Poppen oliphant.
T. en L. II, 126; III, 293/4; IV, 248, 346.
Naar aanleiding van dit blijkens de erbij geciteerde plaatsen veel besproken woord, het volgende uit De Brune's Wetsteen der Vernuften, of Bequaam Middel om van alle voorvallende zaken aardiglijk te leeren spreken Ie boek, 4e hoofdstuk.Ga naar voetnoot1) De onuitputtelijke schrijver brengt het punt ter sprake ‘wat'er van de histori der Pygmeen te gelooven is’, welke hij ondanks Ezechiël XXVII, vs. 11Ga naar voetnoot2) ‘de Pygmeen waren op uwe toorens’ voor ‘fabuleus’ durft houden. Dat er echter ‘dwergjes zijn geweest, die 't gemeenlijk zoowel aan geest als aan lichaam mangelt’ gelooft De Brune echter gaarne. Niet altijd echter behoeft de physieke minderheid van een dwerg gepaard te gaan met een krankheid of zwakte des geestes zooals uit Nieephorus blijkt, die spreekt van ‘een dwergje, dat niet grooter was als een velthoen, en nochtans geen mangel van verstand had’. Van hetzelfde slag was ook de ‘dwergin, daar zich de vrouw van Hertog Francois, Maria van Urbijn dapper in behaagde: want zo'er de Princes op eenen tijd aan zei: Joffron Delia maak u zelven gereet om te trouwen: want ik heb
een manneken gevonden dat u t' eenemaal gelijk is; Mevrouw, antwoordde 't eindeke-mensch, ghy meught die moeite wel sparen.... enz. Deze soort van wanschepsels wordt gemeenlijk onder den slecp der Grooten gevonden, en als'er natuur weigerig van is, maakt men ze door kunst.’
Doelende nu op dit laatste, haalt de schrijver onder aan de bladzijde de woorden uit den korten inhoud van het hoofdstuk aan: ‘Dat men zulke poppen-oliphanten door konst kan maken (de kinderen, zoo haast zij geboren zijn, in kisjes, daar toe bereit, sluitende)’.
Uit deze plaats blijkt dus dat poppen-oliphanten niets anders is dan een uitdrukking voor dwergen, en als zoodanig is ze ook door Huyghens in zijn zedeprint Een Dwergh gebruikt.
Warfum.
G.A. Nauta.