[Repliek]
De Redaksie van Taal en Letteren zendt mij bovenstaand stuk toe en geeft me de gelegenheid om daarop te repliceren. Ik zal daarvan slechts in zover gebruik maken dat ik me tevreden zal stellen met een enkel woord, om aan te tonen waarom er van een in biezonderheden afdalende repliek geen sprake kan zijn. Als Professor Cosijn-zelf zich tot zakelike krietiek van mijn opmerkingen had willen beperken - zijn stuk toont dat hij 't in teorie goed vindt dit te doen, maar dat hij dat niet in praktijk heeft kunnen brengen - had mijn repliek mischien voor de lezers nuttig kunnen zijn, maar nu hij zich door zijn geraaktheid zo ver laat vervoeren zijn Kanttekeningen met enige beminnelikheden aan mijn adres op te vullen, geloof ik 't verstandigst te handelen er het zwijgen toe te doen. Het spijt mij oprecht dat de heer Cesijn niet begrepen heeft dat er geen reden was boos te worden, daar ik geen bedoeling had hem persoonlik te krenken.
Zodra ik mocht merken dat zijn dies irae voorbij zijn, zal het mij gemakkelik genoeg vallen hem te overtuigen, dat zijn argumentaties op misvattingen berusten, - misvattingen van hém en van mijn woorden - en wat zijn hier boven afgedrukte persoonlikheden betreft, - zonder angst laat ik 't aan anderen over die te kwaliefieseren. Ik kan even als Marlowe's Barabas: ‘heave up my shoulders when they call me dog’. Ik houd mij bovendien overtuigd, dat Prof. Cosijn spoedig genoeg begrepen zal hebben, dat die zijn argumentatie zeer verzwakken. Hij moge bedenken dat, als men - zelfs iemand van zíjn waarde - tot zo iets zijn toevlucht neemt, de lezer in de waan wordt gebracht, dat de verdedigde stelling op 't punt is aan de vijand overgegeven te worden.
Gent.
H. Logeman.