ende copere/ platen/ T' Utrecht/ Bij Jan Amelissoon/ in het vergulde ABC./ Kon dit plaatje frisscher van afdruk zijn, de overige (5) plaatjes zijn, met uitzondering van één enkel, beter noch ook slechter dan die van de oorspronkelijke editie, dat trouwens ieder kan beseffen, die weet dat zij ontstonden in de werkplaats van den Utrechtschen plaatsnijder C. de Passe Jr.
In het algemeen gezegd, ligt het verschil der beide uitgaven hoofdzakelijk in het doel, waarvoor de drukkers ze bestemden: het eene boekje schijnt als een luxe uitgaaf, weidsch gedrukt en niet zonder eenige pluimstrijkerij tegenover Starter, - het andere veeleer als eene volkseditie in het licht te zijn gegeven.
Wat nu den inhoud van het Lusthoofken betreft: op bl. 5-83 verso vindt men 28 van Starters gedichten, voorafgegaan door zijn gelauwerd portret en door drie klinkdichten, met de kensprenken: Door liefden Aart (= B. Verdoes), Ist Anders Billicheydt (= ?) en Wt d'een in d'ander krijch (= A. van den Bcrgh) onderteekend. Vier en twintig dezer bruiloftsdichtjes en minneliedjes zijn uit de origineele uitgaaf overgenomen. De niet daarin voorkomende, waarvan ik tevens de wijzen ga vermelden, zijn de volgende:
1. Bruylofts-Liedeken, op de wijse: Van de trouwe en ontrouwe minnaer. Begin: Ghy Jongmans en Jonekvrouwen hier vergaert. 2. Ghesang op de wyse: Soder yemand vraeghd wie hier leyd begraven. Begin: O Ghy hooge Goon! Daelt nu hier beneden. 3. Stemme Courante serbande. Begin: Ghy vrolijcke Iongmans en Iufferkens bly van gheest. 4. Stemme: De nieuwe laboré. Sy heeft een kin met een kloofken daerin. Begin: De duysternis des nachts. Deze gedichten komen evenmin voor in de latere uitgaven van den Lusthof, als in de herdrukken van Eekhoff en Van Vloten; misschien heeft Starter ze dus later verloochend.
De nagedrukte verzen nu, zijn te vinden op blz. 1-112 (uitg. van 1621), een bewijs derhalve, dat het werk al een heel eind was afgedrukt, toen de nadrukker de bladen zag en ontving.
Wat het boekje verder niet onbelangrijk maakt voor de letterkundige geschiedenis, is, dat men op blz. 84-96 een aantal minneliedjes aantreft van den tot dusver weinig bekenden rijmer A. van den Bergh, alle met zijn reeds genoemde kenspreuk onderteekend. De meesten zijn van hetzelfde gehalte, dat men aantreft bij Krul, Jonctys en andere dichters van tweeden en derden rang; maar toch schuilt er een enkel juweeltje onder, dat geen bloemlezing oneer zou aandoen.......
Wie is die A. van den Bergh; was hij dezelfde als Adriaen van den Bergh, door Witsen Geysbeek, in zijn critisch, biographisch en anthologisch woordenboek van Nederl. dichters, vermeld als schrijver van verschillende aldaar genoemde tooneelspelen? Ik zou het denken, want twee er van, Jeronimo en: Polidoor, werden in 1621 en 1623 te Utrecht bij denzelfden drukker Jan Amelisz. uitgegeven, na te voren te zijn vertoond op de Utrechtsche kamer: Wt rechte liefd', waarvan Van den Bergh zeker zal zijn lid geweest..........
Uit: J.F. van Someren, De Navorscher, Afl. 6, 1896, waar volledig verslag is te vinden.