Kleine mee-delingen over boekwerken.
Een brosjure die zeker de aandacht zal trekken van veel onderwijzers en schoolantoricteiten, verscheen in 't begin van Julie, onder de tietel:
Positie van de Ouderwijzers in Nederland en in 't Buitenland, door J.W. Gerhard.
Twee zaken worden door de schrijver m.i. onwederlegbaar aangetoond:
1o. Dat de bezoldiging van onze onderwijzers onvoldoende is.
2o. Dat de wijze waarop hoofden van scholen worden benoemd, niet deugt.
Wat het eerste punt betreft: Zo ongeveer nergens in heel Europa worden de onderwijzers slechter bezoldigd dan in Nederland.
Wèl verlangt men hier tot opvoeders van onze jeugd ontwikkelde mensen, maar men verlangt ook dat die ontwikkelde mensen met hun famielie zullen leven van (gemiddeld) nog geen f 720. - per jaar!
Een van beide: Òf men stelt de onderwijzer veel lager dan men zegt en dùrft zeggen; òf men handelt onverantwoordelik en in de hoogste mate afkeurenswaardig, door aan personen van wier toewijding zóveel afhangt, een jaarwedde te geven die hun veelal niet vrijwaart tegen gebrek.
En nu het tweede punt. Terecht komt de heer G. op tegen het bijna uitsluitend teoretiese vergelijkend onderzoek dat aan de benoeming tot hoofd voorafgaat. Men kan aannemen, dat wie de hoofdakte behaald heeft, genoeg van rekenen en nederlandse taal en wat dies meer zij, afweet. Waar men m.i. uitsluitend naar te vragen heeft, dat is naar de praktijk, naar karakter, naar beschaving.
Waar de heer G. het over hoofden heeft, is hij dikwels bitter. En naar ik geloof onbillik. Dat is jammer. Maar 't neemt niet weg dat z'n brosjure zoveel met sijfers aangetoonde waarheden geeft, dat de lezing aan ieder die in 't onderwijs en dus in de onderwijzers belangstelt, dringend moet worden aanbevolen.
R.A.K.