Taal en Letteren. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 189]
| |
Over etiemologiese spelling.Ga naar voetnoot1)M.H. Wie is niet gedurende z'n lektuur in 't dik en dun van argumenten vóór en tgen spellinghervorming en bij de bespreking van de vraag of ‘de’ Voorstellen aanneemlik of onaanneemlik zijn - en zoja ‘Waarom onaanneemlik’? wie is daarbij niet als voornaamste objeksie 't oordeel tegen gekomen dat:
spellingverandering verbergt de etiemologie?
En zij die ons tot vervelens toe dit argument tegemoet voeren, geven dan aan 't iedee dat hieraan ten grondslag ligt noch uiting op een andere manier door te zeggen: we wensen dus steeds ‘volgens de etiemologie’ te blijven spellen, en men kan er zeker van zijn: als onze tegenstanders ooit bij wijze van kontrademonstrasie een vergadering zullen houwen zoals wij vandaag doen, dan zal er zeker de een of ander opstaan die in een sobere spiets of misschien wel met een glas parelende wijn in de hand de juichkreet aanheft: Vivat de etiemologiese spelling. Welnu, M.H., ik zou u wel willen voorstellen die juichkreet overtenemen, - die ook aanteheffen, - ik altans kan u meedelen dat ik een groot voorstander ben van ‘etiemologiese spelling’, - maar met dien verstande dat we goed begrijpen wát etiemologiese spelling is! Men heeft al geraden dat waar voor- én tegenstanders zulk een strijdleus zouden kunnen gebruiken, er in die woorden een dubbelzin opgesloten moet liggen. Voor 't geval dat enkele uwer niet mochten zien waar ik heen wil, wordt 't tijd dat ik me eksplieseer. Wat nu die objeksie betreft dat ‘spellingverandering per se de etiemologie verbergt’, - als ik niet in m'n jeugd beleefdheid had geleerd zou ik zeggen dat 't 'n leugen was. (Zulk een uitdrukking heeft 't voordeel duidelik te zijn.) Maar nu moet ik me tot een zachtere uitdruk- | |
[pagina 190]
| |
king bepalen, en (aangezien ik me zelf toch niet uit kan spreken) borg ik de woorden van ‘de vormelike beleefdheid gepersoniefieerd’, d.w.z. ‘de’ Fransman en zeg: ‘c'est parfaitement vrai excepté que c'est tout le contraire.’ We moesten eens een voorbeeld nemen. Men schrijft visch; men spreekt vis: men wilde toch noch blijven schrijven visch; men wil nu schrijven vis. De zaak schijnt duidelik genoeg. Aangezien 't schrift essensieel niet anders is dan een min of meer onvolmaakte afbeelding van 't gesproken woord, hadden we dus al sedert lang vis moeten afbeelden, omdat we al sedert lang vis zeggen. Niet alzo redeneert de konservatieve partij. 't Schijnt dat wij die zaak verkeerd begrijpen. Wij moeten visch blijven schrijven omdat men vroeger zulk een klank uitsprak en omdat men nóch vroeger een andere klank uitsprak - want ziet u (nu moet de docent een geleerd gezicht trekken), in 't Goties - 4de eeuw! godbetert - is (is!!) 't woord fisk-s. En bovendien, als we visch blijven schrijven zien we dadelik 't verband met 't Duits fisch en 't Engels fish. Jonge, jonge wat zijn we toch geleerd! Noch een ander argument moet ik hier bespreken. Prof. Cosijn heeft een Gids-artiekel geschreven dat ik berucht zou willen noemen. Zijn reputasie als geleerde staat gelukkig zo hoog, dat ik niet bang ben of iedereen die hem in zijn eigenaardige persoonlikheid kent zal de uitlegging van dit vreemde verschijnsel: die aeroliet aan de spelling-horizont, bij de hand hebben. Ik stel mij voor dat hij dat artiekel geschreven heeft bij wijze van ontspanning, na enkele dagen ernstig gearbeid te hebben aan een wetenschappelik stuk zijner waardig. Als ik moe ben van 't werken ga ik een ogenblik op mijn ‘peerd’ zitten, zoals men bij ons zegt, - hollandice: ik ga fietsen. - Andere zoeken ontspanning in een roman. Prof. Cosijn heeft die blijkbaar gezocht in een grap. Met die verklaring kan ik 't stuk begrijpen, - anders niet. Gaat men 't stuk ernstig opnemen (zoals tot m'n verbazing zulk een scherpzinnig man als Dr. Hoogvliet gedaan heeft) dan zou 't werkelik noch nodig worden noch eens de bladzijen van een Gidsnummer te vullen om dit stuk te weerleggen. Nu blijft alleen over te betreuren dat de Leidse hoogleraar er zo vele heeft doen inlopen - want ik vrees dat Dr. Hoogvliet met zijn opvatting niet alleen staat - en dat hij dus door die lezers, die hem niet kennen, enigsins verkeerd begrepen wordt. | |
[pagina 191]
| |
Waarom ik daar hier juist over spreek? Vanwege éen passage uit zijn stuk, - die mij werkelik ernstig gemeend toeschijnt. Op p. 11 (van de afdruk) spreekt hij van de ideografiese beelden (waarbij hij in de gewone fout vervalt van hen die deze als argument contra opvatten, n.l. dat ze vergeten dat al die ideografiese beelden slechts daárom die kracht hebben, omdat men aan hen gewoon is, - zodat de nieuwe daarvoor in de plaats gestelde beelden al heel gauw weer diezelfde ideografiese waarde zullen verkrijgen!Ga naar voetnoot1) sprekende dus van die ideografiese beelden zegt hij: ‘Het dier visch, de afbeelding van een visch, het samengestelde letterbeeld, v-i-s-c-h - ze verwekken 't zelfde begrip bij ons als de ch-looze klank vis. Daarentegen denkt men bij het zien van v-i-s in de eerste plaats aan het bekende latijnsche woord vis “kracht.” En men is verstoord op een schrijver die ons met zoo'n vis = visch van de wijs brengt.’ Het staat er werkelik! Is 't stuk van Professor Cosijn ook misschien op 1 April geschreven? Zó als onze tegenstanders de zaak dus blijkbaar opvatten dat we ‘etiemologies’ moeten spellen in de zin van hoe men vroeger sprak, - met zulk 'en beschouwing kunnen we niet meegaan, en wel - misschien kan 't zijn nut hebben dit noch 'es te herhalen - wegens vier redenen. 1o. Is dit een argument dat de weinige waarde die 't voor sommige kan hebben, put uit de omstandigheid dat het alléén opgaat voor hen die in de geheimen der ‘afleidkunde’ ingewijd zijn. Wie weet waarom we de klank enigsins - met 'en s - enigszins - met s.z. - moeten schrijven en de klank allesins = alleszins; wie weet dit behalve natuurlik zij die hiervan een spesiale studie gemaakt hebben; of zij die het vijf minuten te voren hebben opgeslagen! Voorzover 't plebs - 't spellingplebs wel te verstaan! - er 't woord zin in herkend, is dit zin hen slechts bekend als betekenis of frase, en beduidt dus alles zins niets; wie weet - wat men weten noemt - behalve de etiemoloog van professie (of iemietasie!) - dat hier zin = weg, richting, in steekt? 2o. Moeten we bedenken dat zij die in dit argument hun kracht zoeken zich in grote moeilikheden brengen als 't er op aankomt konsekwent te zijn. Waar zouden we ophouden, - als ik visch moet blijven schrijven, waarom dan aan die ‘dwaasheid’ meêgedaan van onze voorouders, waar- | |
[pagina 192]
| |
onder er toch geweest moeten zijn die tegen de gewoonte van hun tijd in visch schreven voor wat vóór hen fisch, en dáárvoor fisk, en daarvoor fisks luidde en dáárvoor.... maar wáár zullen we ophouden? Eilieve, - mag ik onze tegenstrevers eens even vragen waarom die voorgangers de nu zo hoog geprezen visch - met z'n staart - zó afdrukten, of schreven, - zou het ook misschien geweest zijn omdat men 't toen ző uitsprak, en zou, als dit toen een argument was om te veranderen, dit 't nu niet zijn? Dat zo steeds de ‘revolusiemannen’ hun zin hebben gekregen, is tussen twee haakjes een goede troost voor ons. 3o. Wisten we nu van elk woord maar de juiste afleiding?! Dan konden we ten minste zeker zijn dat wat we vandaag als ‘etiemologiese spelling’ opgeven, 't morgen noch zou zijn. Maar die lui van vroeger, die ‘zogenaamde geleerden’ hebben ons zulke ongelukkige parten gespeeld, door dat ze in alle ernst en eer en deugd, ons scheve voorstellingen van de afleiding van een woord gaven, en daarom de spelling van een woord veranderden, - en nu moeten wij - ook al weer in naam van de etiemologie! - die, dus verkeerde - dáárom verkeerde spelling bijbehouden. Omdat ‘men’ - vroeger - eiselik met ijs in verband bracht moeten we nu ijselik blijven spellen. Omdat men b.v. in de 16e eeuw geloofde dat poids van 't Lat. pondus komt, werd er een d in pois ingelast. - Nu zou 't hoog verraad zijn om pois te schrijven! Wat de mannen van toen in hun wijsheid besloten, moet bindend zijn en zoals sommige willen blijven voor de mannen van nu. Welnu, - laat ons bedenken dat ook wij eens tot de mannen ‘van toen’ zullen gerekend worden, - dat ook wij feilbaar zijn, - en dat men ook van ons zal denken dat wij ons ééns rekenden tot de ‘geleerde mannen’. Ligt hier niet een ernstige waarschuwing in? Is dit niet een veroordeling van vroegere metode, aan welke veroordeling wij ons kunnen en moeten spiegelen? 4o. Kunnen we met die beschouwing der etiemologiese spelling niet megaan, omdat die op een in de grond onjuiste voorstelling berust over wat etiemologie eigelik is. Ik heb hier reeds een paar maal over geschreven, maar aangezien het bestuur mij uitgenodigd heeft, om juist dit punt hier voor u allen nóch eens te bespreken, mag ik misschien mijn eigen stukje wel excerperen: Men meent gewoonlijk dat de etymologie van een woord de oudste vorm is, d.w.z. de voor den zoeker oudst bereikbare vorm. Als ik een taalzuigeling vertel dat ‘larme’ van ‘lacryma’ komt, dan is hij zeer in zijn | |
[pagina 193]
| |
schik en meent, dat hij daar nu alles van weet. Maar bègint men wat door te dringen in de wetenschap, dan begint men te merken, dat er nog wel meer achter dat woord zit, dat er nog wel andere en oudere vormen van dat woord bestaan, en als men 't dan met behulp van allerlei geleerde woordenboeken tot de wetenschap heeft gebracht wat de wortel van dit woord is, dan gelooft men in die oudste vormen of in dien wortel de etymologie te bezitten. Ten eerste is dit niet waar, - ik kom er op terug. Maar ik wil voor een oogenblik eens met dit argument meegaan, op voorwaarde, dat we dan consequent zijn en eens zien waar de toepassing van het hierin liggende beginsel ons toe leidt. Want, niet waar? - als we dus, omdat de nu heerschende vorm visch ‘etymologisch juist’ is - dat is de vorm, waaronder we dit argument meestal uitgedrukt vinden - ook niet vis willen spellen, dan laten we dit omdat de oudere vorm ‘etymologisch juister’ is dan de jongere. Maar is dit niet met elken ouderen vorm 't geval? Is loverd niet ouder, dus beter dan lord? Is hloverd niet ouder, dus ‘beter’ dan loverd, is hlafweard, - ik sla eenige tusschenvormen over, die mijn lezers mij wel zullen willen schenken - niet ouder, dus ‘beter’ dan hloverd, en is... maar waar zonden we eindigen? Ik verzoek u even op te houden met lezen, en u zelf een antwoord te geven op deze vraag: ‘Komt er nu niet een bezwaar bij u op, dat aldus geformuleerd kan worden: Ja, maar, we kunnen in alle consequentie weigeren zoo ver met uwe’ - dat ben ik - ‘oudere vormen mee te gaan, want loverd voor lord, hlafweard voor hloverd enz. enz., dat is geen kwestie meer van spelling, dat is een kwestie van uitspraak.’ Ik wéét zéker: als deze vraag bij u niet opkomt, nadat ge u in de zaak hebt ingedacht, dan zijt ge een uitzondering, want dat erkennen 99% van de tegenstanders en 100% van de rest. En die 99% zien niet altijd dadelijk in, dat daarmee in beginsel - en hiermede verlaat ik mijn voor een oogenblik aangenomen standpunt - het pleit beslecht is, want als loverd voor lord, visch voor 't ‘nieuwe’ vis, een kwestie van uitspraak is en niet van spelling, dan heeft Dr. Kollewijn ook 't recht om zonder zich tot een taal-anarchist te stempelen, die ch van visch en mensch er af te laten, en vis, mens, te spellen. En nu kom ik dan tot de vraag terug wat etymologie dan wel is, want ik zei zooeven dat 't niet die zekere wortel of oudste vorm is. Hoe zou dat kunnen? De oudste vorm is een fictie: evenals de oudste beteekenis waarover de taalkundigen kunnen filosofeeren en abstracte discussies houden, maar die we nooit kunnen noemen, zonder gevaar te loopen dat Collega X. ons een ouderen vorm of beteekenis naar 't hoofd slingert. Hier geldt 't woord van de Genestet: ‘Wat ons de wijzen als waarheid verkonden, straks komt een wijzer die 't weg redeneert.’ De oudste woordvorm, zelfs de wortel is 't dus niet. Wat is de etymologie van een woord dan? Het is de kennis van alle woordvormen, die aan den tegenwoordigen vorm voorafgegaan zijn, de kennis van alle oorzaken, die tot den overgang van den eenen vorm in den anderen hebben meegewerkt, en vooral niet te vergeten, van den tijd waarop die vormveran- | |
[pagina 194]
| |
deringen hebben plaats gegrepen, in één woord: de Vormgeschiedenis.Ga naar voetnoot1) En als 't dus de vormgeschiedenis is, die we noodig hebben voor de wetenschappelijke taalstudie, dan moeten we onzen voorouders dankbaar zijn dat ze zoo tusschenbeide eens overtollige, dat wil zeggen niet meer uitgesproken, letters weglieten - geen symbolen hier, want letters, die geen klank meer representeeren zijn symbolen van niets, dus geen symbolen - en dat ze een ander symbool in de plaats zetten van een vroeger toen de klank veranderd was. En als wij dankbaar zijn voor dien dienst, laten wij dan ook aan onze nakomelingen den dienst bewijzen om nu de letters weg te laten die wij niet meer uitspreken.Ga naar voetnoot2)
Etiemologie - goed begrepen - is dus vormgeschiedenis, woordvormgeschiedenis, woordklankgeschiedenis, zo men 't geheel zuiver wil uitdrukken. Verandert dus de klank - d.w.z. 't woord - dan moet ook 't simbool veranderen. Wat doet nu de konservatieve partij? Die zegt: de ch in visch moet behouden blijven want vroeger.... enz. Wij zeggen: de ch moet nu afgeworpen worden, - moest al lang afgeworpen zijn, want zij die ná ons komen moeten zien dat die klank nu niet meer uitgesproken wordt - dit toen niet meer werd. D.w.z. de konservatief gaat in zijn gedachten achteruit, de radikaal in zijn gedachten vooruit. En even waar is het - al volgt 't niet uit de letter van wat ik hier schreef - dat de konservatief in onze gedachten achterblijft en de radikaal met z'n tijd meegaat.
Zo ziet men dus hoe ik er toe kon komen om te zeggen dat ik met de kreet ‘etiemologiese spelling’ mee zou willen doen. Onze opvatting van die woorden in ruime mate toegepast doen ons de historiese ontwikkeling volgen, en doet ons dus de historie kennen en daar is 't ons juist om te doen. Een van de geleerdste Fransen die vóor spellingvereenvoudiging pleiten - Louis Havet - brengt als bezwaar tegen de ‘orthographe prétendue etymologique’ (oude opvatting) 't volgende in: ‘Et tous les gens qui réfléchissent - linguistes ou non - se demandant quel rapport il faut qu'il y ait entre l'étymologie et l'orthographe. | |
[pagina 195]
| |
Si je sais l'étymologie, pourquoi étalerais-je cette connaissance dans une lettre à un ami ou à un fournisseur? Et si je ne la sais pas, pourquoi farcirais-je mon écriture de signes qui ne me disent rien’? Dit is heel geestig gezegd, - men kon 't van hem niet anders verwachten, en er is veel waars in ook. Maar 't is 't soort argument niet dat we nodig hebben, - want Havet verliest de mogelikheid van onze opvatting der etiemologie uit 't oog, en ziet dus niet dat men dus ook de nieuweren zou kunnen beschuldigen de spelling te veranderen ‘pour étaler cette connaissance à un fournisseur.’ Neen, niet om zulke uiterlike redenen, maar alleen om die éne innerlike dat een woordbeeld ook een zo juist mogelik beeld van de voortestellen klank moet zijn, daarom veranderen we. Die ‘orthographe prétendue étymologique’ is 't dus werkelik als we maar de woorden goed verstaan. Als ik vandaag mijn baard laat scheren, - of als de zorgen van 't verblijf in 't onderaardse vóor m'n tijd mijn hoofd op een kegelbal hebben doen lijken, moet ik dan m'n portret laten maken met een valse baard of met een pruik?
Maar die kwestie van 't op tijd laten vallen van overtollige letters, - van wat ik dus etiemologiese spelling, of historiese spelling zou willen noemen, van die ‘vooruitziende’ etiemologie dus - is noch belangrik uit meer dan een oogpunt. Ten eerste de pedagogiese waarde ervan, - de heer van den Bosch heeft er ergens in z'n gloeiend moedertaal-betoogGa naar voetnoot1) op gewezen dat spellingkwesties een school van waarneming moeten en kunnen worden (p. 58 v.). En Sweet zegt: ‘Wij zullen er steeds aan moeten denken dat spelling bij uitspraak ten achter staat. Inplaats van spelling zullen we dus de uitspraak moeten onderwijzen. Onze leus zal moeten zijn: Let op de uitspraak en de spelling volgt van zelf. Als 't verkeerd heet farther en father in spelling te verwarren, moet 't nóch verkeerder zijn die in de uitspraak door elkaar te halen.... Examinatoren zullen dus ook niet zo zeer op spelling-kwesties letten, - eerder op de uitspraak, op elocutie, op een goede voordracht bij 't lezen, onderwerpen waar nu bij 't onderwijs zo goed als nooit op gelet wordt.’ Bij wat er nu volgt plaatste ik in 't jaar 1880 een vraagteken en ik moet eerlik bekennen dat ik noch steeds niet durf geloven dat het waar is, - of zijn zal: | |
[pagina 196]
| |
‘Als men zo geleerd zal hebben zijn uitspraak te kontroleren, zullen provincialismen en vulgarismen geheel en al verdwijnen en daarmede zal een der voornaamste hinderpalen uit de weg geruimd zijn die de fusie van de verschillende klassen verhinderen.’ (Handbook of phonetics p. 196.) Geheel en al? Maar ik houd dit evenzeer voor 'en overdrijving als 't oordeel van een collega, die mij ronduit verklaarde niet met die nieuwe beweging te simpatieseren want ‘par ces temps de democratie, une orthographe plûtot difficile est encore la seule différence que je puisse espérer de maintenir entre moi et ma cuisinière.’ Hoe dit zij, in een spelling-gehoor-school in plaats van een spellinggeheugen-school zit zeker een grote opvoedende kracht. En laat ons noch iets verder gaan. Stel u eens voor dat zulk een waarneming-school reeds b.v. sedert de 16de eeuw bestaan had, dus sedert het tijdperk dat men aan Nederlandse taalstudie begon te doen, al was die dan ook in Latijnse bochten gewrongen. Als ‘men’ toen, al was 't maar tot zekere hoogte, b.v. zóver z'n uitspraak had kunnen kontroleren, beoordelen, om te merken dat men kersnacht zei, in plaats van (betrekkelik) kort daarvoor kerstnacht, - als men op een zeker ogenblik (historiese gegevens zijn ongelukkig schaars, - juist tengevolge van ons slof achteraankomen) eens had gevoeld, gehoord, dat men enigsins ging zeggen in plaats van enigs zins (zo als men sedert de Middeleeuwen al niet meer in natuurlike uitspraak gezegd heeft!) dan zon men toen - toen 't noch tijd was - die simbolen hebben kunnen behouden omdat toen ook die gesimboliseerde klanken noch bestonden. En 't gevolg zou geweest zijn dat men nu veel minder over die en dergelike ‘woordbeelden’ zou twisten, eenvoudig omdat veel minder reden tot krakeel in deze zou hebben bestaan. En als we nu ook met 't oog hierop eens de toekomst willen nagaan, om te zien wat 't gevolg van etiemologiese spelling - in deze zin, wel te verstaan, geregeld toegepast, zou zijn, - dau zullen we tot de konklusie moeten komen dat er dan hoe langer hoe minder te veranderen zal zijn, omdat de te simboliseren woordklanken minder zullen veranderen, maar aan den anderen kant zal de toekomstige nasnuffelaar van de geschiedenis onzer klanken, d.w.z. in grote mate van onze taal, zijn nasporingen door de perieodieke vormveranderingen oneindig gemakkeliker gemaakt zien. En wij die deze onderzoekingen naar de ware vormgeschiedenis gemakkeliker gemaakt hebben, zullen eerlik de naam van etiemologen verdiend hebben. - Ik heb gezegd. Gent. H. Logeman. |
|