Taal en Letteren. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 337]
| |
Het nieuwe taalonderwijsGa naar voetnoot1) en het ‘kunstbegrip der nieuwe-gidsschool.’Het gaat met letterkundige beroeringen als met water waarin 'en steen wordt gegooid: na de plomp en 't opspringen van de verschrikte waterdroppels in de onmiddellike nabijheid van de steen, beginnen de golfjes zich egaal uittewijden: ze worden breder maar trager en eindelik kabbelt het water zacht aan de kant, als er geen windvlaag komt als spelbreker. Terwijl wij noch tot over de oren in de klassieken zaten en ons hoofd vol zat van de spinnewebben van dogma, vernamen we, dat er 'en nieuw tijdschrift verschenen was te Amsterdam, 'en aanvallend letterkundig tweemaandeliks, de Nieuwe Gids. De overige tijdschriften maakten er front tegen, omdat vele mannen van naam, die ze rediegeerden, er in bij de oren genomen werden op heel onzachte manier. De post bracht de afleveringen van al die tijdschriften te Groningen, juist toen wij van het gymnasium kwamen, maar wij waren niet in staat de kwesties voldoende te beoordelen, - omdat op school aan onze letterkundige opvoeding niet gedacht was en er door 't onderwijs in 't Nederlands hoegenaamd geen lust voor de letteren in ons gekomen was. Moet ik het hieraan voor 'en deel toeschrijven, dat van onze hele zesde klas er één in de Nederlandse Letteren ging studeren, omdat hij..... van geschiedenis hield? Ik geloof van ja. We konden ons het onderwijs in de Moedertaal niet anders voorstellen dan zuchtende onder saaie spraakkunsten, malle kakografieën en vervelende leesboeken. Nu dan - het scheen aan de andere gymnasia niet beter te wezen, ten minste het letterkundig leven van ons jaar betekende zo goed als niets. Wat had dat natuurlik ten gevolge? Antipathie tegen het nienwe, waarvoor we niet rijp waren; toejuiching van de aanvallen door de verdedigers van de oude tijd er tegen gericht. Het nieuwe week ook te veel van het oude af, om goed te kunnen wezen. | |
[pagina 338]
| |
Van klankmuziek, van het groeien van de taal met de mens, van het wezenlike van 'n artiest-met-woorden, van dat alles moesten wij als student, bij vrijwel hoegenaamd geen leiding, maar zelf iets te weten trachten te komen en - 't is wel eigenaardig - als ik er noch eens over nadenk, dan geloof ik, dat het kolleezje Vergelijkende Taal noch het meeste hielp. Geen smaak voor letterkunde van school uit meegenomen; geen letterkundige leiding of ontwikkeling van wat er in ons school; de studie van de letterkunde overheerst door de bibliografie en noch wel grotendeels van de Middeleeuwse, de taalstudie door de grammatica - lieve hemel, wat kon er anders van ons neerlandici worden dan óf historici, óf dogmatici, óf grammatici? Van oor voor klank-, oog voor beeldmooi geen sprake. En nu, achterna, vind ik het 'en grote grief tegen leermeesters en de wetten, die die leermeesters beheersen, dat ze mij, die nu toch wel gevoel voor 't mooie in taal weet te bezitten, niet gezegd hebben: zie dat is alles 'en kwestie van mooi-vinden, niet van dogma; dat zij net gedaan hebben, alsof zij het letterkundig leven van hun tijd niet meeleefden, alsof ook zij dogmatici waren; - of waren zij het? Zo was het in de enge kring van ons jaar; doch ook bij ouderen was de toestand niet veel beter: het letterkundig leven was nagenoeg niet zichtbaar: bij 'en paar ouderen uitgezonderd. Langzamerhand kwam er meer beweging in het stilstaande water door de Amsterdamse letterkundige stenen voortgegolfd. Maar ik zelf leefde voort met het hoofd in wolken dogma; zodat er alleen nu en dan een schijntje van mooi stralen doorblonk. Haatgedichten tegen het nieuwe, o.a. in de Studentenalmanak geplaatst, waren de gevolgen. Pas ná het verlaten van de vesting van het dogma, Groningen, woei er voortdurend om m'n hoofd 'en fris windje, het leven van m'n tijd, en eerst gaandeweg kon ik de verroeste vensters van m'n ziel openkrijgen om het er in te laten waaien. Langzamerhand werden de muizenissen van tradietsie en wat-zegt-die-of-die-er-wel-van weggewaaid en even langzaam begon ik me in staat te gevoelen, zonder al te veel vooroordeel, te denken over wat m'n tijdgenoten geschreven hebben en schrijven. Waartoe nu dit alles? Om m'n ekskuzes te maken over ontzaglike dwaasheden van vroeger dagen, maar meteen om de oorzaken er van aan te wijzen en kollegaas, leraren in de Nederlandse taal toe te roepen: ‘Leer de jongens het mooie zien in eigen taal en die van anderen; stop ze niet vol met wijsheid, uit de spraakkunst opgeschept, 't is | |
[pagina 339]
| |
ballast die hun heel zwaar op de maag blijft liggen. De rozeknop van het taalgevoel is in iedere jongen, doe die zwellen, breken, zich ontplooien en geuren als roos. Als de knop zich pas laat in de herfst ontwikkelt bevriest hij licht bij de eerste nachtvorsten.’ En nn heb ik 'en boekje in m'n bezit, dat m'n toeroep zekerder en bewuster maakt. Wijlen Prof. H.E. Moltzer had zijn rede over ‘het Kunstbegrip der Nieuwe-Gids-School’ gereed liggen bij z'n droevig einde. Aan het slot er van kon hij gerust schrijven: ‘“Sine ira et studio,” eenzijdig, dunkt mij, noch partijdig, noch voor- noch tegeningenomen, heb ik het kunstbegrip der Nieuwe Gids-artiesten beschouwd en beoordeeld; en niet langer verblind door antipathie tegen enkele leiders der omwenteling van wege hun vaak, hoe begrijpelijk overigens, onverantwoordelijk en ontstemmend geschetter en gedachtig aan het woord van Voltaire, dat het een voorrecht is van elke baanbrekende richting op elk gebied van menschelijke kunst en wetenschap, om ongestraft de grootste fouten te mogen begaan, aarzel ik geen oogenblik eerlijk te bekennen en openlijk te verklaren, dat mij onder het genot van zooveel “moois” en heerlijks als de generatie van 1880 heeft gezegd en gezongen, de schellen van de oogen zijn gevallen, en ik menigmaal in mijn stil studeervertrek met den schrijver van de Literaire Kroniek heb uitgeroepen: “God, God, wat is dat jeugdig en krachtig en schoon.”’ Vooral dit laatste, die eerlike bekentenis vind ik verrukkelik, want voor zoover ik weet is dit de eerste maal dat de nieuwe kunst ‘sine ira et studio’ tot voorwerp van studie genomen wordt aan een van onze universiteiten. En niet alleen onpartijdig heeft Prof. Moltzer de 18 delen Nieuwe Gids bestudeerd, ook met volharding. De stof overweldigde hem zelfs eerst tot hij er het zuivere kunstbegrip wist uit te vinden en ons dit klaar voor ogen te stellen. Kunstbegrip? Maar is dat dan ook geen dogma? - 't Zon het kunnen zijn als in de Nienwe Gids verklaard werd: zo moet het wezen en anders deugt het niet. Hier is het eerder een groep mannen bezig het scheepje van de Nederlandse letterknnde, dat op de ondiepten geraakt was, vlot te krijgen en - te houden. De een duwt met 'en boom, 'en ander wrikt met het roer, noch een zet het van den wal af en daar zijn ze met de ankerspil bezig. Ze werken allemaal in één richting, maar ieder op eigene wijze. De individualiteit van de artiest mag zich niet buigen onder welk jnk ook, evenmin als die van het kind. | |
[pagina 340]
| |
Het is heerlik dat onderwijs en kunst in één richting werken. Neem b.v. één van de bepalingen, door Prof. Moltzer met zorg verzameld: ‘Kunst is de in woordgeluid weergegeven emotie van een individu.’ Wat moet dus het fijner besnaarde wezen, dat wij artiest noemen, doen? Goed voelen en juist weergeven, en hij zal - omdat hij dat geheimzinnige bekorende in zich beeft dat hem tot artiest maakt - kunst scheppen. Wat en wat alleen moet nu volgens het nieuwe taalbegrip 'en gewone jongen schrijven; hoe moet hij zich bewust worden van z'n eigen taal? Hier is drieërlei mogelik: 1o. kan hij nauwkeurig toezien naar tafrelen rondom hem en de personen en hun daden tekenen, zoals hij ze later voor z'n geestesoog terugziet Dan zal hij dus b.v. schrijven over 'en bezoek bij z'n kapper of over 'en middag met kameraden aan 't schoonmaken van 'en boot besteed; 2o. kan hij z'n weten neerleggen in en opstel, nauwkeurig alle détails vermeldende met vakkennis. Zo kan dus 'en boerezoon over het hooien schrijven; 3o. kan z'n gevoel hem over 'en onderwerp doen denken tot z'n eigen gedachten in kunstloze taal, onopgesmukt en daarom echt en zuiver, te voorschijn komen en uit de pen dansen: hij schrijft b.v. over z'n eigen gevoel voor 't vaderland of als dierevriend over het paard en wat hij daar in ziet. Maar naar z'n karakter laat zich dit alles ook geheel of gedeeltelik kombieneren en met gevoel en zien schrijft hij o.a. over 'en vervelend uur op school, over 'en kijkje in 'en gloeiend hete straat. Doch wat hij ook schrijft, het zal alles z'n eigen wezen; hij zal z'n eigen individualiteit uitzeggen, en wie z'n opstel leest zal meteen weten wie hij voorheeft. Bij zo'n onderwijsopvatting zal de zuivere verstandsman niet alleen niet gedwongen worden te schrijven over iedealen, noch de uitbottende artiest over het droogmaken van 'en polder; maar ook 't omgekeerde zal zelfs niet geëist worden: er zal geen dwang zijn. Alleen leiding en steun. De boompjes moeten door steun naar 't zonlicht opgroeien, gesteund omdat ze bloot staan aan de stormen van het dogma. Zo zullen zij, die gewoon geraakt zijn de dingen om en in zich met studie waartenemen, beter de iets of zelfs veel fijner voelenden, zienden en weergevenden kunnen begrijpen, dan de velen voor wie de taal 'en kwestie van woordenlijst en spraakkunst gebleven is. Zo wordt dus het nieuwe taalbegrip de oorzaak van 'en nader komen tot de kunst. Maar er is meer Valt er niet soms een zucht om altijd weer nieuwe | |
[pagina 341]
| |
ellenlange woorden te willen gebruiken, een zich afscheiden van z'n volk, door ook voor de beschaafdsten onverstaanbaar te willen wezen, optemerken? Willen zeg ik, want het is mij werkelik soms, alsof het er om gedaan wordt om toch maar goed eksentriek te wezen. De jongen nu, die in eenvoud en nauwkeurigheid waargenomen en zich uitgedrukt heeft, zal later, als er werkelik 'en artiest in hem schuilt, diezelfde eigenschappen in z'n stijl laten doorblinken. Zo kan het zijn dat hij daardoor bewaard wordt voor de duivel van het mooiwillen-doen. Hij zal zoeken naar het juiste woord voor wat z'n oog - ook 't binnenoog - ziet, maar het ‘gezochte’ zal ver van hem af zijn. Zo zal het nieuwe taalbegrip bloedzuiverend werken bij de literère kunst en veel dwaasheden wegnemen. Ook noch op andere wijze, echter! De velen, die zelf geen artiesten zullen worden, maar óf koele verstandsmensen óf enigsins artistiek voelenden blijven, zullen hun zucht tot eenvoud en nauwkeurigheid toch meenemen op hun verdere levensweg, en als ze na 't verlaten van scholen en akademies zich ver verwijderen over 't land, ieder langs z'n eigen pad, dan zal er 'en ontzettend sarkasties schateren uit het ganse Nederland opgaan, wanneer de kunst zich tot kunstjes, tot woordgestapel, gedachten-geknutsel verlaagt.
De kunst zal beter gevoeld en begrepen of met meer recht van meepraten veroordeeld worden.
Dat zal de toekomst ons brengen. Haarlem. J.B. Schepers. |
|