dat ongelijke klinkers konden allietereren. De mogelikheid is niet buitengegesloten, dat dit gebruik door de Germanen van een andere volksstam werd overgenomen, waarbij intussen de regel dan wel op overeenkomstige wijze, d.i. uit de taalgeschiedenis zal verklaard moeten worden.
O. Jiriczek, die de genoemde spreekwoordenverzameling aankondigt, kan met Kock's verklaring evenmin vrede hebben als met de oude. Een histories taalproses kan immers het waarnemingsvermogen van het oor niet wijzigen. En bovendien komt reeds ten tijde van Tacitus stafrijm tussen ongelijke klinkers voor, ofschoon er toen nog geen of nauweliks klinkerveranderingen in 't ondgerm. waren ontstaan, zoals Kock ze bedoelt. De verklaring is buiten twijfel in het wezen van de klinkers te zoeken, en toch moet ze anders luiden als de vroegere. Ten gevolge van hun verschillend ontstaan, dus van hun verschillende artiekulasie is namelik het akustiese effekt van een klinker vrijwat groter als van een medeklinker. Het germ. gebonden aksent viel op de stamlettergreep, d.w.z. in hoofdzaak op de klinker ervan. Als nu die lettergreep nog een heffingsaksent kreeg, moest het akustiese effekt van de zo zwaar beklemtoonde beginklinker heel wat groter zijn als van de beginkonzonant van een heffingslettergreep, omdat ook hierin de klinker met het leeuwendeel van het heffingsaksent ging strijken. Wat is het gemeenschappelike karakter van de klinkers tegenover dat van de medeklinkers? Dat alleen de eerste zuivere stemklanken zijn. Waar die stemklank zó werd versterkt als dit voor het stafrijm is aan te nemen, was 't voor het algemene akustiese effekt van de verschillende stafrijmende klinkers van geen betekenis, dat ze volgens hun biezòndere artiekulasie niet gelijk klonken. Daarentegen verlangde het zoveel zwakkere akustiese effekt van de stafrijmende medeklinkers, dat ze ook naar hun biezòndere artiekulasie gelijk klonken; ja soms werden twee gelijke medeklinkers in het stafrijm verlangd [b.v. in de verbindingen sk, st en sp kon niet s alleen allietereren, maar de hele verbinding moest dit doen; dus sk met sk, st met
st, sp met sp]. - Volkomen gelijkheid van allietererende klanken wordt niet eens verlangd [vgl. het eindrijm!]; men heeft tot voor korte tijd het wezen van het stafrijm veel te eenzijdig en mechanies uitsluitend in de ‘anlaut’ van 't woord gezocht (R. Hildebrand heeft in Zs. f.d. dtsch. Unterricht 't eerst een andere opvatting van stafrijm verkondigd [ook heeft H. in dat tijdschrift lezenswaardige opmerkingen over het eindrijm geschreven]). Zo schijnt men bij voorkeur op stafrijmende (dus gelijke) medeklinkers ongelijke klinkers te hebben laten volgen [ohd: Hiltibrant enti Haaubrant untar heriun tuêm]. En ook werden ongelijke stafrijmende klinkers blijkbaar boven gelijke voorgetrokken. - Het materiaal moet intussen nog nauwkeurig en wel statisties, ter verkrijging van verhoudingssijfers, onderzocht worden; de hiepotese van Kock zal daardoor zeker geen steun verkrijgen, meent Jiriczek. - (Dat de Germanen het gebruik van allietererende ongelijke klinkers van een andere volksstam zonden hebben overgenomen, wordt door Jiriczek met even weinig omslag verworpen als door Kock de mogelikheid ervan werd beweerd). T.