Taal en Letteren. Jaargang 7
(1897)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De comparatieGa naar voetnoot1).Met opzet kies ik ‘comparatie’ tot opschrift en niet ‘trappen van vergelijking’: een goeie gelegenheid om eens wat te zeggen over de terminologie in de nederlandse spraakleer. We horen en zien nu eens een vreemde term gebruikt, dan weer een inheemse; niet zelden ook voor hetzelfde begrip de vreemde en de inheemse term dooreen, iets waarop ik al wees in jg. V, blz. 109, noot 2. Die noot heeft opposiesie verwekt; zie ‘Het Onderwijs’ van 30 Nov. 1895: er is maar liefst uit opgemaakt, dat ik ‘slordigheid’ zou aanprijzen! Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schijnt me daarom niet overbodig toe, hier mijn mening over 't gebruik van techniese benamingen in onze spraakleer wat breder uiteen te zetten, dan dit in een noot mogelik is. In 't algemeen gesproken is 't zeker wel hetzelfde, welke terminologie in een vak van wetenschap wordt gebruikt, als we er maar de juiste begrippen mee weten te verbinden: verba valent usu! Onder die voorwaarde is 't dus volmaakt hetzelfde, of we spreken van ‘comparatie’ of van ‘trappen van vergelijking’; 't zijn beide geijkte termen. Waarom zou ik dus niet van die ‘rijkdom’ gebruik maken, en nu dit, dan dat gebruiken? Ik spreek hier toch niet tot zuigelingen in de grammaticale wetenschap, die nog maar alleen melk kunnen verdragen? En als ik met goed recht de beide termen mondeling dooreen gebruik, dan zal ik 't toch wel met hetzelfde goede recht schriftelik doen. Waar blijft nu de ‘slordigheid’? Maar is 't mischien niet af te keuren, vreemde termen te gebruiken, waar we inheemse hebben? Als de inheemse even goed zijn als de vreemde, dan verdienen de inheemse natuurlik de voorkeur. Maar als de inheemse niet zo goed zijn, ja soms bepaald slecht, doordat er iets heel verkeerds uit op te maken is en inderdaad uit opgemaakt wordt? Dat een naam een sta-in-de-weg kan zijn om tot het begrip door te dringen, is waarlik niet zo'n zeldzaamheid op (taal)wetenschappelik gebied. En we hoeven niet in de hogere wetenschappelike sferen rond te kijken om dat te kunnen opmerken, in de lagere komt 't vooral niet minder voor. Hierover aanstonds meer. Wat ik intussen al dadelik in de meeste van onze grammaticale termen heb af te keuren is dit, dat het niets dan plompe vertalingen van de latijnse termini technici zijn; b.v. interiectiones ‘tussenwerpsels’, praepositiones ‘voorzetsels’, modus indicativus ‘aantonende wijs’, modus coniunctivus ‘aanvoegende wijs’, subiectum ‘onderwerp’, praedicatum ‘gezegde’, enz., enz. 't Is er dus wel een inheemse terminologie naar, die we bezitten! Kan er nog letterliker en geestlozer vertaald worden? En wat een omslachtigheid dikwels! Vergelijk eens: ‘trappen van vergelijking’, ‘overtreffende trap’, ‘werkwoorden met opgeschoven verleden tijd’, ‘naamwoordelik deel van 't gezegde’ met comparatie, superlatief, praeteritopraesentia, praedicaatsnomen, enz., enz. Er zijn maar twee kategoriën van inheemse termen, die m.i. voor 't gebruik geschikt zijn en wel: 1o. sprekende termen, zoals ‘voegwoord’ en ‘telwoord’: de naam beantwoordt aan het begrip; veel zijn er niet zo. 2o. zulke termen, waaruit niets voor de betekenis is af te leiden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zoals ‘bijwoord’, ‘lidwoord’, ‘bijvoeglik naamwoord’, ‘naamval’, ‘vervoeging’; hiervan zijn er wat meer. Men moet namelik niet vergeten, dat de spraakleertermen opzettelik en wel door geleerden zijn gefabriekt, dat ze, in hun geheel, geen bestanddelen van de ‘levende taal’ zijn. Maar de delen van die termen zijn vanzelf wèl bestanddelen van 't levende nederlands, anders waren 't geen inheemse termen. Wie nu wetenschappelik werkt, die denkt en reflecteert met bewustzijn: dit geldt zowel voor de lagere als voor de hogere wetenschappelike denkverrichtingen. Daarom wordt ook zo licht, mischien wel door ieder, gereflecteerd over de inheemse terminologie in onze spraakleer; d.w.z. wat zo kunstmatig uit bestanddelen van de ‘levende moedertaal’ is samengesteld, wordt geanalyseerd in die bestanddelen. Dat is etymologie. De neiging tot het vormen van nieuwe samenstellingen en het analyseren van bestaande, vooral als deze laatste om de een of andere reden opvallen, is bij ieder kind, is bij 't volk in 't algemeen voorhanden; de rezultaten daarvan bij 't volk zijn de zogenoemde nieuwvormingen (voor een deel ten minste) en de volksetymologiën. Op deze bazis rust wat ik juist te voren met betrekking tot inheemse grammaticale termen zei. Die woordanalyse nu, d.w.z. dat min of meer duidelike gevoel van de samenhang tussen de delen van die termen en het ‘levende nederlands’, is zo licht een beletsel tot het goed verstand van het begrip. Want wat gebeurt er? Men zegt b.v.: Werkwoorden zijn woorden, die een werking te kennen geven. De vergrotende trap duidt aan, dat een zelfstandigheid een hoedanigheid in hogere of grotere mate bezit dan éen of meer andere. Of ook: De stellende trap duidt aan, dat een zelfstandigheid zonder enige vergelijking een hoedanigheid bezit - en toch is dat een van de trappen van vergelijking! Dus: men gaat van de woordbestanddelen uit, om daaruit tot een definitie, d.i. tot een begrip te komen, die op die manier niet anders dan onvolledig en scheef moeten worden; òf men geeft een definitie van een term, die totaal negeert, wat een andere, daarmee innig verbonden term, toch zo duidelik schijnt uit te drukken. De laatste manier van doen, waarbij tegenspraak in plaats van onmisbare overeenstemming ontstaat, moet wel ten gevolge hebben een gedachteloos gebruik van moedertaal-woorden: woordenspel. En wat in het eerste geval wordt gedaan, is zo mogelik nog erger, omdat dit de geheel onwetenschappelike metode is van uit te gaan van 't woord (de term) om tot het begrip te komen. Het verkeerde van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze metode springt niet zo makkelik in 't oog als het zoeven genoemde woordenspel (: een trap van vergelijking en toch geen vergelijking!); des te gevaarliker zijn dan ook die woord-definities, dus ook de benamingen, die daartoe verleiden. Woord-definitie komt nog meer voor als woordenspel. Als we de vreemde termen in de spraakleer gebruiken, dan is woorddefinitie en ook woordenspel geheel buitengesloten, omdat die vreemde woorden met onze moedertaal niets gemeen hebben. Om die te kunnen gebruiken, is men wel genoodzaakt van het begrip uit te gaan. Om b.v. het woord ‘comparatie’ te kunnen aanwenden, moet men wel eerst doen, wat men in 't dageliks leven met elk onontleedbaarGa naar voetnoot1) woord doet: het ding (concreet of abstract is hetzelfde) eerst laten waarnemen, en, als het begrip wat veel omvattend is, zoveel dingen als maar mogelik, die met dat woord worden benoemd. Dat is zo met: tafel, stoel, neger, oliefant, telefoon, telegraaf, enz. En dat is presies zo met: comparatie, positief, infinitief, verbum en alle andere grammaticale termen. Op welk gebied van wetenschap gaat het anders toe? Er zou dan ook, dunkt me, veel voor te zeggen zijn, als in de spraakleer konsekwent de vreemde termen werden gebruikt. We zouden dan verliezen enkele bruikbare inheemse benamingen: zulke, als waarop ik op bl. 28 onder 1o. en 2o. wees. Maar tegenover dit kleine verlies zou de veel grotere winst staan, dat we van een groot aantal omslachtige en gevaarlike termen zouden verlost zijn, die ons nu maar last veroorzaken of die, erger nog, verderfelik kunnen werken. Toch geloof ik niet, dat het uitsluitend gebruik van vreemde termen in onze spraakleer zou te verkrijgen zijn: de nederlandse terminologie is nu eenmaal tradiesjoneel en tradiesies hebben, ook op 't gebied van wetenschap, een taai bestaan. Maar zou het ten minste niet aanbeveling verdienen, dat leerlingen, die naar middelbaar of hoger onderwijs zullen overgaan, reeds op de lagere school ook met de vreemde terminologie in de nederlandse spraakleer kennis maken?Ga naar voetnoot2) Door het onderwijs in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
't frans, dat zulke leerlingen reeds op de lagere school moeten krijgen, wordt die kennismaking nog vergemakkelikt. En wie zich niet tot beginners op grammaticaal gebied richt en niet de nederlandse benamingen konsekwent wil weren, zal zeker wel zo vrij mogen zijn, nu eens de nederlandse dan eens de vreemde term te gebruiken. Ten slotte hoop ik niet tevergeefs op het verkeerde van woordenspel en woord-definities in onze spraakleer te hebben gewezen. Dit is toch de kern van mijn pleidooi voor het goed recht van de vreemde terminologie in de spraakleer van het nederlands, zolang er geen goede nederlandse terminologie bestaat. En of we die ooit zullen krijgen?.... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De begrippen comparatie, positief, comparatief en superlatief en de begrenzing ervan.We beginnen met - het begin, d.i. met het opgeven van wat voorbeelden, waarin comparatie voorkomt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij dit vijftigtal kunnen we 't wel laten; later komen er vanzelf nog wat bij. Uit deze voorbeelden blijkt, dat we comparatie kunnen hebben bij:
In de meeste voorbeelden is een vergelijking uitgedrukt. Maar daarom hebben we nog niet altijd comparatie, als een vergelijking in de ruimste zin van 't woord ten grondslag ligt. Zeggen we b.v. Jan is groot en Piet is klein, dan vergelijken we de lengten van genoemde jongens onderling, met of zonder de lengte van andere kinderen van hun leeftijd (wat van 't verband afhangt). Ook aan: Jan is groot voor zijn jaren ligt vergelijking ten grondslag: Jans lengte wordt vergeleken met die van andere kinderen van gelijke leeftijd. Zelfs als we zonder meer zeggen: Jan is groot, dan is dit de uitdrukking van een vergelijking: ook dan wordt de lengte van Jan vergeleken met die van andere kinderen van dezelfde leeftijd. Maar dit zijn allemaal psychologiese en niet tevens spraakkunstige vergelijkingen. In die zin is zoveel van wat we zeggen de uitdrukking van vergelijking - taalfielozofies gesproken: onze begrippen zijn goeddeels relatieve begrippen en geen absolute (zoals eigennamen en veel telwoorden). Zeer duidelik kan ook in compositie vergelijking worden uitgedrukt, zonder dat we dit daarom nog comparatie noemen; b.v. in bloedrood, hemelsblauw, sneeuwwit, ijskoud. 't Zijn dus een biezonder soort van vergelijkingen, die door de comparatie worden uitgedrukt. Ook zijn er voorbeelden (21, 22, 26, 43, 47, 50), waarin we niets | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van vergelijking voelen. In dit geval is 't alleen de vorm van 't woord,Ga naar voetnoot1) waarom we van comparatie spreken. Welke functie dan door de comparatie wordt uitgedrukt, zal in de biezondere gevallen nader worden besproken. 't Comparatiewoord kan - in 't algemeen gezegd - in drieërlei vorm voorkomen, namelik:
Deze drie woord vormen in de comparatie heten comparatievormen of trappen van vergelijking.Ga naar voetnoot2) Tot goed begrip van het volgende moet ik hier al opmerken dat de comparatief en de superlatief ook in de zogenaamde omschreven of periphrastiese vorm kunnen voorkomen, zoals in de voorb. 9, 10, 13, 14. Zowel de periphrastiese als de woordvormen worden later nog uitvoeriger besproken. We zullen nu trachten de functie van de comparatie te bepalen, voor zover dit kan, zonder in herhalingen te moeten vervallen bij de functieleer van de drie comparatievormen afzonderlik. Daar is dus de aanvulling te vinden van hetgeen hier als functieleer volgt: We hebben comparatie, als de intensieteit van een ‘eigenschap’Ga naar voetnoot3) van twee of meer ‘zelfstandigheden’ of ‘werkingen’ vergelijkenderwijs | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt opgegeven; zie de voorb. 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 16, 17, 18, 31, 32, 33, 44, 48, 49. Of ook de intensieteit van twee ‘eigenschappen’ van eenzelfde ‘zelfstandigheid’ of ‘werking’, zoals in voorb. 12, 13, 14 (voor ‘werking’ is er geen voorbeeld opgegeven, maar 't is gauw te vinden, b.v. Ze zingt even simpatiek als zuiver). Verder hebben we comparatie, wanneer de intensieteit van zo'n eigenschap vergelijkenderwijs onder verschillende omstandigheden (van tijd, plaats, gelegenheid, enz.) wordt genoemd; zie voorb. 23, 24, 25, 49. Zonder vergelijking hebben we comparatie, als een ‘eigenschap’ intensief wordt genoemd, wat alleen in de comparatief en superlatief mogelik is; zie voorb. 21, 22, 29. Voor aanvulling van de functieleer van de comparatie zie blz. 36, vv. De comparatie vindt niet alleen zijn uitdrukking in drieërlei woordvorm, maar ook in syntactiese vormen, die voor de drie trappen van vergelijkingGa naar voetnoot1) kenmerkend zijn. Zo is de syntactiese vorm in voorb. 1: even duidelik als (: positief); in voorb. 2: groter dan of groter als (: comparatief); en in voorb. 3: (het) grootste (: superlatief). Later uitvoeriger over de syntactiese comparatievormen. Waar er geen dubbelzinnigheid door kan ontstaan, gebruiken we het kortere ‘comparatievormen’ ook voor ‘syntactiese comparatievormen’. Ook ‘trappen van vergelijking’ wordt in verschillende zin gebruikt. Vóor dat we tot de functies van de drie comparatievormen overgaan, moet het volgende worden opgemerkt: In de taal drukken we ons veelal ‘spaarzaam’, soms ook ‘weelderig’ uit, waarover ik hier slechts het volgende ter verduideliking heb te zeggen: ‘Spaarzaam’ en ‘weelderig’ zijn spraakkunstige termen en kunnen dus in de spraakleer alleen zekere grammaticale verschijnselen benoemen. Psychologiese termen zijn 't zo min als b.v. de namen van de woordsoorten. Er moet dus met deze termen in de spraakleer niet het begrip worden verbonden: van het psychologies normale afwijkend, maar: van het spraakkunstig sistematiese afwijkend. Als we ons spraakkunstig ‘spaarzaam’ of ‘weelderig’ uiten, drukken we ons dus volkomen normaal uit. Een voorbeeld voor elk van beide grammaticale verschijnselen: Goeie morgen! is een voorbeeld van spaarzaamheid, vgl. ik wens U goeie morgen. En een van weelderigheid is: kant en klaar, vgl. klaar alleen. - Voorlopig genoeg hierover, later | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kom ik in dit tijdschrift mischien uitvoeriger op dit onderwerp terug.Ga naar voetnoot1) Als we ons vergelijkenderwijs uiten, zijn we veelal spaarzaam, omdat we dat, waarmee vergeleken wordt, dan òf helemaal niet hoeven te noemen, òf omdat we dat maar vluchtig hebben aan te duiden, zonder het zelf te noemen. 't Verband zorgt in beide gevallen voor de gewenste duidelikheid. In 't eerste geval kunnen we van verkorte vergelijking spreken, in 't tweede van indirecte. Voorbeelden van verkorte vergelijking zijn: Reizen is zijn grootste genot. Heb je ooit mooier vers gelezen? En van indirecte vergelijking: Je werk is niet zoo goed als gisteren. 't Is 't grootste genot, dat ik ken. Van die domme troep is hij ten minste nog de knapste. Van weelderigheid ken ik geen voorbeeld, als we ons vergelijkenderwijs uiten. Maar zonder vergelijking komt het in de comparatie wel voor, al is 't ook zeer zelden; b.v. in: zijn enigst kind, vgl. zijn enig kind. Met deze opmerkingen moet rekening worden gehouden bij de verklaring van de functies van de comparatievormen, die we nu laten volgen. De positief: Deze kaart is even duidelik als die. Hij werkt even goed als zijn broer. - Deze kast is mooi, maar die er naast is mooier (en die daar in de hoek is wel de mooiste in de hele zaal). Hij schrijft mooi, maar zijn neef schrijft mooier. In de beide eerste voorbeelden wordt uitgedrukt, dat een ‘eigenschap’ met dezelfde intensieteit bij twee (gelijksoortige) ‘zelfstandigheden’ of ‘werkingen’ voorkomt. ‘Gelijksoortig’ is niet noodzakelik, b.v. Die stoel is even mooi als die tafel. En ‘twee’ kan ook meer dan twee zijn: er kunnen b.v. ook kaarten met kaarten en ook éen kaart met kaarten of omgekeerd worden vergeleken, waarvoor gemakkelik voorbeelden zijn op te geven. - In de beide volgende voorbeelden. wordt van verschillende (of twee) (gelijksoortige) ‘zelfstandigheden’ of ‘werkingen’ eenzelfde ‘eigenschap’ met verschillende intensieteit genoemd, waarbij dan de positief voor de vergelijking het uitgangspunt is, d.w.z. de ‘eigenschap’ als de minst intensieve noemt. De comparatief: Hendrik is groter als zijn broer. Hij schrijft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
minder mooi dan jij. We vinden hier vergelijking van twee ‘zelfstandigheden’ of ‘werkingen’ ten opzichte van eenzelfde ‘eigenschap’, waarvan wordt uitgedrukt, dat die ‘eigenschap’ bij de ene ‘zelfstandigheid’ intensiever voorkomt als bij de andere en bij de ene ‘werking’ minder intensief als bij de andere. Men zegt wel eens kortweg: De comparatief drukt ‘een meer’ of ‘een minder’ uit. 't Spreekt wel van zelf, dat ook hier ‘twee’ in betrekkelike zin te nemen is en dat ook hier ‘gelijksoortig’ kan voorkomen; alles zoals bij de positief. En ook, dat voor ‘zelfstandigheden’ kunnen voorkomen ‘werkingen’ en omgekeerd. - Ook wil ik hier dadelik opmerken, dat in het tweede voorbeeld minder mooi de (omschreven!) comparatief is. Men zou natuurlik wel minder alleen de comparatief kunnen noemen, waarbij de positief even zou passen; daartegen is op zich zelf inderdaad niets te zeggen. Maar gewoonlik neemt men mooi (= even mooi) tot punt van uitgang in de vergelijking, wat vanzelf ook juist is. De superlatief: Jan heeft 't mooist(e) geschreven van de hele klas. Dit is zeker wel de minst gelukkige keus, die je kont doen. In beide zinnen komt de ‘eigenschap’ van de genoemde ‘werking’ of ‘zelfstandigheid’, vergeleken met dezelfde ‘eigenschap’ van andere (= meer dan éen!) (gelijksoortige) ‘werkingen’ of ‘zelfstandigheden’ 't meest of 't minst intensief voor.Ga naar voetnoot1) Dit zijn gewoonlik de functies van de drie comparatievormen. - Maar er zijn afwijkingen van deze regels, meer of minder grote, die in 't biezonder moeten worden besproken: Zo vinden we in voorb. 17 een positief, die, als syntacties geheel, vrijwel de functie van een comparatief met ‘een minder’ heeft: Dit licht is niet zoo helder als dat is vrijwel gelijk aan: Dit licht is minder helder als dat. Er ligt alleen wat verschil van intensieteit in de beide manieren van uitdrukken: niet zo (helder) is iets minder intensief als minder (helder). Daarom wordt niet zo i. pl. v. minder steeds gebezigd, als we euphemisties ons willen uitdrukken.Ga naar voetnoot2) 't Kan voorkomen, dat een comparatief, versterkt door een of meer bijw., vrijwel de functie van een superlatief heeft; b.v. als van drie schilderijen gezegd wordt: Dit schilderij is mooi, dat is mooier en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat daar boven hangt is nog veel mooier. Dit nog veel mooier is niet geheel gelijk aan 't mooiste, dat voelen we wel; maar 't grenst er aan. Door nog veel mooier is ook wel vergelijkenderwijs de grootste intensieteit van mooi uitgedrukt, maar er wordt meer voeling gehouden met de positief dan door 't mooiste. Ook kan de functie van de comparatief vrij na aan die van de positief raken, namelik in correlatieve vergelijkingen, zoals: Hoe groter geest, hoe groter beest. Hoe meer goeds, hoe meer armoeds, e. dgl. We kunnen zulke zinnen ongeveer zó met positieven weergeven: Zo groot als de geest is, zo groot is 't beest. Hoe veel goeds men ook heeft, men heeft evenveel armoeds. Zoveel goeds men heeft, zoveel armoeds heeft men. Er volgen grotere afwijkingen van de algemene functieregels: De comparatief heeft de functie van een positief in: Hij is nu weer beter, waarin beter betekent: gezond. (Vgl. blz. 40, alinea 2). De superlatief heeft de functie van de comparatief in (zie 15): Van deze beide jongens is de kleinste de vlugste. De meeste mensen houden daarvan niet. Van jullie beiden heeft Marie 't mooiste geschreven. Vgl.: Jan is kleiner als Piet, maar hij is tevens vlugger. Marie heeft mooier geschreven als Johanna. Soms ook worden comparatieven en superlatieven gebruikt, zonder dat er vergelijking in de spraakkunstige zin van 't woord aan ten grondslag ligt. We kunnen ze 't best onder de naam intensiefformaties samenvatten. Comparatieven als intensiefformaties treffen we aan, als die comparatieven (meer of min) adversatieve functie hebben. We kunnen geen tegenstelling hebben zonder vergelijking, dat spreekt vanzelf; maar daarom is tegenstelling nog niet hetzelfde als vergelijking. Zeggen we het hoger onderwijs, dan drukken we daarmee niet uit, dat we een onderwijs bedoelen dat hoger is dan een ander, dat hoog onderwijs zou heten; maar we spreken van hoger onderwijs in tegenstelling tot middelbaar of lager onderwijs, of tot beide. Ook in lager onderwijs is de comparatief intensiefformatie met adversatieve functie. Dat de comparatief, logies gesproken, niet nodig is om dergelijke tegenstellingen uit te drukken, blijkt uit middelbaar onderwijs. Vgl. ook: de hogeschool, de middelbare en de lagere school. Zijn vroegere levenswijs verschilt nog al wat van zijn tegenwoordige. Vroeger was ie arm, nu is ie een man in bonis. En dit blijkt natuurlik ook uit de meest gewone manier om gelijksoortige tegenstellingen uit te drukken, namelik door de positief; b.v. 't hoge huis en 't lage; de grote en de kleine rievieren; enz., enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zulke adversatieve comparatieven vinden we ook in: 't Hoger en 't lager huis. De linkerhand, de rechterhand (vgl. hd.: Die linke Hand und die rechte Hand). De linkerzij, de rechterzij. Plinius de jongere, Plinius de oudereGa naar voetnoot1) (vgl. Willem I en Willem II). De tegenstelling wordt volstrekt niet altijd volledig uitgedrukt (: spaarzaamheid!). En vooral dàn naderen deze adversatieve comparatieven zeer de positieven in functie. Vgl. b.v. 't hoger onderwijs met de hoge school; Plinius de oudere met Karel de Vijfde. We zien hieruit, dat de adversatieve comparatieven nauweliks nog relatieve betekenis hebben, 't zijn vaste formaties, zo vast, dat ze soms delen van samenstellingen zijn (geworden), zoals in rechterhand, linkerzij. In voorb. 42 en 43 hebben we ook merkwaardige comparatieven. In 42 kunnen we nog een spoor van vergelijking voelen: Heeft ie van je gezegd, dat je een bedrieger bent? Nou da's minder, als je 't maar niet bent betekent immers zoveel als: bedrieger genoemd worden is minder, heeft minder te betekenen dan bedrieger zijn. - Daarentegen voelen we in (43): Nu nog mooier, wie heeft je dat toch wijs gemaakt niets meer van een vergelijking. Nu nog mooier is een uitroep van verbazing (vgl. te drommel en dgl.), die we volgens ons taalgevoel niet kunnen ontleden. Superlatieven als intensiefformaties vinden we in: Je bent een beste kerel. Beste jongen, beste vriend. Hij heeft vandaag best gewerkt. Dat is opperbest van je. Dat is een allerliefst kind. 't Is een allerzotst geval. Ik voel me ten zeerste verplicht door je bezoek. Hier hebben we geen vergelijking in de spraakkunstige zin van 't woord; en evenmin tegenstelling. Zeggen we: Dat is (opper)best van je, dan betekent dat zoveel als: dat is heel goed van je. Dus een versterkte positief. En zeggen we b.v. tegen een ons geheel onbekend jongetje op straat: Beste jongen, zou je me ook kunnen zeggen, waar meneer A. hier in de straat woont? dan drukken we door de superlatief iets vriendeliks uit. Spreek ik een goeie vriend van me aan met: Beste vrind of beste kerel, dan druk ik door de superlatief iets harteliks uit. Spreek ik iemand, die lager in stand is als ik, met: Beste vrind aan, dan uit ik me gemeenzaam (of vriendelik). - Deze superlatieven heten in de spraakleer absolute superlatieven. Superlatieven als intensiefformaties kunnen ook adversatief fungeren, b.v. als we zeggen, ofschoon er maar twee planken zijn: Op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de bovenste plank kun je Vondel vinden en op de onderste Potgieter. Tegelijkertijd hebben deze superlatieven de functie van comparatieven (zie blz. 38, alinea 4). Eindelik hebben we nog de volgende gevallen te bespreken, die een min of meer geïezoleerde plaats innemen: Hij is aan de betere hand; hij wordt beter; 't gaat hem beter betekent zoveel als: hij is herstellende. We zeggen dat niet in vergelijking met of als tegenstelling tot: 't ging hem vroeger goed, maar: 't ging hem vroeger niet goed, hij was ziek, hij was vroeger erger ziek dan nu. Vgl. ook: Hij had 't vroeger arm, maar nu gaat 't hem beter. Hij was vroeger een losbol, maar nu maakt ie 't beter. De comparatief beter heeft dus hier de eigenaardige betekenis van: niet zo ziek, minder slecht e. dgl. Op overeenkomstige manier zijn de superlatieven te verklaren in: Van die oudjes is B. de jongste. Van deze drie dwergen is X. de grootste en van die reuzen is Y. de kleinste. Van die domme jongens is hij nog de knapste (vgl. blz. 36 boven). Vergelijking ligt dus overal ten grondslag, maar er wordt van iets anders uitgegaan dan van de positieven (goed, vroeg, jong, enz.), waarvan de genoemde comparatieven of superlatieven zijn gevormd. (Vgl. blz. 38, alinea 3). Met: Hij zal ook wel 't langst(e) generaal zijn geweest na die blunder bij de maneuvers. Hij zal wel de langste tijd geleefd hebben drukken we uit, dat 't niet lang meer zal duren of de generaal krijgt zijn pensjoen, en in 't tweede voorbeeld: of hij zal sterven. Alleen logies, maar niet psychologies, d.w.z. niet volgens ons taalgevoel, kunnen we ook zo paraphraseren: De tijd, die hij nog generaal zal zijn of die hij nog zal leven, is, vergeleken met de tijd, die hij generaal geweest is of die hij geleefd heeft, de kortste. Er ligt dus wel vergelijking ten grondslag, maar 't punt van uitgang is niet de positief lang (of lange tijd). In zoverre komt dit geval dus met het vorige overeen; en toch is 't weer een heel ander geval. Overigens hebben deze superlatieven comparatieviese functie (zie blz. 38, alinea 4). Biezondere superlatieven hebben we ook in (26): Dat boek zal je hoogstens vijf gulden kosten. Dat huis zal bij verkoop op zijn best zesduizend gulden opbrengen. 't Kan op z'n langst drie jaar geleden zijn. Vergelijking in de vroeger genoemde spraakkunstige betekenis hebben we ook hier niet. De superlatieven hoogstens, op zijn best, op z'n langst drukken een liemiet uit en betekenen zoveel als: in geen geval meer of langer dan. Als: We werden om 't zeerst geprezen niet betekent: We werden ten zeerste, zeer geprezen, in welk geval om 't zeerst een absolute superlatief | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
is (zie blz 39), dan is de betekenis ervan: De een (van ons) werd al meer geprezen als de ander, ieder van ons kreeg een loftuiting, die zo mogelik nog groter was als die van de ander. Zo ook betekent: Ze liepen om 't hardst, de een liep al harder als de ander, ieder liep zo hard hij kon en zo mogelik harder als de ander. Hier hebben we zeker geen absolute superlatieven, zoals in de voorafgaande opvatting van het eerste voorbeeld, want vergelijking wordt uitgedrukt. Maar deze vergelijking is toch weer een andere, als die we vroeger grammaticale vergelijking noemden. Er ligt reciprociteit in die soort van vergelijking, en in de superlatief ligt tegelijk een liemiet uitgedrukt. Met betrekking tot de reciproke vergelijking grenst de functie van de superlatief aan comparatieviese functie (: de een meer of harder dan de ander). In: Ik heb 't ten beste van hem gedaan. Ik heb 't voor zijn bestwil gedaan drukken de superlatieven ten beste en best(wil) geen vergelijking uit. Ze betekenen ('t laatste met wil verbonden) zoveel als: heil, welzijn. 't Zijn eveneens geïezoleerde intensiefformaties. Hij heeft zijn best gedaan betekent: hij heeft zo goed gewerkt als hij kon; dus is best hier wel wat de uitdrukking van een vergelijking, maar grenzende aan de functie van een versterkte positief, zodat deze superlatief de absolute vrij nabij komt. Vgl. blz. 39. In: het gemene best hebben we ook een superlatief als intensiefformatie, wanneer 't voorkomt b.v. in: Hij offerde zich op voor 't gemene best, d.i. voor 't algemeen belang. Maar (het) gemenebest is een onontleedbare naam voor ons taalgevoel, met de betekenis van: republiek. De superlatief best heeft hier geen eigen functie meer. Ten slotte hebben we in: zijn enigst kind een superlatief, die wel absoluut genoemd moet worden, omdat ook hier geen vergelijking ten grondslag ligt. Van: in een hoge mate voorkomen van de ‘eigenschap’ kan hier geen sprake zijn, omdat het begrip enig op zich zelf niet intensief kan voorkomen. Wel drukken wij ons nadrukkeliker, subjectief intensiever, uit, als we enigst gebruiken, dan wanneer enig wordt gezegd.Ga naar voetnoot1). We hebben hier een intensiefformatie, die weelderigheid te noemen is (zie blz. 36), omdat enig (z'n enig kind) ook voorkomt. Een dergelijke weelderigheid hebben we in: de middelste kamer (vgl. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het middelschot). Presies dezelfde gevallen zijn 't intussen niet, ook niet voor ons taalgevoel, omdat in het voorafgaande geval de positief bijna hetzelfde - alleen wat minder subjectief intensief - uitdrukt, terwijl in het laatste voorbeeld geen andere vorm buiten de compositie mogelik is als de superlatief. (Vgl. de absolute superl. op blz. 39). 't Enige voegwoord, dat tot de comparatie behoort, is eer (50). 't Is in zijn betekenis zeer na verwant aan voor(dat), dus heeft deze comparatief vrijwel de functie van een positief.Ga naar voetnoot1) (Wordt vervolgd.) J.G. Talen. |
|