Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |
Een paar bruilofts-zangen van Vondel.Niet onaardig is het, tussen wat militaria in, door middel van een paar bruiloftszangen een kijkje te nemen in het mystieke leven van Vondels tijden.
De eeuw van Vondels jeugd en ook noch van zijn mannelike leeftijd was een geheel andere dan de onze. De denkbeelden, waarnaar men leefde, werden veel meer dan de onze beheerst door de Godsdienst; het doen en laten werd veel meer in verband gebracht met de grootste Christelike Waarheid. Wat nooit vergeten mocht worden, waar altijd weer aan moest worden herinnerd, was de rijkdom van de Goddelike Genade, die het mensdom geschonken was in Zijn Zoon Jezus Christus. Wat immers kon nadrukkeliker Gods onpeilbare liefde getuigen, dat, na de zondeval van de eerste mens, en de ongehoorzaamheid van het geslacht, geschapen in de roeping, Zijn geboden te vervullen, - de Godheid, om dit geslacht van 't verderf te redden, als mens op aarde kwam, om als sterfelik lichaam voor de gevallen mensheid te lijden en alzoo te voldoen aan de gerechtigheid Gods. Een liefde, niet voor 't menselik begrip te omvatten, veel minder noch na te volgen. Geen liefde dan ook op aarde, die deze Goddelike liefde kon evenaren. Maar was er dan in de mens geen liefde-gevoel gelegd, die de God'like Liefde nabij kwam, desnoods er een schim of schaduw van was? Gelukkige sterveling: God gaf de mens de echt'like liefde: de trouw in de huweliksbond: de hechtste band, die op aarde gesmeed kon worden. Zoo had het God gewild; zoo had hij het ingesteld tot diepe lering en zinrijke spiegel van Zijn Oneindige, Vaderlike Min. Reeds bij de Wereldschepping had God verordend, dat de eerste mens niet alleen zou zijn: Hij gaf aan Adam een vrouw tot genoot, en stelde dus het huwelik in. Reeds daardoor, als van God ingezet, zou 't huwelik al heilig zijn. Maar ook was het dit om de diepere zin, die God er in had gelegd. Want 't verband tussen man en vrouw, die zich in liefde verenigen, moest wijzen op een Heiliger vereniging noch, uit kracht van een Goddelike Liefde: de echte staat was als een afschaduwing slechts, gegeven van de | |
[pagina 162]
| |
daarin voorspelde bruidschap, tussen God en de Wereld, tussen Christus en Zijn Kerk! Talrijke tekenen wezen er op. In Adam reeds was Christus voorspeld. De eerste mens, de uit de zuivere, noch onbesmette aarde geschapene, typeerde de uit de reine en intact geblevene Maagd geboren Christus! Zoo ook verbeeldde Eva de Kerk! Het Goddelik woord toch, tot de slang gesproken: ‘uw kop wordt vermorzeld door 't zaad der vrouw’, - wat kon dit anders beduiden, dan dat de demonen verjaagd en verdelgd zouden worden door de menschengeslachten, vereenigd in ééne afkomst, in één gezin, van ééne Moeder? Dan verder! Ook 't bruidspaar, dat de Psalmist in 't Lied der Liefde tekent: de bruidegom in zijn heerlikheid en majesteit, het zwaard omgord, de rechtmatige scepter zwaaiend op de eeuwige troon, tot lof van de volken en heerschappij van de geslachten; - de Bruid in haar schoonheid en pracht, inwendig heerlik van geest, en aangebedene van de rijken en van de steden, zich buigend voor des Bruidegoms zetel;Ga naar voetnoot1) - zij hielden het Godsgeheim verborgen, dat zich later zou openbaren in de innige verbintenis tussen hemel en aarde, God en de mensen, ja tussen Christus en Zijn Kerk. En luister eens naar 't Hooglied van Salomo, hoe de profetiese stem van de Wijze Koning de heerlikheid afmaalt van de schoone adellike bruid, en Sulamith de voortreffelikheid van geest verheft van haar geliefde. Zoo wees die beurtzang van de tederste min op de nauwe verknochtheid tussen de voor eeuwig en immer onscheidbare tweeheid: Gods Zoon en Zijn Christelijke Bruid! Na talloze profetiën kwam Christus zelf. En 't eerste wonder, dat hij deed, zou - merkwaardig genoeg! - wijzen èn op Zijn Goddelike Liefde, die afschaduwing vindt in de min van den aardsen bruigom, èn bovendien noch ons tonen, dat het bruiloftsfeest, in zijn diepe zin, het waardigste midden was, om 't geheim van Zijn Zending ten volle en op 't duidelikst te openbaren. Want 't bruiloftsfeest was Christus' feest;Ga naar voetnoot2) het huwelik schaduwt af het verbond tussen God en de mensen, in Abraham bezegeld, in de Joodse vadren bevestigd, in Christus vervuld en in diens Zoendood verklaard. Het bloed-en-water toch, gevloeid | |
[pagina 163]
| |
uit de zijde van de Verlosser, beduidden de milde stromen van de Goddelike Genade, lang tevoren beloofd, tans voor eeuwig vloeiend tot het bevrijde mensdom; de weg naar de Hemel lag open: de poorten der Heerlikheid ontsloten zich, en tot de Hemelse zalen gingen feestelik in, onder 't schallen van de eng'len-bazuinen, de tot een machtige Mogendheid verbroederde volken: de scharen trekken op naar 't Hemelse Sion; bij rijzend nadren en stijgende geestdrift zoeken ze, innig veréénigd, de Bruigom; het Huwelik gaat in: het Christendom stààt!
Geen wonder, dat in tijden van sterk geloof, de bruiloftspoëzie, die de liefde tussen de bruidegom en zijn bruid bezongen, gaarne ging wijzen op de diepe zin van het huwelik, als een door God in den eersten aanvang gevestigde instelling voor de mensen, en bovendien als een geheimnis bedoeld, die haar vervulling eerst had verkregen in Christus' dood, waarbij de beloofde Genade verstrekt, en 't mensdom met God verenigd werd. Zo vinden we 't ook in een paar van de talrijke bruiloftszangen van Vondel, en wel in 't eerste van hem (openbaar) bekende gedicht, een Schriftuerlyck Bruilofts-Refrein, gemaakt op ruim 17-jarige leeftijd, en een ander, getieteld: De Bruiloft van Cana, Aen Garbrant Anslo en Abigel Schouten, gemaakt in 1636, op 49-jarige leeftijd. Het laatste getuigt natuurlik van veel meer klassiciteit dan 't eerste. Doch daar staat tegenover, dat 't eerste gedicht veel breder van inhoud is, veel meer de diepere zin aanduidt van 't huweliksfeest dan 't latere vers, meer leren wil en stichten, door kennis en beelden, kortom, didaktieser is dan 't laatste. Dat ligt niet alleen hierin, dat de jongeling zich tekent in zijn liefde tot kennis en zucht naar onderrichting, en de man als kunstenaar in zijn zin voor 't kunstig schone, de kennis en lering besnoeit, en 't overige verheft door beeld en door geest, - maar 't ligt ook mee in de tijd. Want 't eerste gedicht stelt zich andere eisen van kunst: het wil zich binden aan heersende wetten: de vorm is meesteres; de inhoud van 't bruiloftslied wringt zich in het tyranieke kleed van de 'kunstige' refereinen, ook toen noch de meest-beoefende dichtvorm van de vele Rederijks-kamers. Die vorm nu eiste met de herhaling van het refrein een uitbreiding van den inhoud, een van-alle-kanten-bekijken van de stof, een voortdurend raadplegen van zijn kennis en slijpen van zijn geest; in elk opzicht arbeid en inspanning. Het was een vorm, die op moest komen en heersen moest in een periode, waarin de zedelik-didaktiese richting de boventoon voerde.
Nog een opmerking. De lezer zal, zo hij meteen het bruiloftsvers van de 17-jarige Menno- | |
[pagina 164]
| |
niet Vondel met de latere didaktiese werken van de Katholiek gewordene, zoals de Altaergeheimenissen en de Heerlijckheyt der Kercke gaat vergelijken, bij zich zelf de opmerking maken, dat de protestantse opvatting om en om 1600 van de Kerk vrij wel dezelfde is als de katholieke opvatting. En dit is dan ook zo. De tegenwoordige protestantse schriftverklaring staat veel verder van de katholieke af dan de toenmalige. In onze tijd, nu de echtheid, de ongeschondenheid en de tijd van vervaardiging van de Schriften in twijfel worden getrokken, bestaat de protestantse exegese hoofdzakelik uit kritiese beschouwingen omtrent de oorsprong van de verschillende boeken en omtrent het vertrouwen, dat ze verdienen. Maar destijds was er geen sprake van twijfel. Wat toen kerkgeschiedenis heette, was geen geschiedenis van elk leerstuk in 't bizonder, maar de geschiedenis van de overgeleverde christelijke waarheid, in de vroegste apostoliese tijden geopenbaard, en telkens met meer helderheid en standvastigheid tegenover de ketterse meningen uitgesproken en verdedigd. M.a.w. de geschiedenis was iets stabiels, niet iets veranderliks; had tot object de strijd en de zege van het Godsrijk tegenover de aanvallen van de Satan, niet ten doel een kalm en onpartijdig uitvorsen van de historie van 't dogma. De strijd tussen Rooms en Onrooms liep dan ook niet over het meer of minder gezag van de uitspraken op de concilies tot in de 4de en 5de eeuw, maar - daargelaten het verschil over de norma, die het kanonieke van het haeretiese onderscheidt, - over het tijdstip van de afval. De Lutheraan en de Calvinist toch, dagtekenden de grootste verbastering in de kerk van de tijd dat de Roomse bisschop zich de supremasie had aangematigd en de scholasten hun sententiae ten zijnen behoeve vervaardigden. Hier werden dan ook de Formules Concordiae of de canones van Dordrecht gelijk gesteld met de symbola van de oude kerk. De katholiek daarentegen zag in Luther en Calvijn afvalligen, en in zijn oog was te Trente de ware leer even goed in 't licht gesteld als te Nicea. Kortom, Protestanten en Katholieken beweerden beide de zuiverheid en ongeschondenheid van de apostoliese leer onvervalst te hebben bewaard, en het bovenzinnelik begrip van Kerk op de oorspronkelik-Christelike wijze te hebben gehandhaafd. Even eenstemmig men was in de mening, dat de Kerk een door God aan 't mensdom overgeleverde instelling was - 't zij zichtbaar of onzichtbaar, - zo eenstemmig was men ook in de overtuiging, dat in het O.T., met name in de Psalmen en 't Hooglied, de Kerk in allegoriese zin was voorspeld. Trouwens, bij de exegese van heel het O.T. werd ook door de Protestanten sterk geallegorieseerd. Eensdeels | |
[pagina 165]
| |
volgde men de richting, die door de Katholieken in de ME. gevolgd was: men zocht een figuurlike verklaring, zoo de letterlike niet dienstbaar was aan zedelikheid en geloofswaarheid. Maar in 't algemeen liepen de wegen noch al uiteen. Hoog in ere was de allegorie o.m. bij de Coccejanen in de tweede helft van de 17de en in 't begin van de 18de eeuw. Onder hen schreef Vitringa, de vader, een werk,Ga naar voetnoot1) dat door J. d'Outrein werd vertaald en uitgegeven. Beide mannen. Vitringa en d'Outrein,Ga naar voetnoot2) om van anderen niet te spreken, geven in hun werken een zeer rijk materiaal voor de kennis van die tijd, waarin dergelike geschriften opgesteld, uitgegeven en met graagte gelezen werden. Laten we nu eerst kennis nemen van de inhoud van 't laatst-gemaakte vers: | |
De bruyloft van Cana. Aen Garbrant Anslo en Abigel Schouten.Is tot het samenvoegen van minnende harten de komst van de Heidense Hymen nodig? Is zijn bijzijn in waarde te halen bij Christus' wijding, die uit de Hemelse troon gedaald, hier als mens door Zijn teek'nen Zijn Roeping voorspelde? Geenszins! Voller dan het feestgebaar van de Heidense goden spiegelt Jezus' waardschap op 't Cana-se feest, het Hemelse welgevallen af om 't leggen van de heilige echtlike band. Wie toch, immers Wie kan harten t' samen lymen
Beter als de groote Hymen,
Die, gedaelt uyt 's hemels schoot,
Binnen Cana werd genood.
Neen, bòven Hymenaeus, de liefdegloed ontstekend met zijn huweliksfakkel, op 't hoogtijdsfeest, - staat Christus, zèlf door zijn leven en werken een toorts op ons pad; zèlf voor de mensheid, verstoten uit de hemelse heerlikheid en overgegeven aan 's afgronds machten, een lichtbaak; tot wie zich te wenden, naar wie zich te richten, ons levenshulk voert naar 't Hemels Jeruzalem. Hij, zelf een flambouw, - | |
[pagina 166]
| |
Hy quam met geen fackel lichten,
Maer met synen wandel stichten,
Die by 't menschelijck geslacht
Blonck, gelijck een star by nacht.
Vreugdevol 't feest, geheiligd door 't Goddelik bijzijn! Gezegend de dis, die Zijn Belofte als gave geniet! - Kan er feestliker stemming heersen? Sou men blyer bruiloft wenschen,
Als daer Godt sich met de menschen
Koomt versellen soo gemeen,
Om syn segen te besteên?
Zalig de Bruid, wie bij 't scheiden der jonkheid geen tranen bedroeven! Hemels haar staat, waar de Godlike Gast heur bestemming beduidt! Kon de bruydt te Cana schreyen,
Doen haer Godt te bedt quam leyen?
Heilig dit huis, van Christus bevoorrecht, gevrijwaard voor noden! Heilig 't verbond, als beeld der Verzoening nadruk'lik bedied! Son 't gesegent bruylofs-huis
Angstich zyn voor eenig kruys,
Doen de twee gelieven sagen
Hem, die 't kruys voor hun quam dragen?
Neen toch, geen droefheid, noch vreeze!... Christus' betekenisvolle tegenwoordigheid verleende aan het bruidspaar Zijn Goddelike bescherming, aan het feest een hoger verheffing, aan de geesten der gasten een Heilig vreugdegevoel: Seker wat een majesteyt
Bracht syn tegenwoordigheyt,
Onder 't lieffelijck vergaren,
Doen Gods blijschap self de snaren
Stelde van een yder siel,
Die hier feest met Euglen hiel.
Zo stempelde Jezus als 't middelpunt van de met de Christelike geest bedeelde gasten, het feesthuis tot een Hemels Jeruzalem, waar de uitverkoren scharen zich langs de straten van de Eeuwige Stad aanbiddend verenigen tot verheerliking van den enigen God. Maer -
| |
[pagina 167]
| |
hoe zouden de gasten te Cana tot de kennis van deze dingen komen? Geen teken toch was tot heden van Jezus uitgegaan, geen blijk noch gegeven van Zijn God'like zending! Welke omstandigheid zou er toe leiden, dit te erkennen? Door wat voor wonderteken zou Hij ze doen geloven in Zijn aanstaande Zoendood tot Redding van de Wereld? .....opdat dit uyt sou steecken,
Most 'er eerst de wijn ontbreecken;
Wijn,....
harten openend, tongen ontkeet'nend, broederschap kwekend, blijheid ontstekend! Wijn, een oorsaeck van de vreugt;
Wijn,....
God verzoenend, 't boetepand lossend, de poorten op'nend van 't Vaderlik Huis! Wijn, die Godt en mensch verheugt.
En zou nu 't gebrek aan dit vreugd-verwekkende vocht de loop van 't bruidsfeest verstoren? - Neen, Christus zou er voor waken! Maria, wetende, dat alleen de Goddelike macht van haar Zoon het wonderwerk kon verrichten; wetende, dat Hij de verkwikking en troost van de mensen zou zijn; Hij de boom, welks kostbaar sap de genodigden laven zou aan 't feestmaal in 't Hemelse Eden, - Maria zag hem aan, wat Hij zou doen, en of Hij zou helpen.... Jesus moeder sach verlegen
Om na haers gesalfden zegen,
Na den wijnstock, hoog van prijs,
Die in 't weelich Paradijs
Alles doet van blyschap schatren:
En volbrengt Hij het wonder? Onmiddellik verandert de inhoud der watervaten in druivenbloed. Christus, Zijn Zending voorspellend, (Dees) verkeerde stracx de wateren
In een dranck, by oud en jong
Smaeckelijcker op de tong
Als die eerst was ingeschoncken,
Zóóveel zoeter is de wijn, die voor de rijkelik bedeelde gasten het Goddelik bloed voorspelt! De blijdschap over de rijkheid der Gave benevelt hun brein: zij worden vervuld met Zijn Geest: ja, - (En) sy worden Godlijck dronken:
| |
[pagina 168]
| |
En werd dat eerste wonder van Christus in zin en in strekking vergeten? Verzaakte de Christelike kerk het aan zijn gelovigen te herinneren? Wordt bij de daaglikse tempeldienst in alle oorden der wereld de lof van Jezus verzwegen? Integendeel! Alle Christenvolken verkondigen de hoge waarde van Zijn Openbaring te Cana, En dat eerste wonder-werck
Klinckt noch daeglijcx in syn kerck,
Waer men synen lof hoort singen,
Die ten hemel op komt dringen,
Van het westen tot in 't oost.
En is dit wonder juist op een bruiloft getoond, geen steun voor hen, die zich door middel van 't huwelik verbinden? Voorwaar, Dit en geeft geen kleynen troost
Aen die Paaren met malkandren.
Want het water werd wijn; de armoede rijkdom; de duisternis Licht; de dood Onsterflike Vreugd! Zoo zien we: Godt kan druck in vreucht verandren,
Als hy Canaes water deê.
Wees dan verheugd, ook gij, gelieven; aanvaard ook het zuur, dat 't zoet belooft! Schept dan hart en moedt, gy twee,
Die, door kuysche trouw verbonden,
Al wat u wert toegesonden
Van den hemel, neemt in danck,
Dan wat suurs, dan soeten dranck.
Wees, o bruigom, een voorbeeld van deugd! Zie, o bruid, hem als toets voor de uwe te schatten! Beoefen, o bruigom, in 't leven de wijsheid uit boeken gelezen! Betracht, waar 't voegt, de stille lessen der eerbiedwaardige Ouden!
Garbrant zy in deucht een spiegel
Van syn toegevoegde Abigel
Brengende op syn tijdt te pas
Wat hy in de boecken las,
Wat hy leerde van de stommen,
Wat hy uyt de heyligdommen
Van de ware wijsheyt brocht,
En met lust en arbeyt socht.
| |
[pagina 169]
| |
Het andere bruiloftsvers is, zoals gezegd is, van veel vroegeren tijd. Wel maakt het de indruk van minder klassieke-geschooldheid. Maar er zit heel wat kennis in. Vondel, van wie gezegd wordt, dat hij te Utrecht 't gewoon stads-schoolonderwijs heeft genoten, toont er in, noch al wat te weten. Dat pleit wèl voor de algemeene ontwikkeling van de jongelui uit die tijd. Maar ook moeten we niet vergeten, dat hier veel toe meewerkte. Vooreerst werd er destijds veel ‘geoeffend’, op stichtelik terrein vooral. Dit sloot dan aan bij 't lager onderwijs van die tijd, 't welk de kennis van de Bijbelse Geschiedenis en de waarheden des Geloofs tot kern had. Men kan er dan ook vast op rekenen, dat door die onderlinge bijeenkomsten en besprekingen de Bijbel op het duimpje gekend werd. En men zal ook toegeven, dat tot het verklaren van de Schrift heel wat realia bij te pas komt. De Bijbel omvat heel het menselik leven en eist dus tot verheldering van den inhoud ook alles wat het menselik leven maar kan raken, in hem en om hem; en hij, die met de meeste algemene kennis toegerust, maar had te grijpen in wat hij had, en uit het dieren- en mensenleven, uit de kennis van de aarde en van 't hemelgewelf, uit de historie van 't heden en van 't verleden, uit de zedelessen van de beroemde mannen en de uitspraken van de wijsgeren en kerkvaders, de meeste gronden aanvoerde, reeksen van analogiën bij wist te slepen, het best de hele schepping in dienst wist te stellen als 't levend krachtig bewijs van de Waarheid van 't Goddelike Woord, kon niet alleen de voldoening smaken, dat hij zijn toehoorders voor zijn inzicht had gewonnen, maar rekende zich ook hierom gelukkig, omdat God blijkbaar zìn mond had uitverkoren voor de lof van Zijn naam.
Men ziet, dat bij onze voorouders alle kennis in dienst stond van één Doel: de verheerliking van de Schepper om de weldaad ons in Christus gegeven. Of beter gezegd: zo was het bij bijna allen; zeer zeker in 't onderwijs, omdat het in 't nasieonaal-kerkelik leven wortelde. 't Christendom was no. 1, was bòven alles; in de tweede plaats kwam al 't andere. Eerst werden geleerd de Geloofswaarheden; de Bijbelse geschiedenis, waarop de leer steunde; de wetenschap (geen vakken!) of algemene kennis, dienstig tot recht verstand van de Heilige Schriften; zo ook het leven en 't bedrijf van de dieren waaraan in fabels de deugden en de ondeugden van de mensen werden getoetst, - dus ook alweer in dienst van de zedekunde. In de twede plaats kwam, wat nodig was voor 't stoffelike leven, dus voor de praktijk: handelsrekenen, 't schrijven in dienst van de handelskorrespondensie; de aardrijkskunde als zeevaartkunde; ook vreemde talen in dienst van 't verkeer. Metodies, opzettelik ingericht voor de ontwikkeling van 't intellekt, was natuurlik dit onder- | |
[pagina 170]
| |
wijs niet; - dat intellekt moest zich zelf maar ontwikkelen, en dat deed het dan ook! - maar 't ging naar een doel: de praktiese voorbereiding voor nering en bedrijf; 't was minder fragmentaries, omdat het geen metodiese bijoogmerken had; en wat het boven het onze voorhad, - het gaf iets voor 't geestelik leven ook noch; het had iets medegegeven voor rampen en noden; het gaf noch steun bij de doodbaar van de moeder, en noch op 't eigen sterfbed; het was inniger samengeweven met het volle menselik leven, in gemoed en geloof, handel en wandel; het vlocht nauwer band tussen de levensschool en 't schoolleven; het gaf een breder en dieper basis aan een volksgeloof: 't was meer nasieonaal. Doch keren wij terug naar Vondel, die, nu op deze wijze te zijn opgevoed, en - naar wij ons voorstellen - na leerlustig zijn jonge jaren tot eigen vorming te hebben besteed, voor het huweliksfeest van een buurmeisje een Schriftuerlijck Bruilofts Reffereyn heeft gewaagd te schrijven, dat ons als het eerst van hem bekende gedicht bewaard is gebleven en ons op de hoogte stelt van de kennis, de geestesrichting en de bekwaamheden van de 17-jarige jongeling. Laten we ook deze verzen, kortelik omschrijvend, toelichten. Ze bestaan uit 5 strofen, de laatste natuurlik voor de ‘Prince’. 't Rijmschema is abab bcbc cdcd dee. De twee laatste verzen vormen de stok. In de eerste strofe ontbreekt de elfde versregel. | |
Schriftuerlijck bruylofts reffereyn op 't houwelijck van Jacob Haesbaert met Clara van TongerloGa naar voetnoot1).
Moeten ook wì niet, jeugdige Muzen-zonen, vrolik zijn? Slaat in de natúúr niet de polsslag van 't krachtig zomerse leven? Viert niet 't gevogelt' en 't wild zijn hoogtijd, en 't bloeiend gebloemte? Past hier naast vrolikheid sombere droefheid, de donkere nijd, of de wrokkige strijd?
| |
[pagina 171]
| |
Verblijdt u dan, bruiloftsgezellen, 't zij ouden van dagen of kinderen! Gegroet gij, wier vriendelikheid U tot deze gastenrij dreef! En geev' Uw in zuiverheid minnend hart aan de feestvreugd een heilige stemming! Verheucht’ o Phoebi jeught’ door desen soeten tijdt:
Den Somer door syn deught’ verthoont syn groene blaren;
t' Gevogeldt sich vervreught’ t' ghediert int Bosch verblijdt;
t' Veldt lacht elck toe verjeught’ vliet weg alle bezwaren;
Droefheyt neemt floecx u keer’ nijdt’ strijdt’ wilt henenvaren;
Voor u de Bruyloft wijckt, zoo ghy daer comt ontrent.
Cleyn, groot, ja wie t' mach sijn, Jongh' jeught, oft gryste hairen,
Sijdt well'com int ghemeen, weest gegroet hier present,
Die om vergad'ren hier, u soo ootmoedich kent:
In liefd' sticht'lijck verheught, by een met reyn manieren:
Dus seg ik noch, vliet floecx van hier, ghy nydich tieren.
Ja, zoeke het zuivere hart die geheiligde vreugde met 't zelfde begeren, zoals het dorstende hert streeft naar de koele stromen, zoals het achtervolgde haas naar 't klare bronnat hijgt! Laet jonst begeerigh syn, gelijck eens Hirts bestieren,
En d' Haas-baart syn cracht snel, om loopen d' Hont t' ontwijcken,
Snackend' na t' water Claar-ken cant beter gelijcken?
Voegt het ons hier, bij maatgezang en feestgeschal, de heidense goden te loven? Prijzen wij God, die 't dode water op 't Kanase feest in geestrijke wijn verkeert! 't Nijpendst gebrek goedgunstig ten overvloed wendend, zegende hij de trouw van 't huwliksverbond. Zo moest dan het eerste wonderteken, uit vrije wil, en zonder noodzaak verricht, in de eerste plaats ten goede komen aan die door den echtband geknoopt, hem 't innigste waren gewijd! Geen beter bewijs, dat 't leven juist in den echten staat buiten de opspraak der mensen blijft, het best geleid kan worden aan Gode geheiligd! Geen vreze behoeft daarom te wonen in hem, die Christus' wegen volgt en zijn wenken betracht met dezelfde | |
[pagina 172]
| |
begeerte, als 't dorstende hert streeft naar de koele stromen, en 't achtervolgde haas naar 't klare bronnat hijgt! Geenszins en laet in sangh’ Hymenaeus sijn verhooght
Noch Thalassus geclangh’ maer Gode lofs voortbringhen,
Hoe hy overvloedt schanck’ en t' water gants verdrooght
Sonder yemants bedwangh’ bethoond' zo vremde dinghen,
Wt t' water, wyn seer claer, als een fonteyn deed' springhen,
Vervult ses cruycken vol, int Galileetsche landt,
Te Cana in de Stadt, een Bruyloft sonderlinghen;
T' eerste teycken Christi, men elck maackte bekandt
Door sulcx ons mercklijck leert, dat int Houwlijckx verbandt
Alleen men eerlijck hoort, te houden goed' geruchten:
Den getrouwden hy meest behoeden sal voor schandt:
Wie hem met lust bemint, en derft voor niemant duchten,
Soo liefd' begeerich haakt, als t' Hirt doorsnelt gehuchten
En d' Haas-baart syn cracht snel, om loopend d' Hont t' ontwijcken
Snackend' na 't water Claar-ken cant beter gelijcken:
Wie tekent het Goddelik Woord in Salomo's heerlik Lied? Wie roept hij om af te komen van de toppen der bergen? Wie roept hij om weide te zoeken naast de hutten der herders? Wie noemt hij de Lelie der dalen, de Roos en de bloem uit de doornen? Wie is toch zijn Reine liefste, zijn schoonst-verkorene Duive? Hoor, hoe hij haar, wààr ook vertreden in eenzame, bange oorden, de zuivere reinheid hergeeft, haar wast van bloed en van slijk, en haar weer, met lieflike geuren bewaas'mend, in Heerlikheid stelt. Hoor, hoe hij haar nooit meer begeeft, en mint met een vurig begeren, als 't dorstende hert zich rept naar de lavende koele stromen, en 't achtervolgde haas naar 't klare bronnat hijgt! Wie anders is dit dan Gods Bruid? Wat Christus met syn Bruydt’ elck-een te kennen gheeft,
Laet ons met goedt beduydt’ malcand'ren daer in stichten,
Die hij met zoet geluydt’ soo vriend'lijck roept beleeft:
Comt overschoone spruydt’ die myn Hert can verlichten!
Myn peerl', myn Edelgreyn, ter Weyden comt bedichten!
Schoon bloem en Roos int dal, Noeyt minnaer myns ghelijck.
Voor niemant sijt bevreest, Reyn Duyve wilt niet swichten,
Die wtvercoren sijt! Mijn jonst sonder afwijck
Al-laeghdy hier veracht, int bloet, op t' veldt, int slijck,
Vertreden van elck-een, nochtans u niet begeven,
Maer wiesch u aenschijn schoon, welrieckend met practijck
| |
[pagina 173]
| |
Balsemd' u zoeten rueck, boven al waert verheven
Als ghy schier waart vernielt, myn liefd' vierich ghedreven
Als d' Haas-baart syn cracht snel, om loopen d' Hont t' ontwijcken
Snackend' na t' water Claar-ken cant beter gelijcken.
Wie de Bruid mag zijn? - De Kerk van Christus. - De Bruidegom is Christus zelf. Niet nu de Zoon der Eeuwigheid, de twede Persoon der Triniteit, maar Christus de vleesgewordene, die 't sterfelik lichaam offert tot zoen van de verdoolden. Juist door de kruisdood wordt de Kerk haar zaligheid gewaarborgd. Zo zorgde Christus voor haar Ware Leer; verzekerde het zieleheil der leden, bedeelde bij voorbaat met zijn liefde uitverkorenen, genodigd om toe te treden. Maar 't hoogst in zijn achting verheven, als Koningin van zijn hart, schitterend in uitwendigen glans en begiftigd met het Belofte-pand van een onverbreekbare verbintenis, zetelt als Bruid Zijn Kerk, wachtende op de heilbegerige gasten. Laten eveneens wij aanzitten op dit aardse bruiloftsfeest, even begerig als 't dorstende hert streeft naar de koele stromen, als 't achtervolgde haas naar 't klare bronnat hijgt! Godts kercke de Bruyt recht’ 't lichaam Christi een paar
Van Christo, haren echt, wert sy salich naar reden,
Seer lieflijck hy beslecht’ al haer saacken eerbaar,
Mint, naar reden, en recht’ alleen syns lichaams leden,
Die al ter Bruyloftsfeest’ lieflijk werden ghebeden,
Vercoren volck alleen, wt goetaardich geslacht,
t' Bruylofts cleedt zij ontfaan door dezen Vorst vol vreden
Syn Bruyt wordt bovenal, Aldaar waardich geacht
Sittend' in Haar Troon, na de ghenooden wacht,
In witte zijd' gecleet, met peerlen fraay behanghen.
Een croone sy ontfanght, van den Bruyd'gom gewracht,
Een Trouwrinck haar bedacht, Syns gheests, heeft zy ontfanghen.
Hierom spoedt u ter feest, begeerich met verlanghen
Als d' Haas-baart syn cracht snel, om loopen d' Hont t' ontwijcken
Snackend' na t' water Claar-ken cant beter gelijcken.
| |
Prince.Wensen we dan, tot slot van 't lied, aan deze, onze Bruid Gods zegen! Dezelfde zegen, die David vertolkt in zijn zang op 't huweliksheil:Ga naar voetnoot1) ‘Welzalig hij, die den Here vreest, en in Zijn wegen wandelt! Zoals de wijnstok zijn loten schiet, winn' uw echtvriendin bloeiende telgen! Zoals de olijf zich met scheuten omringt, sier' uw huisdis een tal van spruiten!’ - Noch rijker zegent Gods goedheid uw echt, | |
[pagina 174]
| |
bij 't wandelen naar Zijn geboden. Doch sterk blijve uw liefde, eenstemmig uw wil, verlangend naar 's vredes zegen, als 't dorstende hert begerig streeft naar de koele, lavende stromen, als 't achtervolgde pijlsnelle haas naar 't klare bronnat hijgt.
Princen, de Brnydt present’ voor al die sijn vergaardt
Laet ons voor t' slodt end' endt’ T' geluck haer lieflijck bieden;
Dat Godt syn seghen wendt’ als Davidt ons verclaardt,
In syn Psalm maackt bekendt’ claarlijck voor alle lieden:
Wel die den Heere vreest, Geluck zal hem geschieden:
In al syn weghen sal verlynen overvloet,
U wijf sal ghelijck sijn, den wijnstock na t' bedieden,
Die vrucht draaght t' synder tyt, sij sal ontfanghen spoet
Aan den Disch, als een croon, u kinders lieflijck zoet:
Als olijfrancken schoon, sult ghy se claar aenschouwen,
Met veel weldaden meer, van Godt vercrijghen goet:
De Heer geef haar doch cracht, om in Liefd' niet te flouwen,
Maar Jonst hen voeghe t' saam, begheerich na vreeds douwen
Als de Haas-baart syn cracht snel om loopen d' Hont t' ontwijcken
Snackend' na t' water Claar-ken cant beter ghelijcken.
Liefde verwinnet alGa naar voetnoot1).
J. Koopmans. |
|