Taal en Letteren. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdVragen en aanteekeningen bij Huygens, Costelick mal.Ga naar voetnoot3)Vs. 6. Een om-gheworgde Kuyt, spijt Beuling-maecksters darm; spreekt Huygens van Beuling-maeckster, omdat men vroeger zelf slachtte en de huisvrouwen dan meestal de worst stopten?
Vs. 25 wordt Eva aangesproken met: En ghij, ontleende lenden | Ghebroken Adamin uit die u sach en kenden | En keurden voor sijn vleysch en noyt en hadd' ghekent. | Verwijs verklaart en noyt en hadd' ghekent: ‘en liever nooit had moeten kennen. De vrouw toch, volgens de O.T. beschouwing was de bron van alle kwaad.’ Maar zou en keurden voor sijn vleysch en noyt en hadd' ghekent niet een- | |
[pagina 28]
| |
vondig beteekenen: Adam herkende haar dadelijk, ofschoon hij haar nooit eerder gekend had?
Vs. 33-37. Twee sinnelicke meer dan sienelicke brauwen | Een uyt-ghewortelt paer, trots 't constige benauwen | Van d'oudtberoemde streep [is Griecken-lant ghelooft] | Die eens getrocken wierd en ander-mael gheclooft; | Verwijs z'n verklaring van deze plaats luidt: ‘In Griekenland zocht men de wenkbrauwen kunstig te vernauwen om ze te doen ineenloopen. Zie Böttiger's Sabina, 27: “Was nämlich jetzt noch im Orient einen Hauptgegenstand der weiblichen Verschönerungskunst ausmacht, schwarze Augenwimpern und Augenbraunen die in zwei schön gewölbten Halbkreisen an der Nasenwnrzel eng an einander lanfen und sich gleichsam begegnen, war auch schon bei den alten Griechinnen und Römerinnen ein unerlässliches Erforderniss einer schönen Frau.” Hij noemt ze elders “Junonischen Braunen”, wenkbrauwen à la Junon, zooals ze nog wel geheeten worden.’ Maar, zegt Dr. Meijer (Taal en Letteren, II 250, noot) ‘de beelden van Juno vertoonen wenkbraunen, die wel verre van buitengewoon gewelfd te zijn, eenen zeer zwakken boogvorm hebben’, en daarom veronderstelt hij dat de wenkbrauwen ‘door 't uittrekken van de bovenste haren smaller gemaakt (werden), en tevens naar Grieksch model, rechter, zoodat ze te samen als 't ware één lijn vormen, die bij den neus afgebroken is.’ Ook Dr. Eymael (Huygens-Studiën) had al gevraagd: ‘Kan het ook zijn dat de dames met het penseel een rechte lijn maakten, die dan op den neuswortel eventjes gescheiden werd (andermael gheclooft)’, maar laat er op volgen: ‘Nog aannemelijker komt het mij echter voor, dat hier een vergelijking gemaakt wordt met een streep, die nadat zij getrokken was, nog eens over hare lengte werd doorgedeeld, waardoor ze zeker al heel smal werd.’ Duidelijk is dat de wenkbrauwen uitgetrokken werden en zoo smal mogelijk gemaakt, trots 't kunstige benauwen van (= wedijverende met) de oudberoemde streep, enz. Die oudberoemde streep is de streep uit het bekende verhaaltje van Apelles. Van hem wordt verteld, dat hij, toen hij bij een bezoek aan Protogenes deze niet thuis vond, over een groot paneel een lijn trok; toen Protogenes die lijn zag zei hij dadelijk dat alleen Apelles die kon getrokken hebben, trok een nog fijnere lijn in die lijn en ging weg. Apelles kwam terug en deelde nu met een derde kleur de lijn nog eens zóó, dat grootere fijnheid niet meer mogelijk was. Voor sinnelick geeft Verdam: denkbeeldig, terwijl Dr. Eymael er liever de beteekenis aan geven wil die het woord tegenwoordig heeft in zinnelijke genoegens, zinnelijke liefde enz., en krijgt dan de z.i. onberispelijke zin: ‘twee wenkbrauwen meer wulpsch dan zichtbaar, d.w.z. ze zijn wel niet goed zichtbaar, maar spreken desniettemin sterk tot de begeerlijkheid der zinnen.’ Maar zouden nauwlijks zichtbare wenkbrauwen werkelijk ‘sterk spreken tot de begeerlijkheid der zinnen?’ | |
[pagina 29]
| |
Sinnelick komt in Hooft's Brieven o.a. voor in de beteekenis van juist, precies, wat hier beter zon passen: er wordt veel zorg aan de wenkbrauwen besteed, ze worden heel juist en precies uitgeworteld. Dan wordt de vertaling: Twee wenkbrauwen, -meer keurig, juist, dan zichtbaar, een uitgeworteld paar, niet minder smal dan de oudberoemde streep, die eens getrokken' werd en tweemaal gekloofd. Is Griecken-lant ghelooft; in plaats van Verwijs z'n verklaring; ‘als men gelooven mag wat er van Griekenland verteld wordt,’ zou ik er liever in lezen: ‘als men de Grieksche schrijvers (Plin., Ovid., die het verhaaltje van Apelles vertellen,) gelooven mag.’
Vs. 42. Een open Memmen-hol, trots wint en winters wonden; Wat beduidt trots wint en winters wonden? Verwijs noch Eymael geven verklaring die toch zeker niet overbodig is, als men bedenkt dat trots bij Huygens niet voorkomt in de beteekenis van niettegenstaande, maar in alle voorgaande en volgende vergelijkingen, en altijd trouwens in die van ‘zoo goed als, wedijverende met.’
Vs. 49. Huygens vraagt aan Eva wat ze wel zou gedaan hebben als men haar een modern uitgedoste dame had getoond: Hadd' u dit Werelt-spoock, dit schielicxt aller dinghen | Niet wel uw huyden rock off uw huyt doen ontspringen? - Kan werelt-spoock hier ook zijn aardsch spook, spook van vleesch en been, ter onderscheiding van geest? Schielicxt aller dinghen verklaart Verwijs met: onverwachte verschijning, maar maakt niet duidelijk hoe hij daaraan komt.
Vs. 80. Onlydelicker neep dan een knip op een sweer. Verwijs zegt: knip = nagelknip; maar die ‘nijpt’ toch niet; is het niet waarschijnlijker dat een of ander instrument van een chirurg bedoeld is?
Heel onduidelijk zijn mij ook vs. 113-122. Van vs. 91-122 noemt Huygens verschillende menschen, die aan een zielsziekte lijden; die van vs. 91-102 heeft grootheidswaanzin, terwijl die van 102-112 zich schijnt te verbeelden dat hij van glas is. Maar dan vs. 113 vlgg.: Sulck laedt zijn aengesicht met een versierden snevel | Daar hem noch boom, noch staeck, noch mast, noch spriet, noch gevel | Bij te verlijcken dunct. Een ander, die ick gis | Van allen menichmaal minst buyten gissing is | Buct waer hij staet off sit, vreest Kercken-stijlen leegde; | Want off sijn hoornencruyn de welfselen beweegde, | 't Gebouw mocht struyckelen. Een leste [mogelijck | Niet altijd buyten twist van recht of ongelijck] | Liep liever eeuwig bloot, dan nae den hoet te hooren; | Hoe soo? bedeckt hij 't hooft, wat raet met d'Esels ooren? | Wat voor iemand is dat die sijn aengesicht laedt met een versierden snevel? | |
[pagina 30]
| |
Verwijs zegt snevel = gelaat, en Eymael, Huygens-Studiën, verandert dit in neus, zonder eenige nadere verklaring; is een versierde snevel dan een valsche neus? en aan wat voor soort waanzin lijdt die man dan? En die ander van vs. 115-119; Dr. Eymael teekent hierbij aan: ‘De 4e gek verbeeldt zich, en blijkens vs. 116 waarschijnlijk niet ten onrechte, dat zijn wederhelft hem met hoornen gekroond heeft.’ Meent de man nu dat hij hoornen draagt, in letterlijken zin, en bukt hij daarom voor alles? En wat voor iemand is die leste, die zijn ezelsooren niet bedekken wil?
Waarom noemt Huygens in vs. 250 het haar het naeste goed, dat de moeder van de dochter kan erven?
Vs. 285. Daer ghij die clachten sent, staet voor de School geschreven: | Leent daer de nootdruft maent, hout nimmer op van gheren, | Soo langder eyschers sijn; Verwijs zegt: ‘School = bijbel.’ Dus: staat voor de bijbel geschreven? Dit gaat natuurlijk niet. Ook sluit staat geschreven vanzelf het idee bijbel in. Kan voor de School ook beteekenen: ter leering?
Vs. 333. Cost noch de nieuw-April sijn buer-maent Mey bewegen | De hoeden die ick vorm staan ymmers so ter degen. | Waarom nieuw-April? doelt dit op 't vroegere begin van 't jaar met Paschen? of gaat dit op de Paaschpronk, dat zelfs deze geen maand gedragen werd?
Vs. 342. 't Zij men den Franschen pot, 't zij men de Sweedsche mutsen | 't Zij men off 't Enjels geel, off 't Hollants blauw ver koos. | Waarom Engelsch geel en Hollandsch blauw?
Vs. 404. De slechtste Joffer-sloor | Die over straet-steen treedt, pronckt met mijn nieuwe vonden, | Verbijstert mijn gewaet. Verwijs verklaart: verbijsteren = in buitensporigheid overtreffen. Bijster = buitensporig, en het daarvan afgeleid ww. dus buitensporig maken.’ Maar buitensporig maken is nog niet hetzelfde als in buitensporigheid overtreffen; ook is het niet waarschijnlijk dat het meisje haar eigen gewaad buitensporig zou noemen. Verbijsteren komt o.a. voor in de beteekenis van afhandig maken (vgl. Oudemans) en zou men zoo niet gemakkelijk komen tot afsnoepen, wat ook nu noch gebruikt wordt voor naäpen? Dit zou ook goed passen bij pronckt met mijn nieuwe vonden.
Vs. 432. 't Genuchelijck verwijt | Van eertijts hout noch sté: Dat naer den Spraecken-toren | Noyt tongeloose Vrouw van Vrouw en wiert geboren.] Waar is over dit ‘verwijt’ iets te vinden en waarin zit dan eigenlijk dat ‘genuchelijcke’? M.T. |
|