Taal en Letteren. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdBuiten westen zijn.Veel is er over deze uitdrukking geschreven, doch tot een heldere verklaring is men nog niet gekomen. Men heeft zich tot nu toe bepaald tot gissingen, die meer of minder waarschijnlijk waren. Tuinman I, bl. 270 nal. weet er geen raad mede, en gist dat de uitdrukking hare verklaring zal vinden in de fabel van Faëton, die, wanneer hij den zonnewagen door den dierkring van 't Oosten naar 't Westen zoude mennen, geheel buiten het spoor geraakte. Bilderdijk overtreft allen in zijne stoute fantasie, en zegt in deel III, bl. 160 van zijne Aanteekeningen op Hooft's gedichten: ‘Buis beter buist, d.i. dronken, immers bevangen van den wijn. Eigenlijk beteekent het nat, en is eene contractie van beöost, uit welk beöost wederom bij derisie ontsproten is, wanneer dat nog wat verder ging, dat men bewest zei (al over 't Oosten heen), en zoo 't nog verder ging, buiten westen. Doch de grond is oos (water), waarvan oosdrop, hozen, enz.’ Niemand heeft Bilderdijk in zijne verklaring gevolgd, evenmin heeft die van Tuinman genade gevonden in de oogen van | |
[pagina 233]
| |
de spreekwoorden-uitleggers. Al de anderen, Sprenger v. Eyk, de Navorscher, en ook Terwey in dit Tijdschrift (II, 261) willen het woord westen in verband brengen met het werkwoord weten. Alleen Hoenfft wijkt hiervan af; hij vraagt: ‘zou dit niet zoo veel willen zeggen als: hij is van streek, en dezelfde beteekenis hebben als het Fransche perdre la Tramontane, dat is: de streek van het Noorden uit het oog verliezen, zijnde tramontane het Italiaansche tramontana de noordenwind, van uit de Middellandsche zee gerekend?’ Wellicht heeft Hoenfft zich laten verleiden door Halma, die zegt: buiten westen zijn, avoir perdre la tramontane, être desorienté. Deze meening heeft ook hare verdedigers gevonden. In Noord en Zuid V, bl. 14 lees ik: ‘buiten westen of buiten zijn west zijn heeft, dunkt mij, geene verklaring noodig, vooral bij eene vergelijking met den koers kwijt raken en zijn tramontanen verliezen’. Hetzelfde vindt men in Woordenschat, bl. 105, waar o.a. gezegd wordt: 't Is aan de scheepvaart ontleend en doelt op verloren koers.’ Ziedaar een overzicht van wat er alzoo aangaande den oorsprong dezer zegswijze is gegist. Moest ik kiezen tusschen al die verklaringen, dan zou ik die van Tuinman, Bilderdijk en Hoenfft al aanstonds afwijzen en die van v. Eyk en Terwey eens aan een nader onderzoek willen onderwerpen. Zij zoeken verband tusschen het znw. west(en) en het werkw. weten, iets dat ook in den Navorscher XXXI, bl. 402 wordt gedaan. We lezen aldaar, nadat de schrijver gewezen heeft op het znw. weet, dat wij nog kennen in ‘zijn weetje wel hebben’, waarmede een andere Navorscher het in verband had willen brengen: ‘liever echter zou ik westen honden voor een meervoud van het ook al niet meer voorkomende west, gevormd van het werkwoord weten en beantwoordende aan het hoogduitsche witz, dat geslepenheid, geestigheid, schranderheid, gezond verstand beteekent.’ Ditzelfde wordt nog eens herhaald in Navorscher XLV, bl. 723. Het zou den schrijver van deze verklaring zeker moeilijk vallen aan te toonen, hoe uit het hd. witz ons west(en) is ontstaan; met het woord verhaspald (Nav. 45, 723) bewijst hij niet veel. Terwey (Taal en Letteren II, 261) tracht de moeilijkheid op de volgende wijze op te lossen. ‘De uitdrukking is klaarblijkelijk in verband gebracht met den naam der windstreek, doch hangt oorspronkelijk wellicht samen met het ww. weten. Voorheen toch bestond er een hiervan afgeleid subst. wust “bewustheid” en de adjectieven wustig en medewustig. Waarschijnlijk is nu west niet anders dan een bijvorm van dit wust.’ De heer Terwey had gelijk, toen hij beweerde, dat er vroeger een adjectief wustig bestond: Hooft gebruikt het in zijne Nederlandsche Historien, doch bij geen anderen schrijver heb ik het ooit aangetroffen. Het kan dus een maaksel van hem zijn, onder den invloed van bewust. Doch de mogelijkheid blijft bestaan dat er vroeger een zuw. wust is geweest, waarvan ik west niet een bijvorm zou noemen, doch dat ik omgekeerd als bijvorm van een znw. west of wist zou beschouwen, daar, zooals bekend is, onder den invloed van de w, de e of i in u kon overgaan (vgl. wulp voor welp; bewust voor bewist), doch verandering van eene u in e, vooral na eene w, niet waar- | |
[pagina 234]
| |
schijnlijk is. Welnu zulk een znw. wist komt in de verwante talen voor; we vinden in het Mhd. een znw. wist, stm. f. das wissen (Lexer III, 946) en eveneens in het Mnd. wist, f. Wissen, Kenntuis (Schiller und Liibben V, 745, 746). In dit laatste woordenboek lezen we o.a.: ‘na user wist und na user macht; mit user beyder wyste; de guden heren wolden gerne im wisten (gewisheit) ssin unde wolden ok nich gerne im unwisten ssin.’ Ook in het Mnl. is het bekend geweest in de oostelijke dialecten, nl. Publ. Limb. 16, 31: ‘so hebben wy aen desen brieff mit onsen wist unde willen onse siegel doen hangen’; Arch. v. Buren, 169: dat wij die pertiën myt hoirre beyder wist ende willen van twist ende twydracht alentlichen gescheyden hebben. Ook in de mhd. bewerking van den Renout (uitgaaf Pfaff) vs. 12247 lezen wij sonder uwer wiste (: lyst), waaruit met groote waarschijnlijkheid volgt, dat het woord ook in den mnl. Renout zal gestaan hebbenGa naar voetnoot1). Aan dit mhd. en mnd. znw. wist kan zeer goed een middelnederl. vr. znw. west beantwoorden (vgl. du best naast du bist; hi es naast hi is; twest naast twist; gewes naast gewis, enz.Ga naar voetnoot2). In de middeleeuwen is de uitdrukking ‘buiten westen zijn’ nog niet aan te wijzen, doch in het begin der 16e eeuw ontmoeten we haar reeds in de spreekwoordenverzameling van Sartorius, Adag. Chil. II, Cent. III, no. 5, alwaar we lezen: Minus habes mentis quam Dithyramborum poëtae, Ghy zijt heel buyten Westen. In stupidos ac furiosos torquetur. Sumptum a Poëtis Dithyrambicis qui Baccho afflati furebant. Unde et Horatius: Aut insanit homo; aut versus facit. De beteekenis is dus in de 16e eeuw geweest: dol zijn, zijn zinnen kwijt zijn, buiten zijn zinnen zijn. Op de andere plaatsen, die mij uit de 17e en 18e eeuw bekend zijn, vindt men overal buiten west of weste. Terwey citeerde reeds Kluchtspel II, 215; aldaar is sprake van een dokter, die dol geworden is door de liefde voor een zekere Elisabeth. Haar vader vraagt nu aan den knecht van den dokter: Hoe vaert den Docter? Praet hij noch buiten weste? In Krul's klucht van Drooghe Ghoosen, Amsterdam, 1651, bl. 10, lezen wij: Wel, oene, binje mal, of sinje buyten weste, segh droneke bloet?
In Foequenbroch, bl. 166 (editie 1679) roept een wanhopige minnaar uit: Helaes! ick ben schier buyten west,
Mijn vreughde kryght de pest,
Mijn vryheydt loopt op 't lest,
En is schier schut en rest.
Op deze plaatsen beteekent buiten west(e) zijn overal waanzinnig worden, zijne zinnen verliezen, doch in de 17e eeuw verstond men er ook onder het bewustzijn | |
[pagina 235]
| |
verliezen, in zwijm vallen, om zeep gaan, zooals men in Noord-Holland zegt,Ga naar voetnoot1) buiten kennis zijn, welke beteekenis ook door Van Dale er aan gegeven wordt. Zoo lees ik in het Eerste deel van de koddige Olipodrigo ofte nieuwe kermiskost, Amsterdam, 1654, bl. 134: Klaartje liep eens in de Mist,
En 't begon zo zwaar te Miste,
Dat de Mist haar, eer zy't wist,
(Of in 't minst daar iet op giste)
Zoo beving, dat zy op 't lest
Schier geraakte buiten west;
De Mist kreeg kracht als Gest.
Ten slotte wil ik nog opmerken, dat men in Brabant, volgens Hoenfft, Proeve van Bredaasch Taal-eigen, bl. 199, ook hoort zeggen: buiten gewesten zijn, waarin men natuurlijk eene volksverklaring van het niet meer begrepen westen moet zien.
Amsterdam. F.A. Stoett. |
|