Taal en Letteren. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Uit den tijd onzer wedergeboorte: Hooft's renaissance-klok.IV (Slot).De Dichter-Filosoof heeft zich in de ‘Velzen’ gezet, in de ‘Baeto’ gerijpt. Hij houdt zijn Spiegel de Volkeren vóór, in de Historiëncyclus. Natuurlijk: er is een Wereld-Orde, in 't Groot en in 't Kleine, een Koers, een Naald, die 't Evenwicht wijst. Wie dat niet vat of voelen wil, - er is een Conscientie die 't roept, - een Historie die 't predikt, - en stoornis brengt, voelt stoornis weerom naar vaste Wet. Geen Recht, - want 't Recht is een lijn, - kan worden gebogen zonder terugslag; - geen Vorst, die 't kromt, of 't kwetst ook Hem, en, - klein of groot, de Wereld trilt, waar 't Geweld woedt! Vooral, als die Wereld een Staat is! Zijn Staats-Idee gaf Hooft in de ‘Baeto.’ Daar bouwt hij in eigen (Renaissance-)stijl zijn Stam-Volk. Geen beter Gezag, - zoo heet het, - dan dat het Bato-Volk sints grijze oudheid regeerde. Geen beter ook, die de toets van de Tijd kon weerstaan, - en 't zelfde Princiep, in kloeke Vaderlanders als Amstel belichaamd, - redde in Floris' tijden het Land van 't verderf. Dat Staats-Gezag is 't veelhoofdig-aristocratisch der Unie: de Ridders en Steden als Souvereine Regeering. Een Floris durfde 't miskennen, een Velzen 't misleiden; - beiden laadden op hun schuldig hoofd de Gerechtige Straf! De ‘Baeto-Velzen’ praeludeert het Zangspel der Historiën. Er is een Ideale Vrede-Staat. Een Machtige Kouing verkracht het Recht. Het Bato-Volk wordt vertrapt. Maar als het òpspringt, dan schokt Euroop', dan roeren de volken, en golven de massaas: 't is Oorlog! - de Vrede is weg; de Gouden Eeuw is voorbij!.... Wel waar' berusting beter! Niets beurt er te vergeefs!Ga naar voetnoot1) Ook tegenspoed brengt heeling!Ga naar voetnoot1) Veel min geschiedt er kwaads!Ga naar voetnoot1) - Maar juist | |
[pagina 168]
| |
daarom: al wat geschiedt, heeft dieper oorzaak dan wij menschen weten. En was 't niet goed, - voorwaar! - 't gebeurde niet! Zoo vloeien en ebben de tijden! Het Goede is morgen Kwaad! Een Zon gaat op en onder, - een Wereld jubelt en klaagt! En op het Muiderslot zit de Man, die 't groote en kleine Drama ziet spelen in Wereld en Menschenleven; - hij voelt zich der ballingen Broeder, der volkeren Wijsgeer; - de Kunstenaar grijpt naar zijn halm; - de Stof, be-Zield, dijt onder d'arbeid, - en Hooft geeft Nederland zijn Groot dramatisch-epische Allegorie.
Vooral ligt dat dramatische in den strijd tusschen het Ware en Vermeende Bato-Staats-princiep. Immers: Tegenover het Staats-Idee der Vrijheid heeft de auteur het ideale Konings-Gezag, reeds in de ‘Baeto’ gevestigd, - met krachtig Bewustzijn geadeld. Groot is de liefde van Vorst Filips voor zijn erfland, en sterk zijn bezorgdheid voor wat de toekomst zal brengen, als na zijn afreis 't geloofsverschil het Volk zal verdeelen, 't Gezag ondermijnen, en Vrede en Welvaart zal bannen: ‘Met tragen tred, en uit nood slechts, verlaat ik deez' landen, en neem ik de reis aan naar Spanje. Doch daar vereischt het bewind, zoo lang van mijn bijzijn verstoken, het oog en het toezicht des Konings. Dan: grooten dank breng ik U voor Uw mildheid in 't lossen der lasten, en 't leenen der diensten. Ai, wil - ik smeek het U - dezelfde liefde betoonen aan 's Keizers dochter, mijn zuster! Maar ernstig bovenal beveel ik U het behoeden der Heilige Kerke. Want wàt zou bij 't wijken van 't Ware Geloof de Godsdienst een last niet alleen, maar ook 's lands rust een droeve stoornis gaan lijden! Ziet slechts den nabuur, en proeft, wat d'ervaring ons leert!’Ga naar voetnoot1) En blijft hem de toestand van 't erfland een reden van diepe bekomm'ring, - even onverminderd ook toont zich zijn ijver voor 't geen hij in 't leven voor 't Hoogst houdt: ‘Hoe treft mij,’ - luidt 's Konings woord in Egmonds lastbrief uit Spanje, - ‘'t verloop van 't Ware Geloof, en 't groeien der kettersche sekten. Zie: boven alle menschlijke plichten staat ieder de zorg voor den Godsdienst! - hoeveel niet te meer bij mij, den Koning, den Hoeder der Volken! Hoor: gaarne zou 'k zelf, - zoo 'k honderdduizend levens had te verliezen, - mij vrijwillig, voetstoots, | |
[pagina 169]
| |
evenveel malen den dood doen, alvorens de minste wending tot d'afval der Leere te dulden. - Sla dan de handen ineen en versterk uw geled'ren! Roep in uw Staten-Raad de Bisschoppen, wijs en goed! En voegt daarbij de Godgeleerden, en Mannen van Rede en Ervaring, en al degeen' wien de Godsdienst het dierste mag zijn! Beraamt U de midd'len tot leiding en stichting van 't volk, het hoeden der menigt', 't weerhouden van afval; - en hoe het schoolonderwijs, tot behoudnis der jeugd, het best mag worden geregeld; - hoe zij die dolen weer op den Weg der Waarheid worden gebracht! - En neen, - geenszins het vervolgen gestaakt! Flauwheid in ijver heeft altijd het land geschaad, den Heere vertoornd!’ Veel liever de ‘straffen met strengheid verscherpt of vermeerderd! Want: met het voorbeeld worden niet enkel die voorgaan, gestraft,’ - maar wordt ‘ook 't vermetel volgen gestuit! En worden zoo, met den boom, niet de wortels gerooid?’Ga naar voetnoot1)
In 's Konings woorden liggen Bato-motieven. Eénheid van godsdienst geeft kracht en klem; een krachtig bewind alléén waarborgt orde en rust. Vanwaar dan 't motief van den opstand? Waarvoor zou hier het scheppen van een nieuwen Bato-staat dienen? Wat voor een vermetelheid moet het niet zijn, dit Staatsverband op te lossen? Wat moet men niet zeggen van een Vazal, die aanvangt op 't Waagstuk te peinzen? En dat, waar zijn Koning, tot dieper dóórvoering der Staats-Idee, zich op de trouw van dien Leenman het meeste verlaat? Wat dan? Hoor! ‘Ziet gij, Oranje, niet het gevaar, waarin zich welhaast de Godsdienst bevindt, aan alle zijden geprangd door de kettersche dwaling der volken, - zoo wij niet tijdig ons toe gaan reeden tot tegenweer? Ons allen tezamen reeds, kleenen en grooten, is 't waken voor 't zuiver Geloof wel bevolen, - doch beter behaagt me, in 't dringen der nooden, het stijver sterken van 't Kerkelijk Toezicht, opdat degenen, aan wien het voornamelijk toekomt, zich onverdeeld wijden mogen aan 't hoeden der dolende kudden. En zie: Zijn Heiligheid bood mij Zijn Geestlijken arm tot steun! Nu groeit mijn begeerte, dat deze handel den lande tot zegen mag zijn! Daarom, Oranje, van wien zoo veel afhangt in | |
[pagina 170]
| |
dezen, - gij, Prins, wien 't een lust is met liefde en trouw mij te dienen, - ik richt tot Uw Wijsheid mijn last en verzoek, mijn streven naar al Uw krachten te steunen. En 'k zal niet twijflen aan 't geen ik van U verhoop!’Ga naar voetnoot1) Tevergeefs. De afval wint. Nog eenmaal, als aan de Landvoogdes, tot aan den rand van den afgroud gedreven, de vaste bodem ontzinkt, - zoekt zij met ernstig vermanende woorden aan hem en de zijnen den steun, die noch Oranje, noch d' Adel van 't Oude-Verband het Tyrannen-Gezag meer kan geven: ‘Waar put ik de kracht, mijn Getrouwen,’ - luidt hopeloos 't woord van de Landsvrouw, - ‘om mijn ontroering te helen, wen mij, die 't Land als ingeboren Bewinds-Vrouw zoo liefheb, - bij 't schouwen van de gesteldheid der Staten, het harte krimpt van eindeloos wee? Het Recht gekrenkt, de Midd'len verbruikt, zie 'k echter, helaas! het meest noch red'loos, de zaak van den Godsdienst bij 't duchtig groeien van 't bijgeloof. Voorwaar, wèl hoogelijk dank ik Uw liefde, en ijver, en trouw, die U dreven, aan mij de diept' dier ellenden te wijzen, waar 't zwijgen den loop van 't doodlijk kettersche vuur zou bevord'ren. Ja, de onbewimpelde waarheid, hoe hard ook voor 't oor, is trouwer in 't dienen dan die zich met zoetheid van reden verbloemt. Maar Gij, die dus uw trouw en uw ijver betoont, - o, schenk mij nevens uw Liefde, - uw Wijsheid en Zorg in 't vorschen en volgen der wegen, die leiden mogen tot de Redding van 't Land uit den uitersten nood!’Ga naar voetnoot2)
Weifelt de weegschaal van 't Wereld-gericht nog in 't wijzen van 't Lot? Waagt de auteur niet vermetel zijn Vorsten-Spiegel aan 't vonnis der volken? Op, Koning, Telg uit het roemruchtige Habsburgsche huis, wat mart gij? Tuchtig den aartsverrader! slinger Uw bliksems naar de muitende, godlooze bent!
En op zijn hoogen zetel zit in Raadskring de Machtige Koning, en peinst.... Dan drijft de auteur in breede argumentatie, van heinde en veer, van alle zijden de Bato-motieven bijeen tot 't Koninklijk Rechts-Oordeel! | |
[pagina 171]
| |
‘Waartoe, o Koning,’ drijft Alva, - ‘gaf God millioenen van menschen in ééne Vorst-lijke hand, dan dat met te grooter Majesteit hij zijn recht spreek' over de volken? Ai, wend eens uw oogen naar 't erfdeel in 't Noorden: hoe 't slaken der heerlijke banden de landen verwoest en de Majesteit krenkt! Nooit zal het God lijden, dat zij die op aarde Zijn plaats bekleeden, die plaats voor Hem kwalijk bewaren! En slecht zorgt een Steevoogd, die ketters en muiters spaart! Is Neerland niet schuldig door 't samenscholen en 't schenden der kerken? En zoudt gij dan, Kouing, dat groffe vergrijp tegen God en 't Gezag nog gaan schoonen?’ ‘Maar met het belang van den Godsdienst roept 't Staatsbelang! Zie - als de muiters, nog onbekend en in twijfel met wat op hun gruw'len de Koning als doemstraf zal vellen, - nù reeds zich in eerbied voor Parma, ontzag voor den Koning en vrees voor de Godheid verkortten, - wat zal men niet wagen, bedektelijk brouwen, of laffelijk laten, waar 't sloeren der straf hun vermetelheid stijven moet! Richt hooger uw blik! Op 't toppunt van roem achtten zij steeds te staan, die met het verov'ren van Rijken, den kring hunner Landsmacht verwijdden! Veel nanwer dan 't winnén weegt dan het behouden van 't geen men van voorzaten erft! Maar wat dan te zeggen van iemand, die 't vaderlijk erfdeel, tot schande zijns naams, metrottende leden zijn kroost laat? En dat, waar een ieder zijn huis dient? Waar zelfs de heid'nen het doen? Past daar dit verzuim aan een Vorst?’ ‘Geloof niet, o Koning, aan 't keeren der Orde, die 't straffen onnoodig zou maken! Men heeft dan de voorsten gejaagd, het oproer geknot? men spreekt zelfs van inkeer, - berouw?Ga naar voetnoot1) IJdele klap! Verbeeld u: - dat honderdduizenden menschen; met smaak in bloed en in buit; Godlast'rend en razend als duivels; door 't wachten op weerwraak vertwijf'lend; verbeeld u dan, - dat deze zich zoet en rustig gaan vlijen tot slapen, en droomen van vrede!’ - Ha! - ja, gaan leggen, ‘dat doen ze! Maar - met 't oor op 't rapier tegen d' aard. Luisterend loerend, waar 't ritselt. Om: met één sprong op de been en tevens hun slag te slaan!..... Doch, - wacht! Snellen we toe in hun eerste rust! Plukt den wortel van 't onkruid! Geknot! - schiet het weliger spruit! Der zieken dorst wordt met een verkwikkende koeldrank gelaafd, - met 't ruimen van ad'ren en ingewand verdrijft | |
[pagina 172]
| |
men een brandende koorts. Baat straf hier niet meer dan vergeving? Bedenk dan, o Vorst, wat d'uwe en Spanjes grootheid betaamt!’ ‘Hoe? Fronst van verdriet zich uw voorhoofd, en kwelt u de zorg voor uw erfland? Hoe menig Vorst greep, verblijd, hier de kans bij de lokken, tot breking van handvest en zegels, machtboeien van heeren, der voorzaten schandmerk! Scheurt die fransijnen, vrijbrieven tot scheuring, in flarden; doemt die waspoppen, die stokers van muitbrand, ten vuur! Dan - snel de gemcent' een sterke breidel den bck in gewrongen! - Hun liefde? hun trouw? - Wàt liefde!... De landzaat heeft lief, - zoo lang het hem dunkt!.... Een vorst ontheft eerst als 't Hem past zijn dwang!’ ‘De wapens zijn klaar; de nabuur steekt 't op en ziet toe! Het nut en de nood, de eer en de plicht noodzaken den Koning te doen, wat 't Godlijk en 't menschelijk Recht gelasten tot delging van Nederlands schuld!’Ga naar voetnoot1) -
Doch genoeg. De Geschiedenis heeft gevonnist, en zij is een filosofie, die uit feiten bestaat; zij is de Openbaring van een Wereld-Geest! Veroordeeld is de Verblinde! - wie zon het ook winnen, die tegen het Noodlot strijdt, - die meent een Bato te zijn, omdat hij Orde en Rust begeert, - maar 't niet kan zijn, omdat die Orde en Rust moet worden gekocht met verdrukking der Vrijheid, en verkrachting van 't Recht! Schijnbaar is hij een Bato, in waarheid is hij Tyran. Dit is zijn vonnis: zijn Bato-bewind is ontaard in Despoten-Geweld! Want nooit aan hem behoorde 't Gezag, - hij vergist zich! 't Behoort aan and'ren, aan wie 't van ouds toekwam! Zie: ‘over Holland en Zeeland hebben, jaren lang, wel Graven gestaan. Maar dit was opgedragen gezag: de Hooge Regeering zelf, al gaven zij 't uit hun handen, - berustte bij de Stenden van 't Land: de Ridderschap en de Steden. Dit duurde acht eeuwen door, tot wederzijdsch genoegen. Van machtsmisbruik was geen sprake! En zòò bescheiden en matig gingen de Graven te werk in 't oef'nen | |
[pagina 173]
| |
van hun Gezag, - doorgaans gesteund door wijze Raad van Adel en Burgers van 't Land,Ga naar voetnoot1) - dat zij nooit zonder goeddunken der Staten, die daarop telkens werden beschreven, - òf oorlog òf vrede maakten, òf schattingen hieven, òf andere zaken beschikten, het Algemeen Welzijn betreffend. Ook: leenden zij willig het oor aan de wenschen der Staten, en gaven hun 't volste vertrouwen, en passend bescheid op de zaken die 't Landsbelang mochten raken. Moest deze wijze van samenwerken niet tot een zeldzame zegen van Vorsten en Volken gedijen? En was niet in elken oorlog bijkans, de zege aan ons? Bestookte de vijand, hoe machtig ook, ooit ongestraft onze grenzen? Hoe kon het ook anders! Want nergens vond men dat onderling overleg, die Eendracht, die Liefde, die heerlijk bloeiende plant!’
‘Toen kwam het Boergondische tijdvak! De Vrijheids-lucht ging wel betrekken: het Graaflijk Gezag onttrok zich bijwijlen de Wettige Macht! Maar niettemin, - de Machtigste vorsten nog, - zelfs Karel, de Keizer, - plachten nog altijd de Staten in hooge eere te houden, omdat zij de Stenden de zuilen wisten, waarover hun Hoogheid zich welfde. Vandaar dan ook die telkens herhaalde wenken des Keizers, die aldoor hervatte vermaning aan d'Erfprins, dat met het wrikken dier pijlers van Staat, het Kroon-stuk moest wank'len, zijn Hoogheid zou vallen’ ‘Helaas! Want zwaar werd den Zoon zijn schade, - nog dieper 't verderf zijner Landen! Een oorlog ontvlamt! Wat anders brengt een Vorst, die wat zijn Meesters Wijsheid onheilzaam acht, zoekt door te drijven met de hulp van den huurling? die waar der Ingeborenen Liefde bloeit, het krijgsvuur laat blaken? die 't Volks-zijn verstikt onder haatlijken Vreemden Dwang?’Ga naar voetnoot2)
Neen, 't geldt niet Oranje, niet deze is een Verrader, - Filips, de Kòning, viel af en werd een Tyran. Hij is 't, die 't Staatsverband, - (hij vernam 't, | |
[pagina 174]
| |
trots raad en vermaan, tot zijn scha,) - waarin elk Staatslid het duurzaamst gedijt, - met wetlooze midd'len wil slaken; hij is't, die de Gouden Eeuw der Vrijheid en Orde verdrijft. En hoe kòn hij het wagen! Onbeperkte machten mòeten te gronde gaan, door ‘de broosheit des menschlijken aardts, die d'ongetoomde maght al te zelden kan draaghen, zonder daardoor bedorven te worden.’Ga naar voetnoot1) En zoo iets te bestaan bij het eenig en eeuwige Bato-volk! Was hij, de Koning, dan blind voor d' Historie? Had hij dan nooit geweten, ‘dat d' eerste Vorsten niets zonder de Staten vermochten? Dat zij zelf hoegenaamd geen middelen hadden, dan die hun domeingrond hun opbracht, tot onderhoud van 't Hof en tot looning der ambtlijke lieden? Wist hij dan niet, dat der Staten Macht hun het recht gaf, die Graven, die door der boozen raadGa naar voetnoot2) den dwaalweg begingen, tot rede en plicht te brengen? En | |
[pagina 175]
| |
dat niet alleen met vermanende woorden, maar ook, waar misbruik van macht viel te wijten, met feitlijke straffen aan lijf of aan eer?Ga naar voetnoot1) Vergat hij dan ook der Staten recht, om Vorsten, die, kind zijnd' of kindsch, niet konden regeeren, - met mombers te stennen? zooals men den vijfden Willem een Ruwaart tot Voogdschap gesteld had? En wist hij dan eind'lijk ook niet, dat daar, waar door onkund' of kindsheid of dwaasheid des Vorsten, of afzijn, of wat ook, - de Graven-regeering ontbrak, - dat daar de Staten zich zelven het Hoog Bewind konden eig'nen?’Ga naar voetnoot2)
Men voelt het: het Lot is geworpen. De Koning is op een hellend vlak: zijn Staats-Idee is veroordeeld. De vraag is nn: wie zal 't zijn, die zich met het Volk en de Staten onttrekt aan d'Ouden Staat, om een Nieuwe naar d'oude Idee te stichten, opdat een nieuwe Morgen van Vrijheid en Vrede mag dagen?
De taak van den Bato-Vorst is de taak van Oranje! In hèm concentreert zich de Bato-Idee! 't Commando weig'rend der vreemde troepen, die hier vertoeven in strijd met 's Lands rechten, - ‘Vergeefs,’ waarschuwt hij, - ‘waar' door de vroomheid en wapens der onzen de vrede met Frankrijk bevochten, indien we inwendig met 't juk der vreemden bleven belast!’Ga naar voetnoot3) | |
[pagina 176]
| |
Hij is het, die d'Adel noodigt in zijn kwartier tot raadslag, hoe nuttig 'tzou zijn, te verhoeden, dat 'sLands bestuur, in strijd met Groot-PrivilegieGa naar voetnoot1) bij enk'le bewindsliên gehouden, waar 't allen toch toeviel, - op deze wijs langs kwaden weg niet naar den afgrond mocht slaan.’Ga naar voetnoot2) Hij is het, die opstaat tegen Granvelle, waar deze met Virgilius en Barlaimont samenhokt: ‘geen vreemd'ling uit Boergondie, met twee, door hem afgerichte poppen, kan het des Konings meening zijn, aan 't roer van 't Land te zetten. Al eer men raden oprichtte, is ons, de voornaamste der Heeren en Ridders, naar recht en rede, en grijze gewoonte, het staats-, het rechts-, ja 't geld'lijk beleid toegekend. Ziet slechts de oude bewijzen van Staat, geteekend in naam der Overheid, - niet slechts door den Lands-Heer, maar ook door ons, den Adel, zijn Machtige Vasallen!’Ga naar voetnoot3) En wederom is 't de Prins, die in den Raad van State het woord voert: ‘Beter waar' 't, de ooren voorheen geopend te hebben, en mijn woorden geloofd, dan 't uiterste eerst bevolen, en die doolden, met dreigen vertwijfeld. Wat arts zoo dwaas, die, zonder de heeling met zachte zalf te bezoeken, zich zonder verwijl aan 't snijden en branden zet? Waartoe dan de nieuwe, Pauslijke Inquisitie? Om 't volk te ontzetten? Laat-we de oude behouden: aan haar is't immers gewend! - Waartoe de Plakkaten verscherpt? Op hope van baat? - Sla acht op d' Historie! Steeds kweekte vervolging 't bijgeloof. De scherpte der straf werd der zonde een prikkel. - En anderen weer, die aanschouwden, hoe of de gedoemden, als tot een festijn genood, met vast gemoed en manhaftig gelaat het martelvuur intraden, - zij peinsden op het waarom, hoe iemand zijn lijf en zijn leven, hem van nature zoo dierbaar, zoo kloek der felle foltering overgaf, - en keerden den rug naar een Kerk, die zelf er de oogen voor blindde.Ga naar voetnoot4) - Dus werd het vuur in de wonde gemeesterd, en d'afval der leden bevorderd. Zóó waar is 't woord der Christ'nen van ouds: dat 't Martelaarsbloed het zaad is der Kerk. Eere dan Keizer Juliaan, die het inzag: met zachte wetten breekt men 't verzet; be- | |
[pagina 177]
| |
nauwdheid wàkkert het ijvervuur, de vrijheid dóóft de vlam. Wat leert de historie der Joden, en die der Keizers van 't Oosten? Was daar, trots diepe scheuring, ooit strenger straf dan verbanning? en bleef er trots bloedige wetten niet 't dreigende strafzwaard blank? En ziet: voor d'Arianen heette d'aarde te klein! waar zijn ze nu voor wie ze wil tellen? Zóó liepen ze, ongestuit, hun adem ten eind! - Geloof me: de aard der Ketterij is die van het staal! Want, rust ze, zoo roest ze! Hij wet haar wie haar wrijft!’ ‘Waarom, dus vraag ik, dan niet in de stappen dier Vorsten getreden? Ik weet: naar 't voorbeeld van Keizer Karel dacht ook de Kòning 'tgemoed tot zachtheid te nijgen! Doch der Bisschoppen raad, helaas! heeft zijn wijze goedheid geschorst.Ga naar voetnoot1) Aan hen dan de taak zich te zuiv'ren van 't kwaad, waarmede ze zich belaadden!’ ‘Doch, wel beschouwd: is 't geen inbeelding, dat men het zal krijgen, zoo men het wil? Want zegt niet d'Apostel: steeds zullen er ketters zijn? - Maar ook: al waar' het, dat de Plakkaten naar 't volste Recht vervolging geboden, - wat zou dit baten bij 't groote getal der besmetten? Zou niet met den eerste de wanhoop ze tot het uiterste voeren? Was 't anders in Frankrijk, toen 't smeulde, daar nu de oorlog ontbrand is? Zie: reeds loopt het gerucht, dat d'Eedgenooten zich met die van buiten verstaan! Welaan! veel liever hen tevreden, dan 't land in gevaar van Oorlog gesteld!Ga naar voetnoot2)’ ‘Zoo raad ik tot heil van 't Land. Moge op 't geen door U wordt beschikt, de Hemel zijn zegen geven!’Ga naar voetnoot3) De Vrede-motieven winnen in kracht en in drang! Reeds druischen de stemmen in tegen 't oude Vorsten-motief: dc Harmonie wordt verstoord: de Wanklank komt! Maar Hooft is brutaal! Tot aan den voet van den troon des Konings, waar Alva met forschen klem de Oorlogs-motieven ontvouwt, stuwt hij de stijgende Vrede-stemmen; dan spant hij de snaren en rukt de registers; slierten van gierende akkoorden sling'ren zich samen naar 't Vorstelijk brein, opwaarts werv'lend tot 't spitsend Vernuft! Dan heft de Koning zijn staf op en weifelt, en staart in de Toekomst; - ademloos wachten de volken zijn woorden; | |
[pagina 178]
| |
legers zien toevend om...... De hoogste kracht is bereikt: vóórdat de Teerling het Lot wijst, speelt het Wereld-drama af in het hoofd van den Enk'ling! Dan luidt in 's konings ooren Fresneda's Vrede-lied: ‘Zeer zeker, Koning, draagt een Vorst zijn ambt van God gehouden!Ga naar voetnoot1) En 't wit, 't is waar, van Vorst en Volk is 't volgen Zijner Wet! Ook daalt Zijn gunst, die voorspoed schenkt, alleen op die 't beoogen. Maar hoùdt de weg, die wij begaan, wel steeds het Godlijk doel?’ ‘Want wacht u Zijn barmhartigheid als wraakzucht te misduiden! Soms blindt de Heer, tot straf, het brein van die hij voert ten val! Een Koning scheert niet slechts de lijn bij 't richten Zijner volken, - hij buigt ook eìgen tocht en toorn in 't juk van Rede en Recht!’ ‘Eén trek, - een wènk van 's Vorsten hand draait reeds 't gelaat der Wereld! Hoe zwaar zijn schuld, als 't brein verwart, Fortuin Zijn oog misleidt! Is 't daarom dau geen wijze keus, de baan der Deugd te volgen? waar Toeval rechts en Hofraad links, op blinde wegen wijst?’ ‘Vraag 't God, en hoor 't Geweten aan, hoe diep daar staat geschreven: 't leed, dat wij zelf t' ontkomen zien, blijv' and'ren ook gespaard!’ ‘Dus: zoek als Vorst de Wet van God, en richt Uw onderzaten, - naar 't oordeel, dat Gij zelf als kind van Gods gena verhoopt! Dees weg, door 't Godlijk Licht getoond, past ook den voet des Konings. Ja, meer dan 's Werelds rijk gewin, geldt 't temmen van 't Gemoed!’ ‘Verdenk mij niet, dat 's Priesters mond Gods leer te wijd wil strekken. Ik wèèt, dat 's Konings wet, en 't Woord van God twee bakens zijn! Maar is het wijs, het schip van Staat naar veilge ree te loodsen, - weet ook, dat ons Conscientie-koers naar nauwe wetten hoort!’ ‘Ja, Neerland heeft, helaas! 't is waar, zich aan 't Gezag vergrepen! Maar wordt door God en mensch 't vergrijp altijd met straf geboet? Ziet, goedertieren houdt de Heer de poort tot inkeer open! Komt, brengen wij 't Genade-woord, waar God 't ons eeuwig doet!’ ‘Dan ook: de Faam verhoogde 't tal van die van 't pad verdoolden..... In snoodheid won 't de wil van 't werk; de angst verergde 't kwaad..... Ook heeft de Hartogin met spoed het misdrijf reeds doen boeten..... Geen wraak of wapenkracht, maar Liefd' - winn' thans der burg'ren hart!’ | |
[pagina 179]
| |
‘'t Geweld wijk' voor de weldaad! Krijgsbrand voor koestrend Licht! Vóór dienst, door dwang gedreven, - zoek hulp, die vriendschap sticht!’ ‘Geen Koning tergt verdoolden! Door Liefd' herwint hij Trouw. Is Kracht zijn eenigst wapen, - Waar 't faalt,..... stort 't Rijksgebouw!’Ga naar voetnoot1)
In den Raad des Konings wint het Geweld het pleit. Alva trekt op, om 't geen hij ried, ten uitvoer te leggen. De Vrijheid wijkt met de Vorsten-Trouw. De Eendracht vlucht met de Orde. - Daar komt het Geweld, dat de moordbijl wet! Daar schuifelt de Twist, die de boezems verscheurt, en 't Bedrog dat d' onnooz'len belaagt!....Ga naar voetnoot2) De actie begint! Het groote Pleit tusschen 't Oude Gezag en den Nieuwen Staat vangt aan. Of anders: - tusschen 't Verbasterd Gezag en d'aloude Staats-Idee! - Maar:
Oranje waakt! Hij leidt het Spel!
Niet alleen was 't van het Geweld des Tyrans, dat de Prins ons verloste, - als 't Staatsverband verbreekt, springt ook het gistende Volk, als een stortvloed, buiten de dammen der Wet, en jaagt, verhit van wraak, 't vernielende vuur voor zich uit!Ga naar voetnoot3) Zoo gaat in 't groot, in 't klein, - in Staat, en Kerk, en Stad. Allen die over de massa gesteld zijn, - zij moeten bedenken: Vorst en Priester, al wat Overheid is, - zorge een Spiegel voor 't Volk te zijn.Ga naar voetnoot4) En wie daartoe zich zelf niet beheerscht, geeft mèt zich zelf ook d' onderdaan prijs! En wat overkomt een Gemeent', waar 't grauw aan 't Gezag is ontglipt? Want wie van hen kent maat in zijn wenschen? Wie hunner weet wat nut voor hem is? Wordt baat hun geen scha, zoo 't Gezag | |
[pagina 180]
| |
hun geen maat stelt?Ga naar voetnoot1) Bezat 't Gemeen ooit Rede of Raad? Is 't meestal niet met blindheid geslagen?Ga naar voetnoot2) Hoeveel woog IJver, waar 't Doel werd gemist?Ga naar voetnoot3) Is rondzien in 't voortgaan niet 't wachtwoord der Leiders? Kortzichtig te rennen: de leus van 't Gemeen?Ga naar voetnoot4) Naar 't wenden der winden waaien hun tochten.Ga naar voetnoot5) Naar schijn, nooit naar 't Wezen beoordeelt het grauw! 't Doorgrondt niet de pit, waar de bolster het oog trekt. - 't Wrijft smaad op hem, wien 't de uitslag wijt!Ga naar voetnoot6) Het houdt, wat de Faam gist, niet wijslijk in 't harte, - maar lastrend spreekt men 't van daken af!Ga naar voetnoot7) 't Wordt stout in de bek, 't wordt woest in zijn daden.Ga naar voetnoot8) 't Boort 't lijf in 't hol, door hun nagels gewroet!Ga naar voetnoot9) Dan - d' overheid wachte zich, 't bulderend grauw, uit vreeze, hun wensch toe te geven! De weldaad uit vrees? - plicht oogstte geen dank!Ga naar voetnoot10) Geen stem doove 't Macht-Woord der Meesters!
De Nieuwe Staat, waarin aan de Bato-elementen hun vaste plaats wordt gewezen, is 't Stichtsch Verbond na d' afzwering van Koning Filips. En komen ook na dien tijd in Anjou en Dudley and're tyrannen- | |
[pagina 181]
| |
typen de Wettige Orde belagen,Ga naar voetnoot1) - de Idee is onschendbaar! de Bato-Staat komt telkens, - een Phenix gelijk, uit den brand!
Dit wat de Staat betreft. Een andere Wereld is het Mikrokosmus; ook in den Mensch wordt d'Harmonie van de Ziel verbroken. Wij wisten 't reeds: waar tochten woeden, zwicht het roer der Rede, - het krijgsgedruis verdooft den mond van 't Recht! ‘Zie, - dit zijn de rampen des oorlogs: dat door het onderling bittere sarren de Menschen-natuur zóó verwildert, dat 't geen de walging moet wekken, tot scherts en vroolijkheid noopt!Ga naar voetnoot2) Ja, - zóó, dat bij 't branden der driften het Opperste Wezen der Schepping, helaas! zich verlaagt tot beneden het felste gediert'!Ga naar voetnoot3)’ ‘Maar ook, gelukkig! kan het gebeuren, dat - al raadt de hevige drift of nijpende nood 't rechtschapen hart soms ten kwade, - bij klemmend berouw het kalme hoofd het plan van 't ontroerde breiu verfoeit.Ga naar voetnoot4) En leerzaam is dit ook weer om te zien: wat een | |
[pagina 182]
| |
manhaftig gemoed niet verduurt, als de Rede, krachtig, haar stand houdt; - als d'onschuld, zich zuiver beseffend, - bouwt op haar Recht!’Ga naar voetnoot1)
En boven Staat een Mikrokosmus staat de Wereld-Orde! Wordt hier dan niet door 't schudden van de Aarde 't Evenwicht verstoord? Zeer zeker! Soms belgt de Hemel zich vertoornd, van 't snood bedrijf des sterv'lings, en zendt, ontroerd, tot straf van 't kwaad, een heir van plagen af. Of wel - begaan met 't droevig Lot, wijst tot waarschuwend teeken, de Godheid, in een voorspook, 't Volk op 't nad'rend wel of wee! Zie: ‘Dáárom heeft God rechtvaardig Fortuin haar handen ontbonden om 't zaad van verzet te strooien, of stooksel voor twistvuur te rapen, - omdat dit land door zijn werken de straf der verwarring verdiende.Ga naar voetnoot2) Let op d'Allerheiligenvloed: een zware bezoeking des Hemels op 't sling'ren en botsen van 't menschlijk geslacht!Ga naar voetnoot3) En wat was de stortvloed der Dijle op Leuven dan anders, als 't plagen der Godheid van 't schuldige volk, zooals het Chasma ook uitwees!’Ga naar voetnoot4) Ook and're beprocvingen zond de Heer. - ‘Een harde, lange winter, bang voor menschen en vee, wegens voeder-gebrek, teistert het landschap, ten teeken, dat 's hemels ongena zich paart aan de felheid der volken.Ga naar voetnoot5) Maar ook de schaarste in 't Zuiden verbeeldt een schalm in de ketting, die tuchtigend werd gesmeed tot bedwang van 't zondig gemoed.Ga naar voetnoot6) - Ziet Valencijn gestraft in haar waan! Met haar onmatigen ijver, gelooft zij op 's Hemels verlossende hulp, de vermeetle! Alsof zij niet wist, dat God de Joodsche steden, waaraan ze zich spiegelen wil, niet zegende alleen, maar meermaals met straffen bezocht voor eender' en snooderen ijver! De dwaas!’Ga naar voetnoot7) | |
[pagina 183]
| |
‘En straft niet de Hemel het zorgeloos Leiden met 't nijpendst gebrek? omdat het zich zelf geen taak, maar 't toezien aan and'ren opdroeg?Ga naar voetnoot1) Wat anders deed God dan vermeetlen slaan? toen d' onzen, zelf roekeloos Hem verzakend den vijand bespotten, die knielend Gods zegen inriep?Ga naar voetnoot2) Of: waar Hij 't pochend Spanje beschaamde, toen 't stofte: eer raakten de handen de sterren, eer Leiden hùn handen ontging? en ras een springvloed hun hoogmoed verzwolg?’Ga naar voetnoot3) Maar steunt Hij niet in den uitersten nood de zaak der Vrijheidsverweerders? - ‘D' Enkhuizer schepen, in 't ijs bekneld, wijst God door een open een weg!Ga naar voetnoot4) Zijn stormen jagen de reddende zee naar Leidens dankbare vesten!Ga naar voetnoot5) En kiest de Prins vóór vìands Geweld der gòlven Verderf over 't land, - dan slaat Gods hand den Spanjaarden macht met een onherstelbaren slag.Ga naar voetnoot6) En ook beschaamt hij 't morrend volk, als 't een verbolgen teeken, - in 't weigren van de Hoogheid 's Lands door koning Hendrik ziet. D' onafgesmeekte uitkomst toont de duisterheid der wegen, waarlangs de Hemel, onverhoord, ons Zijn Genade biedt.’Ga naar voetnoot7)‘Of: ondoorgrond'lijk toont 't Heelal in lucht en zeeGa naar voetnoot8) door teekens, - 't aanstaand verderf van land en volk, of wissling van den staat! Doch weet: - nooit spelde ster of geest der Staten vaste ord'ning!Ga naar voetnoot9) Voor 't menschlijk oog is niets bepaald: hij wachte 't wiss'lend Lot!’ Zoo komt ten slotte weer alles neer, wat 't Individu betreft, - op 't stugste Stoïcisme: | |
[pagina 184]
| |
Al wat er gebeurd is, niet alleen, - maar ook het verschijnsel, dat, schoon voor 't verstand te doorzien, ons bevreemdt,Ga naar voetnoot1) - moet wijzen hierop: Wees, mensch, de Wiss'ling van 't Lot toch indachtig! Niets is er zoo onstandvastig als de Fortuin!Ga naar voetnoot2) Maar wendt de blik zich omhoog, om dáár een rustpunt te zoeken, - dan luidt van dien kant het strengste Determinisme. Doorgrond de dingen voor de mènschen verholen, nooit! Bij God alleen berust de kennis der Oorzaaks-Wet!
Want dit is het Hooft-sche Wezen: Er is een Godlijke Wet, - en wij kennen haar niet! Maar: - ‘'t Gaat al soo 't moet;’ - en zoo het beter kon gaan, God ‘sou ons helpen reeder!’Ga naar voetnoot3) En - omdat de Hoogste Waarheid niet voor de menschen is, kan niemand zeggen de Waarheid te hebben.Ga naar voetnoot4) En die het beweren, die toonen reeds dáárdoor, dat hun ‘Waarheid’ door andren betwist wordt, hoe ze dwalende strijden.Ga naar voetnoot5) Nu moeten er dwalenden zijn!Ga naar voetnoot6) Maar dat zij die dolen, weer and'ren vervolgen, die óók de Waarheid meenen te hebben, - hoe blijft het een ondoorgrondlijk Raadsel, dat de Hemel, die zèlf de Waarheid bezit, dit wil dulden!Ga naar voetnoot7) Doch bidden wij Gode lijdzaamheid af, zoo onze verlangens strijden met 't algemeen nut, naar Hij het wil!Ga naar voetnoot8) - Daarom: laat ieder de Waarheid meenen te hebben,Ga naar voetnoot9) maar niet daarvoor ijv'ren, veel minder nog, breken en branden! Hoe schokt toch een Staat bij 't scheuren der Kerk!Ga naar voetnoot10) Hoe heilzaam is 't. de leden, verspreid, tot een krachtig Lichaam te biuden, opdat de Eénheid van Leer de Eénheid van Staat mag schragen!Ga naar voetnoot11) Niet, - naar sommiger streven, de Staat in dienst eener Secte, tot leering van hàre | |
[pagina 185]
| |
‘ware’ meening, gesteld! Immers, bij 't leiden van 't Staatszeel, joeg zij door ijver verblind, hollend het Land in 't verderf! Liever: de secten onder het toezicht van een Veelhoofdig Bewind, van Mannen, met hun ervaring en inzicht wetend, dat wat wij Waarheid noemen, voor ons niet te vinden is. Aan zulke mannen de taak te zorgen, dat d'onderdanen in naam van hùn ‘Waan,’ elkander geen leed doen in woord en in daad! Aan deze Vad'ren het snoeien der lastertongen, die Wanorde stichten en 't Heer-lijk Gezag ondermijnen! Aan hen ook het toomen der breidelloos smadende pennen,Ga naar voetnoot1) die d' Overheid, ten Spiegel van 't Volk gesteld, met zwarte kladden besmetten! Zóó kunnen de nuttigste zaken bij hatende harten tot nadeel en dood gedijen; wat eertijds baatte, brouwt men tot boosheid: het buskruit brandt, en 't barst al uiteen!Ga naar voetnoot2)
Zoo: In de kennis van deze Wijsheid, - dat wij Gods Waarheid niet kennen, - zal 't Wettig Gezag van 't grijze Bato-Volk, - bij Orde en Vrijheid, en Vastheid van Gemoed, - naar Rechte Koers, ten eeuwigen dage Gods Wet, 's Lands Welzijn, en eigen Vrede betrachten! En wáár de Harmonie verbreekt, - 't zij klein of groot, de Wereld lijdt last!
Want zie: die blik geeft ons de Historie der Volken: voor hun vermeende Waarheden, lijden en strijden de Worstlende menschen, - en toch: daar blijft één Hoogste Wet: de Eeuwige Wereld-orde.
Ook dàt wil 't Noodlot! Gelukkig de Mensch, die 't ziet! | |
[pagina 186]
| |
Hooft's Historiën zijn zoo maar niet een verhaal van een feitenverloop, in geregelde orde en causalen samenhang. Het is een Spel van Sinne, een Allegorie, een Openbaring in feiten, een Spiegel-Historiaal. Daar heeft zich een ziener gezet tot een Levens-taak; eerst na 20-jarigen arbeid, als 't leven zijn vingers ontvaart, ontvalt hem de veder zijn hand. Zwaar weegt op ons het overstelpende van die ontzettende feitenmassa in 't Boek! Zwaar óók voelen we in al die daden der menschen, gedreven als door een Onzichtbare Veer, den druk van 't Onverbiddelijk Lot. Daar sluit zich een stalen Gewelf over 't hoofd van den sterv'ling. Daar waart een IJz'ren Geest door 't Werk. De Stoa spreekt! Een koude Adem verstijft het Leven des Menschen. Maar ook: het Volk verstijlt zich; zijn breede, diepe Historie krimpt ineen tot een kleurlooze prent: een Allegorie in een lijst.
Immers. Al zijn de feiten in 't Boek historische feiten, - het Volk van Hooft is niet het Volk. Zijn Bato-Volk is slechts een Abstractie, niets meer. De historie van 't Werklijke Volk, het volk van vleesch en bloed, schreef hij niet. Wat is b.v. bij hem de reden van den Opstand? Het lijden van de vervolgde massa, die naar Verlossing snakt? - Wel neen: 't uitspatten van de massa mag nict meer zijn dan 't noodwendig gevòlg van tyrannendruk. Maar: als d'aloude Vrijheid van Bato-Ed'len en Bùrgers aangetast wordt..... Dàt is de Majesteitschennis! - Niet zij, de Stenden staan op, - de Vorst is in opstand: een Bato-Volk houdt zijn Koers! Het volk zelf, massaal, wordt niet geteld. Hoe 't voelt of lijdt, en denkt, en spreekt, - wat maalt men er om! -Ga naar voetnoot1) En wat is héden nóg in hoofdzaak onze Historie anders dan 't lang verhaal van de wijsheid en handel van onze Regenten, van hun gelukkig leiden der Zaken van Oorlog en Staat? En dit gestaafd met roemrijke feiten te land en ter zee? d' Artist in Hooft heeft ons parten gespeeld! De stof der Historiën is met de Hooftiaansche Idee doorzield; wij hebben de Waarheid niet | |
[pagina 187]
| |
van den Schijn kunnen scheiden: wij namen ook hier de Abstractie voor de Werkelijkheid!Ga naar voetnoot1)
Hooft en de zijnen hoorden niet tot 't Volk. Ze hebben 't nooit willen kennen, nooit kunnen waardeeren. De diepte van zijn leven nooit gepeild, - wèl zich zelf op een afstand gehouden. De warmte van het Volks-hart nooit gevoed, - wel zich zelf als Verlichten genoemd. Hoog zich verheffend boven het volk, in ‘verhevener sferen’, - zweeft in stille zielen-gemeenschap de Renaissance-stoet, en leidt zijn eigen leven, in eigen stijl, met kosmopolitischen zin en humanistischen tendenz. Zij kennen geen Dood en geen Hemel. De halle des Roems is hùn Woning des Vaders; en zoeter is hun de Harmonische Ziels-Rust dan 't jagen van 't hart naar een Koninkrijk Gods! En in de diepte wriem'len, in klagend gemurmel, de schepselen Gods, den rusteloos rekenschap roependen Mensch tot kalnte wiegend, door 's Harten innig betrouwen; en stcunend op Hem, die Zijn Volkeren kiest en door beproevingen staalt, - verheffen zij hoog, fier op dit Voorrecht, Zijn loflijken Naam in 't strijden voor Vrijheid van Staat, voor Almacht ter zee, - met 't hoogste te geven naar Mensch-lijke krachten, - zij, - wier Vader hen wacht in het Hemelsche Huis! Zoo leefden hier, door een kloof gescheiden, twee levens heen. Beide levens hebben een historie; alleen die van de hoogere helft is beschreven. Dit heet nu onze Geschiedenis. Ze is het niet: het Volk ontbreekt. Alleen - een enk'le maal komt uit de diepte een doffe dreuning op; - een stormwind loeit! - dan trilt het Kapitool, en dav'ren de zetels! Dat's 't Volk! De Oerdrang spreekt! En dan wordt alles weer stil!
Zóó ver is het met ons-zelf, met onze eeuw, met onze ‘Beschaving’ gekomen. Dat alles, - hat mit ihrem Singen die..... Renaissance - gethan!
Ik wacht een Nieuwen Morgen. Ik wacht den Volks-man, die bij het scheppen der Nieuwe Neerlandsche cultuurhistorie die wijde afstand teekent! die diepe kloof tusschen het Volk en zijn Leiders en Vormers! Ik wacht den Zanger, die 't klaaglied stemt over 't verval van 't rijk-Germaansche leven, door 't zich onttrekken der beste krachten aan 's Volks cultuur! | |
[pagina 188]
| |
Ik wacht den Strijder, die rammlen zal aan den boei, waarmee de Rede de Waarheid des Levens omknelt! den Tempel zal keeren van Wet-verklarende Priesters, den logen zal vloeken van 't Evangelie des Schijns! Ik wacht den Redder, die stout den opstand der Menschen-Natuur proclameert; - zijn Volk zal voeren tot een oorspronkelijk, zelfstandig Leven, - en 't Vaandel ontplooit der Dietsche Wedergeboorte!
Natuurlijk: dit alles is verre Toekomst. Maar toch is er iets van den Dag te zien. Het beste voorshands is: door een breede en diepe studie van 't Humanisme in 't algemeen, haar wèzen, haar wààrde vooral, te leeren kennen, alvorens anderen haar strekking zullen betwijflen, haar heerschappij besnoeien. En hoog noodig voor ons in 't bijzonder, - is: een nieuwe studie over ons Volk en over de mannen der Renaissance ten onzent.
Hooft, van afkomst Nederlander, en vol liefde voor zijn Stam-land, stond in geestesrichting àf van 't Volk. En òmdat hij zich gescheiden voelde van zijn mooi-opkomend Dageraads-Volk, - ging hij, teer van Geweten, voor zich-zelf en de Wereld, zijn isolement verdedigen; dat is: - hij maakte van zijn Volk wat het niet was: hij maakte 't zoo als hij zelve was: hij Idealiseerde zijn Volk in wat het was en 't mooiste dat het had: in zijn Historiën. Zóó kwam het, dat hij het gaf: een mooie Eeuwige-Vrijbrief als Staats-Volk! Een Groot-Privilegie als Testament, filosofisch bewerkt en door feiten verklaard! De na-Renaissance, waaruit wij nu treden, - een slaap des Geestes, - heeft het Hooft-sche Testament niet begrepen. Wij meenden de dingen te zien, en zagen slechts hun projecties op Hooft zijn tafereel. Om de historie van 't Volk, van ons zelf, te kennen, zagen wij, zonder wij 't wisten, door de bril der Abstractie! Zóó gaat het, als mooidoenerij aan 't Mooi-doen een Voorbeeld neemt. Want Voorbeeld en Voorbeeld is twee. Nooit stelt het Individu, - hoe'n mooie Verschijning ook, dààrdoor wetten van Schijnen aan andren. Dit wil hij zeggen alleen: dat 't Menschelijk Wezen, door aldoor zich zelven te zoeken, zich zelven te geven, - hoe langer hoe meer zich de Schepping verwant gevoelt!
Dubbeldam. J. Koopmans. |
|