Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 125]
| |
Kleine mee-delingen over boewkerken.Een nieuwe Nederlandse grammatica.Wij gaan vooruit. En in 1898 zullewe een hèèl eind verder zijn, als alles zo gaat als zich laat aanzien. Nee, voor het gilde van de leuteraars zal 't geen mooi jaar zijn. De Lente is er, goeie heren; en jullie bent er helaas ook noch, maar je lot is toch beslist, en over twintig jaar ben-je of gestorven of je zit als ouwe beren in 't donker achter je kachel te brommen. In België is nu een eksellent boek uitgekommen, dat ons Noord-Nederlanders wel een beetje beschaamd zet. 't Is een elementère grammatica van 't Levende Nederlands, zoals beschaafde mannen van de Zuid-zij, die in relatie met et Noorden leven, dat spreken. De titel is: Premières Leçons de Néerlandais Parlé - à l'usage des Wallons. De schrijver is de wakkere, rechtgeaarde volksman, Prof. Aug. Gittée. En een kloeke daad is dit boek. Ik zal er van vertellen. Het beoordelen als kursus zal 'k natuurlik niet. Ik heb nooit geen Frans aan iemand geleerd en dan zou ik het boek noch eerst moeten gebruiken. Maar 't lijkt mij heel prakties; 'k won dat ik het Frans zò gelèèrd had. Aan alles merk-je dat je met een aan d'ouwe onderwijs-dogmatiek ontkommen man te doen heb, d.w.z. met 'n man die niet in de blinde abstraktie van de Taal zit, maar zich klaar bewust is van 't geen hij eigelik doen moet: mensen die in een zeker idioom denken, te leren zich uit te drukken in een heel ander idioom, en dat te verstaan, en wèl de weinig gecompliceerde gedachten als de grote meerderheid van de mensen dènkt, over de zaken van het dagelikse leven. Ik wens iets mee te delen over het Nederlands van Gittée. Vergelijken kan men het artiekel van de schrijver in Taal en Letteren 1894, over ‘De Vlamingen en de Nederlandsche taal.’ Hij staat op het standpunt van de Redaksie van Taal en Letteren. Met de term Het Nederlands en De Moedertaal is in de praktijk niets te beginnen. Het Nederlands is een samenvattend woord voor een hele boel dialekten: nl. a) de massa van de volksstreekspraken; b) de Algemene Beschaafde Spreektaal, overal onder de invloed van de streekspraak en dus niet overal een en hetzelfde, maar genuanceerd zó en zó, en ook wèl te onderscheiden in A. meer famieljaar (huis-beschaafd) en B. minder famieljaar, gesproken als men op zekeren afstand staat van 'n persoon; c) velerlei biezondere kringtaaltjes: zeemanstaal, studententaal, boevetaal, artistentaal, ‘vromelui's’taal, etc. etc.; d) de dialekten van de grote dichters; e) de nu in versterven en verdwijnen verkerende retoriek van vroegere dichters en redenaars (o die kansel!); f) het evenzeer en décadence verkerende ‘schrijf-taaltje’, van origine schoolmeesters- en school-taal: e) en f) nauw met elkander verwant. Gittée is dus geen ouwe Congres-man. De echte Congres-mannen zitten allemaal in de abstraktie van De Moedertaal: d.w.z. ze wèten niet wat ze zeggen, ze onderscheiden niet, ze bekommeren zich niet om Het Leven. Het is het tiepe Jan te Winkel, die de Zuid-Afrikaanders een koopje wil geven door ze over te halen om als fatsoenlik 2de persoons voornaamwoord Gij te aksepteren en alles daarmee konform. Gittée wil òòk Eenheid van Taal, net als wij. Dat is zijn allerinnigste begeren. De Taal zal waaràchtig weer gans het volk zijn. Maar dat kan alleen, als wij ophouden ons zelven weg te goien en de apen van de Fransen te zijn. Alleen als wij, beschaafden, het volk weer gaan liefhebben en aehten, en in ons zelven de ziel van het volk en de éénheid weer gaan zoeken. Uit het oer-inheemse, uit de oorspronkelike ras-eigenschappen moeten wij herboren worden. En daarom wil Gittée niet de Eenheid die de Congressen wilden, die niets anders is dan | |
[pagina 126]
| |
verkrachting en uitdoving van Het Leven in de abstractie, 't in boeien slaan van de Geest des Volks, onderdrukking van het Ras in ons allen. Die Eenheid willen wij niet, maar dààr - en nèrgens anders tegen - gààt de Strìd.
Het gesproken Nederlands van Gittée is het Algemeen Beschaafd van Noord-Nederland, maar zoals dat door ontwikkelde Beschaafde Zuid-zijders van zelf zal gesproken worden, namelik in een Zuidelike nuancc. Een apart Zuidelik Beschaafd is er niet. Zij nemen als norm dus het Beschaafd van 't Noorden. Maar dat dan gesproken ongemaakt, ongedwongen, vrij; zoals ze dat van nature gaan doen. Gittée vindiceert voor zich en heel Zuid-Nederland, tegenover de oude Congressen, het recht van natuurlik te zijn, en voor hun dialekten het recht van de Noord-Nederlandse dialekten, nl. op het Beschaafde Spreken te mogen influenscren. Mooi Gittée! De Vlamingen en Brabanders moeten zich niet weggooien aan Nòòrd-Nederland, zomìn als aan de Fransheid. Ziet wel toe, mannen in 't Zuiden, dat U zich niet aan ons verabstraheert; U kunt niet anders Nederlander met ons zìn, dan door Vlaming en Brabander te blijven. Nu noch zal men U uitlachen om uw zijde voor is u; om alles, begrijpt U, wat niet lokaal Noordelik klinkt in de oren van òns, maar de zon staat weer aan den hemel en de tijd zàl komen dat ons àller eigene taal weer De Taal zal zijn.
Wat Gittée eist komt hierop neer: als ik zijde zeg, en rond de tafel, dan zult U mij niet uitlachen. Wat ik van Vlaams b.v. in mijn beschaafde spreken laat invloeien, dat zult U overlaten aan mijn begrip van doelmatigheid, aan mijn gezond verstand en mijn tact. Zal ik Beschaafd spreken, - dwing dan niet mijn natuur tot òn-natuurlik zijn; sta me de vrijheid toe die elk beschaafd Nederlander, ook de beschaafdsten, genieten. Uit de Voorrede: ‘Nous avons fait la part large au langage parlé, non pas du patois, comme d'aucuns (asjeblieft! de helft van de oudere Nederlandse taalkundigen!) le prétendent, mais du langage familier, employé par les gens qui parlent bien et naturellement.’ ‘Le choix des mots est plutôt flamand que Hollandais; nous n'arons pas cru devoir parler de formes spécialement hollandaises. Eén ding hierin lijkt mij niet correct; en ik geef dit aan de Schrijver in overweging. Ale gesproken Beschaafd is niet ‘langage familier’. Werkelik beschaafde Noord-Nederlanders spreken beschaafd ook in hun huiskring en onder vrienden. Maar niet alle vormen die ze dan gebruiken, ook niet alle wòòrden en ùitdrukkingen zullen ze gebruiken wanneer ze niet staan op gemeenzame voet met 'n ander. Het voornaamwoord u tiepeert dit verschil eigenaardig: tegenover de persoon tegen wie men geen je kan zeggen, kan men mèèr niet zeggen. En om dit verschil draait heel wat. Want wat wij velen willen en waar heel de Litteratuur naar toe tendeert, dat is dat het Beschaafde Gesproken Nederlands geschreven zijn zal. Uit zijn zal 't strakjes met de fratsenmakerij van te zeggen: ‘U kwam al gauw weer terug’ en te schrijven: ‘Gij - kwaamt - reeds - spoedig - weder.’ Maar niet bedoelen wij dat ‘Algemene Taal van schrijven’ zijn zal het famieljaar Beschaafd. Dit denken sommige lieden. 't Spreekt vanzelf van niet, want het zou het zèlfde zijn alsof we beweerden, dat wij mensen maar in éne relaatsie met elkander zijn kunnen, nl. in famieljare. Maar onder de nieuwere taallui ken ìk tenminste er geen ene, die zó gèk is. Verbeel-je! De ‘gekheid’ is aan de kant van de niet-begrijpers. De kinderen op school van gij en ge te leren is dwaasheid; maar 't onderscheid van je en u moete-ze kennen en beide woorden in 't schrijven met oordeel weten te gebruiken. En in zijn bòèk nu, onderscheidt de Heer Gittée weer wèl het tweeërlei spreken: pag. 78 ‘niets (pronone. familière niks)’; pag. 80 ‘niet meer (fam. nie meer)’; pag. 81 ‘niet veel (fam. nie feel)’; p. 82 nie waar, nog nie, da's, wa's dat: ces formes s'entendent dans la langne parlée, même en Hollande (! Mijnheer Gittée, U làcht ons uit!), - et ne peuvent pas encore être considérées comme appartenant au patois.’Ga naar voetnoot1) Goed. Maar in de Préfàce vooral, had onderscheiden moeten zijn. Nog iets uit die Préface: ‘Ce livre innove done: d'accord avec la langne parlée, il ne décline plus; il parle uniquement d'un u enphonique, seul vestige encore existant de la déclinaison éteinte; il jette le subjonctif pardessus bord, tout aussi résolument que le fait la langue parlée. Certaines constructions et formes familières y ont trouvé | |
[pagina 127]
| |
une place, parce qu'elles sont consacrées par l'usage: nous voulous parler des formes non accentuées des pronoms, des tournures familières du génitif possessif, et de liaisons de mots telles que zijde pour zijt ge. - On renseigne bien les formes parlées pour d'autres langues òu l'écart entre le langage écrit et le langage parlé existe, comme en anglais, par exemple, et nous avons, dans ce cours élémentaire, donné droit de cité à des formes qu'emploie, peut-être inconsciemmentGa naar voetnoot1) toute personne bien élevée.’ Met deze mooie innovatie is Gittée de Noordelike Leeuwen nu is mooi voorgeweest. In alles zie je de man van beginsel, die, als 't er op aan komt, niet houdt van gekscheren met zich zelf: consequent gaat hij de wegen die hij zich voorgenomen heeft, met z'n ogen goed open, hij loopt niet om niet te zien maar om te zien. Wat hij gezien heeft, staat nu als feit, zò en niet anders, in z'n boek. Of-ie onder de ban van de boze geest Letter van daan is! Ik zal het boek nu doorlopen en een en ander noteren, hier en daar een vraag doen of een opmerking maken. (Wordt vervolgd.) v.d.B. | |
Directe Methode en Phonetisch Schrift als grondslagen van Taalonderwijs, door J.C.G. Grasé, Leeraar H.B. en Hand. Sch. te Amsterdam. Te Groningen bij J.B. Wolters.Zo heet de Inleiding tot de Oefeningen in de Engelsche Taal van Grasé, z'n twee leerboeken. I. De eerste drie maanden, II. Het eerste jaar. Een dubbel motto staat op het titelblad: ‘De Taal leeft in den Klank’: ‘We do not study grammar in order to get a practical mastery of our language, because in the nature of things we must have that mastery before we begin to study grammar at all’; dit laatste is van Sweet. ‘Bij het aanvangsonderwijs in een vreemde taal’, zegt Grasé, ‘is het boek de groote vijand van de ontwikkeling van het taalgevoel. Dit toch is alleen te verkrijgen door het oor.’ Wat is het resultaat van dat taalleren waarbij voor de klank de letter wordt genomen? Een Engels dat geen Engels is; waarvan de Engelsman zegt: ‘It is grammatically correct, but we don't say so.’ ‘De idiomatische juistheid ontbreekt.’ ‘Het leven ontbreekt, want de levende taal is als een doode bestudeerd.’ ‘Juist in den eersten tijd behoort’ - zal het anders worden - ‘het onderwijs op het luisteren van den leerling gebascerd te zijn. Het oor en niet het oog is het orgaan, waardoor de taal door hem wordt opgenomen.’ ‘Het oor te scherpen, en de spraakorganen te oefenen, dàt is het werk, en bijna het eenige werk, van de eerste weken.’ En nu zet Grasé uiteen hoe hij zijn foneties onderwijs aanvangt en voortzet, - hoe hij zijn eigen boeken gebruikt. Een paar opmerkelikheden wil ik noch uit deze hoogst interessante Inleiding noteren. In de eerste drie maanden krijgen de leerlingen enkel foncties schrift onder de ogen: ‘Het geleerde is door het oor naar binnen gegaan, evenals bij het kind’: wat de leerling nu in school geleerd heeft, dat neemt hij in zijn foneties schrift mee naar huis, - iets wat hij in de gewone Engelse spelling natuurlik niet zon kunnen: immers ‘hij vindt voor een zekeren klank een schijnbaar onbeperkt aantal afbeeldingen, zonder dat hij aan 't begin voldoenden vasten grond onder de voeten heeft voor: bread, meat, heart, great, etc.; tenzij men van de eerste les af aan regels wil geven, hoe het geschrevene uitgesproken moet worden, - wat in lijnrechte tegenspraak met de oor-methode zijn zon. Het geschreven woord toch zou daardoor weer hoofdzaak worden; de klanken zonden thuis in de war raken en daar niet verbeterd kunnen worden; en aan 't begin van de tweede les zou de leerling wel enkele eigenaardige schrijfwijzen tot zijn eigendom gemaakt hebben, maar hij zou tevens onmiddellijk bij den aanvang van zijn studie der vreemde taal het ongelukkig idee hebben gekregen: ‘Dat die | |
[pagina 128]
| |
Engelschen zoo vreemd doen door anders te spreken dan te schrijven; waarmee hij bedoelt, dat zij met hun uitspraak zoo weinig letten op hun schrift.’ ‘Ook is het onnoodig, de aandacht van den leerling te vergen voor spelling en klank; hem voor twee groote moeilijkheden tegelijk te plaatsen: nieuwe schrijfwijze, nieuwe spreekwijze, elk op zich zelf reeds lastig genoeg, maar die, wanneer ze bij elkaar komen, en door geheel rerschillende wetten blijken beheerscht te worden, verwarrend werken; het schrift maakt in de oogmethode de uitspraak moeilijk; en omgekeerd werkt de uitspraak verwarrend op het schrift.’ Nu zou men kunnen vragen of het klankschrift de leerling niet in de war maakt voor later, wanneer hij de ‘spelling’ dan toch moet leren. ‘Franz Beijer, Klinghardt, Walter, Paul Passy, Junker (“Schwierigkeit gleich Null”) en zooveel anderen, verklaren eenstemmig, dat het tegendeel het geval is, hetgeen volkomen overeenstemt met mijn ondervinding van vier jaar. Bij den overgang tot het gewone schrift, kan de beginner al zijn aandacht aan de vreemde verschijnselen van de spelling wijden: aan het verschil tusschen klank en teeken. Hij merkt (het onderwijs schiet zeer snel op), al zeer spoedig een groot aantal gelijke gevallen op, die hij met een betrekkelijk klein getal regels leert rangschikken, en zich spoedig eigen maakt. Waar vroeger bij den leerling verbazig over de uitspraak bestond, lestaat die nu over de spelling; hoe meer die afwijkt, des te meer valt ze hem op, des te beter pakt ze.’ Mag ik hier eens noteren, dat ik in mijn Nederlandse onderwijs hetzelfde heb ondervonden en leren inzien? Grasé deelt hierbij een merkwaardige statistiek uit zijn practijk mede. Ik zou graag noch veel meer uit dit geschriftje meedelen, maar ik moet mij beperken. Alleen noch dit: ‘Sedert eenige jaren wordt op de Openbare Lagere Scholen (Board Schools) te Brighton, dank zij de bemoeüngen van Miss L. Soames, in het eerste jaar het lezen van phonetischen tekst onderwezen, en heeft Minister Acland vergunning gegeven ook te Londen dit schrift in te voeren. Miss Soames constateert, dat de uitspraak juister werd, “dat de leerlingen plezier in hun werk hadden”, iets wat men bijna niet van een Engelsch kind in de eerste maanden verwachten kan onder de conventioneele spelling. (De Amerikanen erkennen, dat hun studenten over het algemeen twee jaren bij de Duitschers ten achter zijn, hetgeen zij verklaren door te wijzen op den tijd, dien het leeren lezen in beslag neemt). Zij ondervonden bij den overgang geen moeilijkheden. Een zestal maanden na het begin met den gewonen tekst waren zij niet alleen zekerder dan de andere leerlingen in het lezen van het gebruikelijke schrift, met en beter uitspraak en beter toon; maar ook hun spelling was juister. De leerlingen schijnen meer aandacht te schenken, wanneer later met de orthografische spelling begonnen wordt.’ Zo, wens ik hier op te merken, moet et in 't Lager Onderwijs ook bij ons; ook al hadden wij de Vereenvoudigde Spelling, zou 't zo moeten. De eerste paar boekjes moeten phoneties zijn, zal de natie ooit goed leren lezen. Of ze zich interesseren zouden, de kleintjes! v.d.B. | |
Proza van den Ouden Heer Smits, door Dr. B., Leeraar. - Schiedam, H.A.M. Roelants.De Verzamelaar van Analeeta heeft ook een bundeltje proza van Lindo voor de school gegeven. Dit proza mag wat Engels wezen, ik geloof dat hij hiermee toch een dienst aan 't Onderwijs bewezen heeft. Want er zit toch ook een massa idiomaties Nederlands in en 't is er allemaal los en gemakkelijk op gezet. Heel geschikt zal 't boekje zijn om door de jongens vòòr de klasse te worden voorgelezen. Hebben ze in de lagere klassen werkelik lezen geleerd, dan zullen ze met tal van deze stukken als van zelf de goeie toon treffen. Maar in welke klas moet dat dan zijn? Mij dunkt in de vierde en vijfde, vooral niet vroeger. Alleen zou ik Dr. B. in overweging willen geven bij twede druk het boekje doorlopend te retoucheren. Lindo is dood en hij zal er dus niet tegen zijn. Al wat aan woordvormen feitelik dood is en in die honorabele qualiteit niet anders dan schadelik zijn aan de ontwikkeling van onze jongens, hun gehoor en taalgevoel bedèrvend mèt hun schrijven, behoort uit de leerboeken, uit alle leerboeken te verdwijnen, en allereerst dan uit het leerboek van de ‘Moedertaal.’ v.d.B. |
|