zoodra hy met eenen anderen, hem vreemden landgenoot in aanraking komt, of zoodra hy zich in 't openbaar moet hooren laten. En hy doet dit, ook al is hy steeds gewoon, in eigenen huisseliken of vriendenkring, zyne volkseigene gouspraak te gebruiken, in meer of minder volkomenen form, gelijk de meeste niet-hollandsche Noord-Nederlanders, zeer terecht, gewoon zijn te doen.
In Zuid-Nederland is dit anders. Daar spreekt iedereen de zuivere gou- of stadsspraak zyner woonplaats, de Antwerpenaar en Brusselaar antwerpsch- en brusselschbrabantsch, de Bruggeling en Gentenaar brugsch- en gentsch-vlaamsch, om van de bewoners der kleine steden en van de dorpen, waar de gonspraak nog veel meer op den voorgrond treedt, niet te gewagen. Wel nu, daarin hebben zy gelijk. Maar - zy komen er mede in moeielikheid, zoodra ze in andere streken of andere steden komen. Dan blijven zy ook hunne eigene gouspraak gebruiken (wat by ons geen Fries in Brabant, geen Zeen in Holland doen zal, 't en zy dan in beperkte mate), - en de uitslag is dat de Vlaming den Brabander slechts met meer of minder moeite verstaat. Dan is het Fransch, dat door den eenen zoo wel als door den anderen gesproken wordt, een redmiddel tot onderling verstand. Goed onderwijs in de geijkte, algemeen-nederlandsche schrijftaal is den meesten hedendaachschen Zuid-Nederlanderen, vooral die een veertig, vijftig jaren oud zijn of daar boven, niet gegeven of slechts zeer onvoldoende; zy kunnen dien taalform niet of slechts met moeite spreken. Zy hebben geene algemeene omgangstaal, wel twintig of meer byzondere spreektaaltjes.
De Zuid-Nederlanders verstaan echter ons Noord-Nederlanders veel beter als wy gewoon weg onze dageliksche spreektaal gebruiken in de eene of andere gouspraak, dan wanneer wy, in de meening duideliker te zullen zijn, schoolsch en boeksch spreken. Onze gouspraken staan hun nader als onze geijkte boeketaal doet. Geen wonder! Met onze schrijftaal staan de meeste Zuid-Nederlanders op een gespannen voet. En ook dit is geen wonder, maar zeer natuurlik. De hedendaachsche noord-nederlandsche schrijftaal is stijf en gewrongen, gekunsteld, gemaakt. Schoolsche formen, onnatuur, voeren den boventoon. Vlamingen en Brabanders daarentegen schryven geerne in lossen, vluggen trant, eenvoudig en natuurlik, juist zoo als men spreekt. Zy hebben deze zaak by 't rechte einde aangevat. By hen geldt de eenige goede regel: ‘schrijf, zoo als Gy spreekt’. By ons meent men meestal juist andersom: ‘spreek, zoo als de schoolmeester schrijft’. Men geve den Vlaming eens een onzer hoog geleerde boeken in de hand, die over wetenschappelike onderwerpen handelen - al is het maar een schoolboek gelijk die op onze hoogere burgerscholen en gymnasiën gebruikt worden! Of ook, men late hun eens een geijkt stuk lezen gelijk die tegenwoordig door het grootste deel, verre weg het grootste deel onzer notarissen en secretarissen worden opgesteld. Och! de goede man zal er geen woord van begrypen, of liever hy zal den zin niet vatten, hy zal er geen ton aan vast weten te knoopen. (Trouens, ons zelven gaat het dikwijls niet beter!)
Johan Winkler, Ond Nederland, 1887.