoenende Genade tot een ernstige levenstaak worden, indien in den breede werd uitgemeten, hoe veel de mensch hier op aarde aan geluk had verbeurd, hoe zwaar hij in zijn onbedachtzaamheid het Goddelijk woord had veronachtzaamd, hoe diep de ellende was, waarin hij zich stortte door 't luisteren naar de stem van den Booze. Want 't mocht niet genoeg zijn, dat het aardrijk vervloekt werd in Adam, omdat zij de stof was waaruit hij was geformeerd, en ook weer zijn stof geworden vleesch op zou nemen; niet genoeg dat hij in het stof zweetend moest zwoegen, en uit de doornen en distels zijn brood zou lezen, - er was zoo vèèl, zoo veel mèèr verloren gegaan. - ‘De lichten des hemels, als zon, maan en sterren, ook de fonkelende edelgesteenten, die van den scheppingsdag af, in vollen luister het paradijs belichtten, verbleekten van schijnsel door de ontzettende, de schepping onteerende daad, en zonden een licht, welks kracht slechts het vijfde deel van de oorspronkelijke bereikte.’Ga naar voetnoot2) - ‘Ja, vele boomen en kruiden, die tot den zondedag weelderig met vruchten waren beladen, weigerden machteloos hun' vroegeren oogst, onvermogend voortaan de geslachten te laven met hunne sappige appelen.’Ga naar voetnoot3) ‘Ook de dieren, geschapen tot eeuwige hulp en onderdanigheid aan den mensch,Ga naar voetnoot4) splitsten zich na den val in goede en kwade:Ga naar voetnoot5) de goede, om het ellendige leven der gevallenen nog eenigermate te verlichten;Ga naar voetnoot6) de kwade en venijnige, als een noodzake- | |
[pagina 232]
| |
lijke straf en een eeuwige herinnering aan zijne vervloekte ongehoorzaamheid.’ - Voorwaar, bij de gedachte aan de stroomen van licht, aan de volbeladen boomen en struiken, aan de aanhankelijkheid en hulp van al 't gedierte, 't welk alles den onbedorven mensch tot een voorrecht had kunnen zijn, moest de eeuw van Maerlant wel overtuigd worden, hoe veel het sterfelijk geslacht in die kostelijke voor ons weggelegde gunsten had verloren!
En, zooveel te hooger rijst de Verlossende Christus! Heel het O.T. wijst op Zijne aanstaande komst. Abel, de door zijn eigen bloed gedoode, verbeeldt den door zijn eigen volk gekruisigden Heiland;Ga naar voetnoot1) Melchisedech, die brood en wijn aan Abraham biedt, verkondigt een' anderen Priester, die dag aan dag zijn hongerige en dorstige scharen zijn dierbaar vleesch en bloed ter lafenis biedt;Ga naar voetnoot2) de aan den offerdood gewijde, nochtans aan dien dood onttogen Isaäc belooft den eigen zoon Gods, die eveneens zijn offerhout opwaarts dragend, den dood onderging, en nochtans op dien dood triomfeerde, - terwijl ook de ram, die in de doornenstruik hing en tot het altaar verwezen werd, evenzeer het Offer aan 't kruishout beduidt;Ga naar voetnoot3) Jozef, die door zijne broeders (met name door Juda), aan vreemden verkocht wordt, typeert den Christus, die mede door zijn eigen volk en ook door een Judas, voor geld aan vreemde handen verraden werd. Dan - beiden waren Verlossers van | |
[pagina 233]
| |
volken: Jozef voorkwam door zijne wijsheid Egypte's ondergang; Christus redde en troostte de gansche wereld; Jozef was wijs en rein, en schoon; Christus de schoonste die ooit bestond, een bron van wijsheid en zuiverder van vleesch dan ooit iemand; Rachel was Jozefs moeder, de schoonste der vrouwen, de meestgeliefde uit Jakobs huis; Maria, door hare schoonheid en zuiverheid de uitverkorene van God.Ga naar voetnoot1) Zoo ook het manna. De dagen- en jarenlang voedende spijs, tot aan de poorten van 't Land van Belofte, de grooten en kleenen verzadigend, elk naar zijne behoefte en naar zijn' smaak, ontbindt de belofte aan de Eeuwige Spijs, besloten in 't minste als in 't meeste, ja, zelfs in 't duizendste deel van den broode: in de ouwel van 't altaar woont Christus in de gansche volheid van Zijne Genade;Ga naar voetnoot2) - de druiventros,Ga naar voetnoot3) hangende aan 't draaghout van Caleb en Josua, zinspeelt op Jezus, gedragen door 't kruis; - de rotssteen, die na twee slagen van Mozes' roede de dorstigen laaft, is Christus, die, niet in den eerste, door spot, (met doornenkroon en purperen mantel) en ruw geweld (met slagen), - maar na den stoot met de speer, het bloed ter Verlossing laat vloeien;Ga naar voetnoot4) - hij is de leeuw uit Bileams profetie, de volkeren ten bloede verscheurende; de scepter uit Jakobs huis, die Moab zal overheerschen en al de aanliggende volken;Ga naar voetnoot5) - hij is een Simson, die de wachters in 't middernachtuur misleidt, zich aan hun bloedige handen onttrekt, en zich een weg baant omhoog naar den Hemelschen berg;Ga naar voetnoot6) - hij is een David, die ontkleed van zijn koninklijk purper, zich ziet bespot door de Michol der Oude Bondswet, van een vroegeren stam. die het bloed van Davids huis veracht;Ga naar voetnoot7) - | |
[pagina 234]
| |
hij is de hoeksteen, weggeschopt door de Joodsche stichters van den tempel hunner gelove, maar die als de ware sluitsteen, omhoog gezet en de muren der Joodsche en Heidensche wereld verbindend, den tempel van Christus' Kerk heeft voltooid.Ga naar voetnoot1) Maar wee dan ook het volk, dat die teekenen versmaadde, en Gods zoon verstiet! Het is, en blijft tot den jongsten dag door God gevloekt. Ziet Kaïn, den type van 't zondige Jodendom, door 't dooden van den Christus in Abel, de aarde ontwijdend. In 't hoofd, door God met ‘juchtechede’ geteekend, dolende over het aardrijk, om nergens rust te vinden, voorspelt hij 't Joodsch geslacht zijne toekomst, wanneer ook zij, na 't dooden van hun' Godlijken Broeder, mede geteekend ‘van haerre manlichede,’ rusteloos dwalend en overal verdreven, over de aarde rondzwerven, opdat ze, herkend en gemeden, 't ellendig bestaan voortsleepen,Ga naar voetnoot2) ten voorbeeld en afschrik voor alle volkeren, hoe God hen verstrooit en vervloekt, die den Zoon des menschen martelend nagelden aan 't kruishout.Ga naar voetnoot3) We zagen reeds, hoe die vloek ook Kaïns geslacht heeft getroffen.Ga naar voetnoot4) Terwijl Henoch, de naneef van Seth, ten hemel werd opgenomen, om later den Antichrist te bestrijden,Ga naar voetnoot5) is Lamech nog meer dan zijn voorzaat in boosheid ontaard. Weer zien we het verschil in Noachs zonen. Wat is het nakroost van Cham?Ga naar voetnoot6) Eén zijner kind'ren is Chanaän, de stamvader der oorspronkelijke bewoners van het Beloofde Land, maar als slaven in de handen gegeven van de krijgeren uit Sems geslacht.Ga naar voetnoot7) Een andere telg, Nimrod, de zoon van Kusch, vervreemdt | |
[pagina 235]
| |
van den waren God en aanbidt het vuur.Ga naar voetnoot1) Cham zelf, naar Bactrië getogen, wordt onder den naam van Zoroaster een toovenaarGa naar voetnoot2) en sneuvelt in den strijd tegen Ninus, die de tooverboeken verbrandt en door het beeld van zijn' vader Belus te laten aanbidden, den afgodendienst in 't leven roept.Ga naar voetnoot3) Ook toont zich de bedoeling des Heeren duidelijk in de historie van Esau en Jakob, waar hij de bedeeling door Christus boven de bedeeling der Oude Wet stelt. - ‘Want Ezau, de ruwe en roode, verbeeldt de zoo ruwe, roode en vervallen Joden.Ga naar voetnoot4) Dat rood heeft een diepen zin: de smet van Christus bloed, die op hen rust.Ga naar voetnoot5) Ook zij, evenals Ezau, waren de eerst door God verkorenen, en ontvingen op Sinaï Gods wet uit de eerste hand. Maar Jakob won Ezau het recht der eerstgeboorte af,Ga naar voetnoot6) en eveneens heeft het Christenvolk den Joden de rechten, de eer en de oudheid van hùn leer afgewonnen. En tot de laatste tijden, en aan den door God voorspelden strijd, zullen zij ons onderdanig zijn; eerst dan zullen ze als broeders in den geloove naast ons staan.’ Hetzelfde merken we op bij Lea en Rachel. ‘Wat toch beteekenen al de kinderen uit Lea's schoot, bij den kuischen en schoonen Jozef, uit Rachels bloed gesproten? Voor al de tien geboden uit Sinaï's Wet gaf Christus er één: de Christelijke liefde. En brengt dat ééne gebod niet meer volks op 't pad naar den Hemel, dan al de tien van 't Oude Verbond, waar van geen liefde in Christus gerept wordt?’Ga naar voetnoot7)
Waar de aartsvaders als Christus typeeren, worden ook de omstandigheden, waaronder de Goddelijke tusschenkomst zich uit, in onmiddellijk | |
[pagina 236]
| |
verband gebracht met de aanstaande komst des Heeren. Zoo b.v. de Jakobsladder. - ‘De ladder zelf, als de weg, die van de aarde naar den hemel leidt, verbeeldt Maria, die onze opneming tot Christus' troon bemiddelt; de twee boomen der ladder beduiden haar ootmoed en reinheid, die haar opvoerden tot dien Hemelsch-zuiveren staat, die de Godheid bewoog haar tot Zijn Bruid te verheffen. En zoo onafzienbaar lang de boomen zijn, zoo onbereikbaar hoog reiken ook de niet te beprijzen deugden der Maagd. Die ladder is dan ook de eenige weg, waarlangs wij ons verderf ontvlieden. We zouden 't niet kunnen, op geene andere wijze. Zij is het daarom allèèn, die ons opheft; zij is onze rijke en eeuwige troost, de geluksbron. Ziet, hoe op de ladder de Godheid opklimt en afdaalt, om 't menschdom te naderen: Ziet, hoe we alleen, door ons in 't gebed op hààr te beroepen, op hare voorspraak den Godlijken bijstand verwerven kunnen tot ons eeuwig behoud!’Ga naar voetnoot1) Zulk een gewichtigen steun kreeg door de typische schriftverklaring het Christendom in den droom van den aartsvader Jakob. En met reden. Want in dien droom ligt de Goddelijke belofte aan Israël, de heerschappij der wereld, de zegening van alle geslachten in Abrahams zaad.Ga naar voetnoot2) Hier kon de Katholiciteit der Christelijke kerk, in Gods woord een aanvang nemen. Hier moesten de lijnen te zamen komen. De Godheid voorspelde de Kerk, de ladder de Moeder Gods. Maar ook in de woorden van den ontwaakten Jakob ligt een beteekenisvolle zin. - ‘Wel mocht hij zeggen: Hoe vreeselijk is deze plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de poort des Hemels!Ga naar voetnoot3) Immers wat ligt verholen in deze drieledige spreuk? Niet anders, dan dat de plaats der verschrikking het ontzagvolle woord van God is; het Godshuis is des Heeren Kerk; de poort des hemels is de opene wonde in 't lichaam van Christus; zijn bloed toch voert ons tot het eeuwige leven!’Ga naar voetnoot4) God is met Jakob overal, en verlaat hem niet.Ga naar voetnoot5) Hij voert hem terug naar 't Beloofde Land. Ook hier die mystische zin. - ‘De staf, waarmee Jakob de wateren van de Jordaan overtrekt, is 't kruis, met welks hulp de wereldsche pijnen worden gedragen. De woelige stroom is de ongestadige wereld. Niemand nu kan de reis door de wereld volbrengen, tenzij hij den steun ondervindt van 't Kruis; tenzij de Genade Gods hem tot een staf verstrekt!’Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 237]
| |
En meer! ‘Want waartoe zou Jakob Ezau ontzien? En waartoe zouden wij op onze beurt den Satan vreezen? Zeker, hij is ons steeds nabij, en zonder Gods hulp zou hij ons overmogen. Maar evenals God het hart van Ezau verteedert, bedwingt hij ook de kracht en den list van den Booze!’Ga naar voetnoot1) Ook aan den Duivel gaf de Kerkleer een' historischen bazis. Het dualistische toch in de Christelijke Kerk, ontstaan door den strijd tegen de booze geesten, is vreemd aan de litteratuur van 't Oude Verbond. Van grooten invloed op dit dualisme waren het Evangelie en de Openbaring van Johannes. Daar werd het daemonische gepersonifiëerd in den machtigen Antichrist, tegen wiens heerschappij op aarde niets bestand was, door wien de geloovigen werden vervolgd, en die eerst bedwongen kon worden door den wederkomenden Christus. Dan eerst zou het rijk van den vorst der duisternis uit zijn, en het duizendjarig rijk aanbreken van den vorst des lichts. Zoolang de Kerk zelf de lijdende was, kon de volksmeening, dat het rijk van den Antichrist het vervolgende Romeinsche Keizerrijk zelf was, van haar geen bestrijding vinden. Maar toen Rome het heerschend middelpunt werd van de geloovige wereld, en de Kerk zich de vertegenwoordigster noemde van Gods macht op aarde, moest zij de komst van den Antichrist, zoowel als de chiliastische verwachtingen bestrijden.Ga naar voetnoot2) Eene heerschappij van den | |
[pagina 238]
| |
Satan in de toekomst kon niet meer bestaan. Maar daarmee was niet gezegd, dat in 't verleden geen bewijzen van zijn verderf waren te vinden. Integendeel, heel de ongewijde wereld stond onder den boozen invloed der demonen. Altijd hebben zij het menschdom belaagd en van 't Goddelijk woord, d.i. Christus afgetrokken. Heel de historie was eigenlijk een strijd tusschen Christus en Satan. 't Was in den Hemel al begonnen. ‘Toen God het licht van de duisternis scheidde, op den eersten scheppingsdag, scheidde hij de goede van de kwade engelen; de goede bleven om Gods troon, de kwade werden met hun “overste” Lucifer uit den hemel geworpen, 't verdiende loon voor hunne hoovaardij. Deze gevallen engelen nu verbeelden de duisternis.’Ga naar voetnoot1) De strijd werd op aarde voortgezet. - ‘De uitgeworpen Lucifer toch benijdde aan Adam het voorrecht, door God in 't Paradijs geplaatst te zijnGa naar voetnoot2). Op welke wijze nu den mensch van die Goddelijke gunst te berooven? Het beste, dacht den Vorst van den Nacht, zou zijn, hem over te halen tot ongehoorzaamheid aan Gods gebod.’Ga naar voetnoot3) - Gebrek aan geloof in 't Woord van den Vader zou ook de betrekking tusschen Vader en kind moeten schaden. - ‘Lucifer vermomt zich in eene rechtopgaande slangengedaante, met het aangezicht van eene jonkvrouw, als Beda zegt,Ga naar voetnoot4) en beproeft, den sterkeren man ontziende, de zwakkere vrouw te misleiden.’Ga naar voetnoot5) De straffen volgen. Adam, wiens misdaad alleen bestond in 't eten van den verboden appel, werd met ééne vervloeking getroffen: hij moest (naar de aarde terug en) hard werken voor zijn brood.Ga naar voetnoot6) Eva, die niet alleen van de verboden vrucht had gesnoept, maar ook zoo hoovaardig was geweest, van aan God gelijk te willen zijn,Ga naar voetnoot7) werd tweemaal vervloekt: om hare hoovaardij moest zij den man onderdanig zijn; om het eten van den appel zou zij met smart ‘van den kinde ghenesen.’Ga naar voetnoot8) Maar de slang verwaardigde de Heer zich niet | |
[pagina 239]
| |
eens te ondervragen, zooals hij Adam en Eva gedaan had,Ga naar voetnoot1) want zij was door den duivel bezeten. En daarom werd zij ook met drie vloeken getroffen.Ga naar voetnoot2) Want omdat de Satan in zijne hoovaardij den mensch benijdde, zou het beest, waarin hij voer, diep vernederd worden: niet meer rechtop, als voorheen, zou het loopen; 't zou kruipen op zijn buik; - omdat zijn mond Satans logen taal verkond had, zou het aarde eten; omdat het bedrog had gepleegd, zou het voortaan stom zijn, en de mond slechts venijn geven.Ga naar voetnoot3) En de vijandschap, die God zette tusschen de vrouw en het gevloekte beest, hier op aarde, is slechts ééne der uitingen van den onafgebroken strijd tusschen de door ootmoed en ascese geheiligde Maria en den door hoogmoed gevallen Booze. Doch waar Maria verschijnt, verdwijnt de Booze,Ga naar voetnoot4) zooals de duisternis voor het licht. Nochtans, het Paradijs was verloren. Want, God, beducht, dat de mensch ook de vrucht van den levensboom mocht gaan eten,Ga naar voetnoot5) verjoeg hem naar de aarde terugGa naar voetnoot6) en stelde een wacht voor het verbeurde | |
[pagina 240]
| |
verblijf.Ga naar voetnoot1) Tweemaal werd de toegang geopend, bij Henochs en bij Elia's komst.Ga naar voetnoot2) Doch bij den dood van Christus bluschte het bloed uit zijne wonden de vurige wacht om het Eden; sedert dien tijd, werd het door Jezus' toedoen, het oord, waar de ‘zalige bruiden’ werden opgenomen, om er haar loon te ontvangen.Ga naar voetnoot3) Dan komt met het rijk van den Antichrist de groote strijd. Maar de bewoners van 't Eden, ook Henoch en Elia,Ga naar voetnoot4) zullen hem overwinnen, en hem dooden, in het nieuwe Jeruzalem.Ga naar voetnoot5) Ondertusschen, hoe schoon was 't verloren goed! ‘Geen liefelijker oord werd onder den hemel gevonden, en opdat geen sterfelijk wezen, op welke wijze hij het beproefde, ooit het gelukkig verblijf kon bereiken, lag het in zijn ontoegankelijkheid, afgesloten door eene sterk bewogen zee. Hoog lag het boven de steilste spitsen der aarde, ja, tot de hoogte van de maan zelfs, en 't kon niet worden bereikt door de wateren van den zondvloed. Al wat er in groeide, was schoon om aan te zien en geurig van smaak. In 't midden stonden de levensen de kennisboom.’Ga naar voetnoot6) Een bron, - want regenen deed het nog niet,Ga naar voetnoot7) vloeide door 't Paradijs en laafde de boomen en kruiden.Ga naar voetnoot8) Uit | |
[pagina 241]
| |
haar namen vier rivieren haar oorsprong. De Fyson (of Ganges) baande zich door Indië een weg; de Gyon of Nijl door Aetiopië; de Tigris en de Eufraat zijn de andere twee.Ga naar voetnoot1) Nu en dan verdwijnen ze in de aarde, om op andere plaatsen weer te voorschijn te komen.Ga naar voetnoot2) In die gestalte schiep God het Eden op den derden dag.Ga naar voetnoot3)
Mogen de allegorische verklaringen de banden zijn, die de ver verwijderde oud-Joodsche geschiedenissen aan de christelijke Waarheid binden, en daardoor historischen steun aan de kerkelijke leerstellingen verleenen, andere, en meer rationalistische toevoegsels moeten 't geloof versterken, de bevreemding wegnemen en de twijfel voorkomen. Zoo wordt bij 't scheppingverhaal de vraag geopperd, of met de zes dagen de wereld gereed was, en of de Heer nu van den zevenden dag af voor eeuwig kon rusten. Het antwoord hierop is, dat God nog dagelijks schept, en dat in zooverre het scheppingswerk niet voleindigd was, en thans evenmin is, - maar wel was met den 6den dag het scheppen der ‘materie’ (uit niet) volbracht. Het rusten op den 7den dag ziet dan ook alleen op den afloop van 't eigenlijke scheppingswerk.Ga naar voetnoot4) Een voorbeeld diene tot toelichting. In Adam b.v. is al de ‘materie’ besloten van heel zijn nakomelingschap. Worden de menschen nu niet meer geschapen? Zeer zeker. Maar vorm en vleesch zijn dezelfde als bij den eersten mensch. Evenzoo de ziel. Het gansche menschelijk geslacht is dus eigenlijk in den persoon van Adam op den 6den dag geformeerd.Ga naar voetnoot5) Wel te verstaan, het lichaam uit stof, en de ziel uit het niet. Wie dit ontkent, doet de waarheid te kort. Daarom doolt, althans in dit opzicht, de hoogberoemde Plato, wanneer hij zegt dat de engelen 't menschelijk lichaam, en God zijn geest heeft gevormd. Want hoe kan nu des menschen ziel ooit Goddelijk zijn? Als dit zoo was, zou hij immers geene zonde kunnen bedrijven, in elk geval niet zondiger zijn dan de Heer, en bovendien het eeuwige leven bezitten?Ga naar voetnoot6) | |
[pagina 242]
| |
't Is waar, God gaf hem een vrijen wil. Met een krachtig lichaam, een mannelijken leeftijd, vol frissche jeugd, en met een deugdzaam hart begiftigd, had hij te kiezen tusschen het eeuwige leven en de sterfelijkheid. Hij wist toch, dat het houden van Gods geboden hem het loon van den eeuwigen Goddelijken gunst zou geven; hij wist ook, dat met het breken van Gods woord, hij zich moest geven aan de macht van den Dood.Ga naar voetnoot1)
Waar het maar eenigszins kon, heeft de menschelijke rede dier tijden alle mogelijke moeite gedaan, het bovennatuurlijke als een verklaarbaar en noodzakelijk feit voor te stellen. ‘'t Is ongeoorloofd,’ zegt Maerlant, ‘te spotten met het lange leven der oudste menschen.Ga naar voetnoot2) Vooreerst waren die hooge jaren een passende belooning voor hun deugdelijke voortreffelijkheid. Maar 't was ook noodwendig, vooral voor de kunsten. De vondst van de astronomie, b.v. eischt voor de juiste kennis van den loop der planeten en sterren een tijdperk van minstens 700 jaar. Zoo zijn er nog andere kunsten, als geometrie, arithmetica, waarvan de beoefening honderden jaren kost. Wel moest dus de leeftijd der aartsvaders een hooge zijn, daar God ze de goede gelegenheid wou geven, om zich met de ware kennis dier kunsten te verrijken.’ Niettemin, er blijven dingen, waarvoor het scherpste vernuft machteloos staat. Zoo wist men geen weg met de wateren boven het uitspansel. (Gen. I, 6.)Ga naar voetnoot3) Wat mocht dat beduiden? - ‘Sommigen konden beweren,’ zegt Maerlant, ‘dat uit die gewesten de dauwdroppen | |
[pagina 243]
| |
vallen, - wat de wateren daar eigenlijk doen, weet eigenlijk niemand dan God!’Ga naar voetnoot1) En God deed, wat goed was, 't zij tot Zijn eer, 't zij tot heil van de menschen! Ziet, wat voor teeken hij Noach gaf, als 't onderpand van Zijn verbond met de menschen, van Zijn belofte, dat er geen vloed meer zou zijn. Twee kleuren in het bijzonder gaf hij als duidelijke bewijzen: een roode en een bleeke. De bleeke is de tint van 't kleurlooze water; de roode die van 't vuur. Merkwaardig! De vuurkleur is naar ons toe gewend, de bleeke staat van ons af. Wat wil dat anders zeggen, dan dat de wereldplaag door den vloed voorbij is, maar dat op den laatsten oordeelsdag, die nog vóór ons is, de wereldbrand ons met vernietiging dreigt?Ga naar voetnoot2) En hoe blijkt Gods doorzicht en goedheid niet in de hemellichamen! Want zon, en maan, en sterren zijn niet alleen gegeven om den nacht te verklaren, ten bate van hen, die in 't donker de zee of de woestijn moeten doorzwalken, of van de vogels, die 't daglicht niet kunnen verdragen en 's nachts op voedsel uitgaan, dus om de klaarheid en 't nut van 't licht niet alleen, maar ook om den mensch het goede weer van 't slechte te leeren scheiden, den dag van den nacht, de weken onderling, de maanden, getijden en jaren. Zoo veel valt er voor wie zijn zinnen slijpt, uit Gods werken te leeren!Ga naar voetnoot3)
Bij den Rijmbijbel behooren Incidentia,Ga naar voetnoot4) vingerwijzingen, oorspronkelijk niet bij den gewijden tekst behoorend, maar door Maerlant bijna altijd achter aan den tekst der hoofdstukken gevoegd. Zij noemen synchronistisch de feiten der ongewijde historie. Eerst is het een mengsel | |
[pagina 244]
| |
van fabelen, mythen en nevelachtige verhalen. De orde is willekeurig. Zoroaster, (dit is de eerste der ongewijden) is eigenlijk Cham, en wordt door Ninus gedoodGa naar voetnoot1). Zijn vrouw Semiramis, levende tijdens de jeugd van Abraham, bouwde den muur van Babylon, en droeg voor 't eerst de ‘broec.’Ga naar voetnoot2) Ten tijde dat God Isaäc vertroost over Jakobs bedrog, voert Phoroneus, de zoon van Inochus en Niobe, te Argos wetten en rechtspraak in.Ga naar voetnoot3) Ondertusschen gaat Isis, zijn zuster, naar 't Nijldal, voert er 't letterschrift in, en onderricht er 't landbouwbedrijf. De dankbare Egyptenaren, o doling! maken er na haar dood een godin van! Zoo gaan ze ook Phoroneus' zoon Apis, onder den naam van Serapis vereeren.Ga naar voetnoot4) In Jakobs tijden redden zich Deucalion en Pyrrha uit den watervloed, verslaat Pallas een reus, en leert de menschen de wolbewerking. Ook deze wordt aangebeden.Ga naar voetnoot5) Zoo kwam de afgoderij in de wereld. Wat een onwaarheid en fabels! gaat Maerlant door. Zoo waagt men van Prometheus te zeggen, dat hij menschen formeerde: misschien bedoelt men, dat hij ze onderrichtte, of wel, hij maakte beeldjes, en liet ze loopen door mekaniek.Ga naar voetnoot6) Ordeloos gaat het zoo verder.Ga naar voetnoot7) Eindelijk komt er een zekere regelmaat.Ga naar voetnoot8) Wat meer is, er komt een strekking! Worden reeds op 't eind der hoofdstukken, handelend over de eerste koningen, telkens de vorsten der Latijnen genoemd, van Aeneas af,Ga naar voetnoot9) - als het Jodenrijk zich splitst in Juda en Israël, ziet men waar 't heen gaat.Ga naar voetnoot10) Israël doet onder voor Juda, het koninkrijk van Davids geslacht, natuurlijk! Maar wat meer | |
[pagina 245]
| |
is: Israëls historie is zelfs onwaardig, tot steunpunt te dienen voor de nog ongewijde Latijnsche Incidentia. Want het Latium, dat rijk van verre aan den Tiber, waar men telkens op wijst, is slechts een voorpoort! Straks komt Rome zelf! Het ongewijde zal het gewijde worden! En daarom wordt naar Italië verwezen, niet bij Israël, maar bij de historie van Davids stad: de tempel wordt Kerk, het priesterdom Paus: en na elken koning uit Jesse's stam wordt als geroepen: Denk aan Rome's koningen! Vergeet niet bij 't heilig Jeruzalem de toekomst der Eeuwige Stad! 't Verleden gaat op in wat komen zal; het Oude Verbond is slechts de Belofte der Nieuwe Wet! ‘Want de Oude Wet is als de liggende molensteen; van haar alleen komt nimmer het reine en voedende Manna-brood! Maar de Nieuwe Wet is de looper; zij brengt het Werk in het Leven; zij geeft voor al wat men zendt, de kostlijke spijs, die de zielen Hemelwaarts voert!’Ga naar voetnoot1)’
De Nieuwe Wet kwàm! Vijf duizend één honderd zes en negentig jaar na AdamGa naar voetnoot2) kwam de Zoon Gods, om aan 't menschdom de Ware Wet te brengen! 't Gelaat der wereld zou veranderen. Een nieuwe eeuw zou beginnen! Zijne geboorte was niet als die van de menschen.Ga naar voetnoot3) Wonderen hadden plaats! De Vrede-tempel te Rome stortte plotseling in, in 't middernachtelijk uur. Nooit werd ze weer opgebouwd....Ga naar voetnoot4) In 't zelfde uur | |
[pagina 246]
| |
ontsprong ook te Rome een bron van kostbare, zuivere olie, en liep tot aan Christus' dood, om dan te verdrogen.Ga naar voetnoot1) Uit diep ontzag weigerde de Machtigste vorst op aarde den Heeren-titel: iemand, Heerlijker dan de Goddelijke Augustus, vertoefde op aarde, om altijd Heer te blijven....Ga naar voetnoot2) Op 't zelfde uur bewoog zich het water der pissine probatica van Jeruzalems tempel, een hout dreef boven, Christus' geboorte voorspellende. Het water kreeg geneeskracht....Ga naar voetnoot3) Ook werd op 't zelfde uur voor de oogen der herders, die wakende waren, één mijl van Bethlehem, - de nacht in een helderen dag herschapen: een engelenschaar zong 't Gloria in excelsis Deo! De herders trokken heen, zagen 't voorspelde wonder en boodschapten het overal rond....Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 247]
| |
De drie Koningen, tevens wijzen, uit Perzië en Chaldea, hadden lang te voren reeds uit Bileäms boeken gelezen van de ster, die opgaan zou uit Jakobs huis, en kwamen reeds vóór de geboorte door de ster geleid, na 13 lange dagmarschen, op dromedarissen gezeten, in Bethlehem aan.Ga naar voetnoot1) In deze teekenen openbaarde zich het heuglijke feit: de menschwording Gods in het kindeke Jezus! Man geworden, ging hij leerende rond, wonderen doende, Gods Liefde-Wet verkondigend, zich jongeren verzamelende en ze onderrichtende, om ze uit te zenden tot prediking van 's Heeren Evangelie. Maar Lucifer waakt, beducht voor 't verlies zijner heerschappij.Ga naar voetnoot2) Hij tracht Jezus te verleiden, hem beproevende in de woestijn, op den berg en op de tinnen des tempels.Ga naar voetnoot3) Vergeefs: hij moet vlieden.Ga naar voetnoot4) Nogmaals zoekt hij, wen de Joden met luid getier Christus' kruisdood begeeren, dien dood te verhinderen, door in den droom 't gemoed van Pilatus' vrouw te verteederen.Ga naar voetnoot5) Maar ook dit mislukt. De ure moet komen! Reeds lang had Hij 't zelf voorspeld! Hij wist, dat de dag gekomen was, om Zijn taak te volbrengen, en weder te keeren tot Zijns Vaders huis! | |
[pagina 248]
| |
Drie en dertig jaar na Zijn' aankondigingGa naar voetnoot1) volbracht Hij Zijn werk. Dat werk was Zijn lijden: dat lijden de zelfopoffering voor een schuldig menschengeslacht. Geen kwaad blijft ongestraft; het Goddelijk recht heeft zijn loop; maar om den mensch te behouden, - zoo groot is Gods Liefde, - gaf hij tot delging der schuld Zijn Zoon! Toen opende zich het Paradijs! De Satan lag verwonnen, in 't hellevuur!Ga naar voetnoot2) Gedaan was 't met de Oude Wet! De teekenen duidden het uit! 't Voorhangsel des tempels scheurde van boven tot onder.Ga naar voetnoot3) De bovendorpel der tempelpoort brak in tweeën.Ga naar voetnoot4) De aarde beefde, rotsen spleten;Ga naar voetnoot5) een groot geschal ging door de lucht, tot ontzetting der volken;Ga naar voetnoot6) graven gingen open, heilige mannen verrezen en wandelden door Jeruzalems straten;Ga naar voetnoot7) drie uren duisternis bedekte het zwerk;Ga naar voetnoot8) | |
[pagina 249]
| |
te Athene vielen de wijzen aanbiddend neer voor een in 't goudvuur ontdekt crucifix, als voor een nieuwe Godheid;Ga naar voetnoot1) alles teekenen Gods van Zijn volbrachten wil, en van der Joden toekomstige straf.
Het Nieuwe Verbond is bij Maerlant een synoptisch verhaal van de vier Evangeliën, benevens een klein gedeelte der Handelingen.Ga naar voetnoot2) De inhoud is geput uit de Historia Scholastica, die hier en daar is bekort, elders is uitgebreid met toevoegsels uit den Bijbel zelf.Ga naar voetnoot3) Weinig wordt er in geallegoriseerd.Ga naar voetnoot4) Nu en dan wordt er verwezen naar de Psalmen en de Profeten.Ga naar voetnoot5) Enkele opmerkingen worden gezegd aan kerkvaders ontleend te zijn.Ga naar voetnoot6) Over de heilige zangen spraken we reeds.Ga naar voetnoot7) Nog dienen in 't kort vermeld te worden een paar dogmatische uitweidingen in den tekst, en met een paar voorbeelden hetgeen Maerlant in 't bijzonder teekent als den zoon zijner mystische eeuw: zijn reliquiën-vereering.Ga naar voetnoot8) Wat het dogmatische aangaat, zoo zien we hier een nieuw punt aangeroerd, de opstanding naar den vleesche en naar den geest beide. 't Ge- | |
[pagina 250]
| |
schiedt naar aanleiding van het Evangelisch verhaal,Ga naar voetnoot1) waarin de Sadduceeën, met het doel om Jezus te verstrikken, hem vroegen, aan wien de vrouw, die zeven mannen getrouwd had, bij de opstanding zou toebehooren, - en tot antwoord kregen, dat er in de opstanding geen huwelijksleven is, maar een leven als dat der engelen in den hemel, - alsmede, dat, waar sprake is van een opstanding der dooden, men indachtig moet zijn aan Gods getuigenis, zeggende, dat God niet een God der dooden, maar der levenden is.Ga naar voetnoot2) - ‘Ge ziet dus,’ zegt Maerlant, ‘dat, volgens Christus' leer, men na den dood verrijst, en lichaam en ziel beide niet sterven En dit mòet zoo zijn. Want indien de zielen met de lichamen stierven, en dus niet samen verrezen, zoo zou de mensch totaal te niet gaan, en God zou zich zelf een God hebben verklaard van het Niet.’Ga naar voetnoot3) Deze logica is alleen begrijpelijk, als men met MaerlantGa naar voetnoot4) hiervan uitgaat, dat een opstanding slechts mogelijk is, zoo ze geschiedt naar lichaam en geest beide. Die waarheid acht Maerlant onomstootelijk; trouwens, het was ook toen reeds een algemeen erkende Christelijke waarheid. Wij kunnen hier niet ontvouwen op welke wijze het leerstuk van de Opstanding naar den Vleeze zich heeft ontwikkeldGa naar voetnoot5). Wel | |
[pagina 251]
| |
wagen we de opmerking, dat de eerste meeningen hieromtrent, in de vroegste tijden der Christelijke kerk een sterken steun moesten krijgen in het geloof aan een toekomstige straf.Ga naar voetnoot1) Door vast aan te nemen, zooals door sommige kerkvaders geschiedde, dat op den oordeelsdag, alle menschen door een vuur moesten gaan, al was dit meer ter onderzoeking dan tot zuivering, zoodat de deugdzamen ongedeerd zouden blijven, doch de boozen en dwalenden branden zouden;Ga naar voetnoot2) door de begrippen der heidensche schrijvers, zooals Virgilius ze heeft neergelegd in zijn beroemde beschrijving van het doodenrijk,Ga naar voetnoot3) en door de leerstellingen der ManichaeërsGa naar voetnoot4) moesten zich van zelf gevoelens ontwikkelen, die eene opstanding niet anders konden denken dan met een voor martelingen en pijnen zeer gevoelig lichaam, waarvan de eeuwige kwelling door een niet-verterend vuur de verschrikkelijkheid van de toekomstige straffen, en naar dien maatstaf de grootte der afdwalingen van de zuivere leer, ten breedste moest uitmeten. Maar dan eischte de consequentie ook een zelfde vereeniging van ziel en lichaam in het verblijf der gelukzaligen: het Paradijs. Alleen, - een algeheele zuivering verbood de mogelijke opvatting, als zou, zooals de Sadduceën spottend opwierpen, hiernamaals een zelfde vleeschelijk leven geleid kunnen worden, zooals het den sterfelijken mensch op aarde veroorloofd was.Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 252]
| |
Een paar voorbeelden nog, die ons toonen, hoe ook Maerlant, als kind zijner eeuw, een diepen eerbied koestert voor de legenden, verbonden aan de overblijfselen der martelaren en der heiligen. Zoo wordt bij 't verhaal van Jezus' besnijdenis medegedeeld, dat later aan koning Karel (den Groote) het praeputium door een Engel gebracht werd. Eerst werd het te Aken bewaard. Later werd het naar Antwerpen gebracht, en daar nog in Maerlants dagen vereerd.Ga naar voetnoot1) De drie koningen, Balthasar, Jaspar en Melchior waren nog altijd heidenen bij Christus' aanbidding. Later bekeerde Sint Thomas hen. Toen de moeder van Konstantijn het Heilige Land bezocht, voerde ze de overblijfselen der wijzen eerst naar Konstantinopel. Later werden ze in staatsie naar Milaan gebracht. En toen Barbarossa Milaan overwon, voerde hij de reliquiën naar Keulen (1164).Ga naar voetnoot2) Een opmerkelijke geschiedenis had het overschot van Johannes den Dooper. Toen hij (25 Maart) te Macharonta onthoofd was, wisten zijn jongeren het lichaam machtig te worden, en begroeven het te Sebasta in Palestina. Zijn hoofd bleef te Jeruzalem. Ten tijde van Juliaan den Apostaat, verstrooide een heidensche gemeente de opgegraven beenderen, om aan de vele mirakelen een einde te maken, die er af kwamen. Later echter werden ze door dezelfde heidenen weer verzameld, verbrand, en de asch in den wind gestrooid. Doch bij het bijeenlezen der beenderen hadden ook monniken uit Jeruzalem geholpen, die er een deel van onder zich hielden. Zoo vonden ze ook de vinger, waarmee de Dooper gewezen had: Zie het lam Gods! Door de heilige Tecla werd die vinger naar Monju (Maurienne)Ga naar voetnoot3) gevoerd. De overige beenderen, die behouden waren gebleven, werden naar Alexandrië gezonden. Aldaar werden ze bewaard in een aan Johannes gewijde kerk. Ook 't hoofd kwam terecht. Ten tijde van Keizer Marcianus kwamen twee monniken uit 't oosten naar Jeruzalem. Op de plaats, waar 't hoofd schuilde, vertoonde zich de Dooper en ontdekte de heilige mannen de | |
[pagina 253]
| |
verborgen plaats. Maar 't ging weer verloren; anderen vonden het weer en brachten het naar Edessa bij Antiochië. Daar lag het in een pot in een hol onder de aarde begraven, totdat Johannes zelf het openbaarde aan den abt Marcellus, die in de grot een heilig leven leidde. Nu kwamen er betere tijden. Sedert het hoofd was teruggevonden, werd er een dag aangewezen tot viering van de onthoofding van den Heiligen Dooper. Die dag was òf de dag van de laatste ontdekking van 't gewijde hoofd, òf wel de dag waarop de beenderen bijeengelezen waren door de Jeruzalemsche monniken. Nog later werd het hoofd naar Konstantinopel gebracht, vandaar naar Gallië, en in Maerlants dagen werd het aanwezig geacht te Aken of te Amiens.Ga naar voetnoot1) Dezelfde vereering openbaart zich in de herkomst en den vorm van 't kruis, waaraan de Heiland stierf. De voet van 't kruis stond gedolven in de rotsen. De balk, recht omhoog staande, was van tweeërlei houtsoort. Daaroverheen lag dwars het derde stuk. Het kruis had dus den vorm van een kruk. Maar bovenaan, werd om 't opschrift, een vierde stuk genageld.Ga naar voetnoot2) Dààrop stond in 't Latijn, in 't Grieksch, en 't Hebreeuwsch opdat allen het zouden kunnen lezen, ‘Koning der Joden!’ Want het was Paschen en vele lieden waren in Jeruzalem samengekomen.Ga naar voetnoot3) Maar, - en hier schreef de Jodenhater met heimelijk genoegen zijn geschiedbron na, - zoo hadden de Joden het niet begrepen. Niet dààrom werd de veroordeelde gekruisigd, omdat hij Koning der Joden was, maar wel, omdat hij 't beweerd had. - ‘Verander, Pilatus, dus 't hatelijk opschrift!’ riepen ze spijtig. Doch tevergeefs! - ‘Wat ik schreef, blijft geschreven!’ zei de Romein.Ga naar voetnoot4) En Christus brak den tempel als de Koning der Joden! Nog wijst Maerlant op heilige plaatsen in 't Joodsche land, waaraan bijzonderheden omtrent Jezus' leven en leer zijn vastgeknoopt, en die waarschijnlijk als geliefkoosde oorden van pelgrimage en boetedoening, door de bede- en kruisvaarten in 't Westen bekendheid verwierven. De bergpunt, waar Jezus, omsingeld en bedreigd door hem vijandige ben- | |
[pagina 254]
| |
den, ongedeerd door hun midden ging,Ga naar voetnoot1) heet nog, tot aandenken aan die bovennatuurlijke redding, ‘des Heeren spronc’ - ‘De rotsen weken, waarheen zijn voeten zich richtten, en nog ziet men heden de sporen van zijn gewaad, waar 't schuurde langs de gesteenten.’Ga naar voetnoot2) ‘Zoo heet ten slotte de plek, waar Christus de 5000 spijsde,Ga naar voetnoot3) nog altijd de tafel,Ga naar voetnoot4) en alle eeuwen door nog vallen de geloovige scharen biddend neer voor de bloedzuil, waaraan de Verlosser de felste smarten der striemende roede doorstond.’Ga naar voetnoot5)
Dubbeldam. J. Koopmans. |
|