Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |||||||
Boekaankondiging.2. Leesboek voor Gymnasium en Hoogere Burgerschool, door J.H. van den Bosch en J.L.C.A. Meijer. - Utrecht, Kemink en Zoon.Het doet altijd weldadig aan, wanneer men werk ziet waaruit een eigen, sterke overtuiging spreekt. In veel bloemlezingen (we zijn er rijk aan!) is van overtuiging weinig te bespeuren. Ze lijden aan karakterloosheid. Stukken van A. en B. zijn opgenomen omdat A. en B. zo beroemd zijn. Een ander stuk, omdat de lezer er ‘ongemerkt’ wat geschiedenis of land- en volkenkunde uit leren kan. Nog 'n ander, omdat het zo vreemd in mekaar zit en dus van grote waarde is bij de zinsontleding. En eindelik schijnen er in die boeketjes nog al heel wat bloemen verdwaald te zijn, alleen geplukt, omdat de verzamelaar ze toevallig vond op z'n weg. De hh. van den Bosch en Meijer hebben alleen gevraagd en onderzocht:Ga naar voetnoot1) Wàt vinden de jongens mooi. Die stukken zijn gegeven, zoveel mogelik in de natuurlike, ongekunstelde taal van de jongens zelf. Want bijoogmerken vindt men in het ‘Leesboek voor Gymn. en H.B. Sch.’ niet. Het leert lezen en het leert nederlandse taal. Dit schijnt iets wat van zelf spreekt. Maar het hangt ten nauwste samen met het grote, àl sterker wordende streven om verbetering te brengen in ons hele taalonderwijs. Vroeger (is het wel vroeger?) leerde het kind op school iets dat men z'n moedertaal noemde, maar dat hem in sommige opzichten even vreemd was als 'n vreemde taal. Het kind moest woorden gebruiken die z'n eigendom niet waren; vormen, die vloekten tegen al wat hij zei en al wat hij hoorde; en in de leesles werd hij niet zelden geplaagd met gedachten waar hij niet bijkon, of die hem de moeite van 't denken niet waard schenen. Wat de leerling hàd aan eigen taal, verstopte hij. En dat vond hij z'n plicht: want volgens de onderwijzer mocht men dit niet schrijven en mocht men dàt niet schrijven.... Onnatuur moest er zijn, ònnatuur! En flinke jongens deden hun best om van ambtenaarsvormen en dichterswoorden 'n onmogelike hutspot te knoeien in de nederlandse les. De gevolgen bleven niet | |||||||
[pagina 124]
| |||||||
uit: tegenzin, afkeer, en vooràl: 'n zeer grote en algemeen verbreide onzekerheid wanneer men op schrift moest zeggen wat men mondeling.... best zeggen kon!
De mannen van de nieuwere richting willen vóór alles aanknopen bij wat het kind hééft. Het heeft woorden, het heeft vormen. En wat men ook mag zeggen, die woorden zijn bijna altijd goed; en die vormen lijken méér op de vormen van de beschaafde nederlandse spreektaal, dan de vormen van de verlengende schrijftaal-grammatica. Het Leesboek van v.d.B. en M. verplaatst de jongens niet in onbekende sferen. Het leeft in hun kring. Hun denkbeelden zijn er in, hun idioom. Dat wekt vertrouwen en liefde. En het legt 'n band - de onmisbare band - tussen de spreektaal van onze jongens en hun geschreven taal. Zo versterkt het hun taalgevoel. Veel uit dit boek (voor de laagste klasse bestemd) moest door de samenstellers opzettelik worden bewerkt. De andere stukken zijn geretoucheerd. Ofschoon de hh. v.d.B. en M. zich hier om begrijpelike redenen in hoofdzaak aan de spelling van de Vries en te Winkel hielden, is er door het gebruik van vrijere schrijfvormen (glijen, ik hou enz.) voor gezorgd dat het denkbeeld: Taal is klank, en spelling is niets anders dan 'n (willekeurige) aanduiding van die klank, telkens versterkt wordt. Taal is klank. Vandaar ook, dat er biezondere zorg is besteed aan de interpunksie, die het juiste zeggen bevorderen moet. Natuurlik zijn dus ‘de’ regels voor de interpunksie niet gevolgd. Taal is klank. Vandaar ook dat het aksent in dit leesboek als 'n hoofdzaak wordt beschouwd, dat er telkens geaksentueerd isGa naar voetnoot1) en er herhaaldelik vragen over 't aksent worden gedaan. In een Aanhangsel wordt nog een en ander over grammatica (spreektaalgrammatica!) gegeven, benevens zeer nuttige aksentoefeningen. Een Inleiding, die niet voor de leerlingen bestemd is, ontvangt de onderwijzer afzonderlik. De bedoeling van de samenstellers kan er hem helder uit blijken. R.A. Kollewijn. |
|