Taal en Letteren. Jaargang 6
(1896)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 13]
| |
Uit den tijd onzer wedergeboorte: Hooft's renaissance-klok.IIIGranìde, een Perzische koningsdochter, verdwaald op de jacht, vraagt den herder Daifilo een dronk tot verkwikking. Met heuschheid bedient hij zijn toekomstige Koningin. Doch bij het blusschen van dien dorst ontgloeit in beider harten een Vonk, die op zal vlammen tot een reinen en machtigen Gloed. Dit oogenblik beslist voor beider leven. Als door een Magneet wordt de herder naar 't hof getrokken om in dienst van een Perzischen groote, aan wien de volksmond Granìde gepaard heeft, - zijn leven in hàre nabijheid, aan hààr gewijd, te slijten. Hij brengt haar het aanzoek van zijn Heer om haar hand. Bij deze ontmoeting herleeft hun beider vlam; elk voor zich wordt zijn liefde bewust; doch beiden kennen den afstand en houden 't geheim in hun hart. Eerst als door 't toeval, - Daifìlo verwint vermomd, een medeminnenden Parth op hoop van aan de Prinses, door Tisiphernes buiten gevaar te houden, het hoogste geluk te verzek'ren, - eerst als Daifilo als Redder van 't Land wordt begroet, begaat Granìde den stap en werpt zich in de armen des Herders.
Zóó luidt de fabel, ontdaan van haar tendentieuse lyriek. Maar juist dit bijwerk maakt van het spel iets eigenaardig Hooftiaansch-wijsgeerigs. Het maakt de Liefde tot een Scheppende Macht.Ga naar voetnoot1) Natuurlijk: het erotische heeft zijn nuancen. Daar is ruimte tusschen de Liefde, die de zielen vereenigt, - en de Min, die de lichamen strengelt.Ga naar voetnoot2) Te- | |
[pagina 14]
| |
zamen, ja, vormen ze, harmonisch vereenigd, 't volmaakte in de verhouding der seksen. Maar, - als richtsnoer, waarlangs elkander de zielen vinden, mag alleen de Liefde gelden. Als moreel verheffende kracht staat zij dan ook oneindig hòòger dan de min, - staat zij er zelfs tegenòver. Want zie. Als Granìda voor 't eerst aan Daifilo zal verschijnen, en 't groote Liefde-Pleit zal beginnen, - is reeds in een voorspel 't goed recht der zinlijke liefde bepleit. En - eigenaardig genoeg, - levert de herder Daifilo zelf het betoog.Ga naar voetnoot1) Maar niet zoodra is in de persoon van Grauìda het Ideaal der Liefde verschenen, - of 't sensneele verdwijnt als een schaduw voor 't reine licht eener vlekkelooze aanbidding. Was Dorilea een ‘Nymph,’ - Granìda is hem een Zon, die hoog aan zijn hemel verschijnt, en die door haar vorstlijken staat, en de schoouheid harer verschijning, een Machtig Licht voor hem wordt, dat hem in diepen eerbied heentrekt naar de plek, waar zij dagelijks toeft. En hoor, hoe in zijn platonisch vereeren, hij de nedrigeGa naar voetnoot2) Dienaar wordt van 't Schoone en 't Reine der menschlijke natuur; - dat Schoone en Reine vereenigd dan in een zichtbaren Vorm, - een Menschen-gestalte, en wel in een Wezen, dat door haar verheven eigenschappen een Godheid gelijk wordt: - de ‘Hoochloffelijcke’Ga naar voetnoot3) Vrouw: ‘In een schoongebouwd lichaam sieren de deugden het meest; uit hen die boven ons staan, straalt minzaamheid op het lieftalligst. Zoo ook de schoone Granìde, wier leest en gelaat de Schoonheid na eindeloos bouwen, als 't waardigst verblijf voor zich vond. - O Granide, Zon van mijn leven, Wier licht mijn blindheid genas! Die uit den nev'ligen droom mij rukte in 't Waar-lijke leven; uit den walmenden roes mij trok tot Uw zuivere Vlam. Thans ruischt door mijn ziel het lied eener hoogere Liefde, - stamelt in mij het verlangst naar Harmonische Eénheid van Ziel. O, zoo het mag zijn, - vergun me die zaal'ge versmelting. De Uwe omzwevend in Eén-der | |
[pagina 15]
| |
begeeren, - blijft Eén-heid mijn ziels hoogste wensch. En mocht soms Uw ziel die versmelting niet willen, - zoo zal tòch de mijne, ofschoon van de Uwe gescheiden, - hààr wenschen op 't nauwst en op 't vurigst betrachten. Helaas, - wat ik droom! Hoe kan toch mijn ziel hetzelfde begeeren, zoo de Uwe mijn innigste wenschen niet deelt?’ ‘Zoo grijp ik naar 't geen mij ontvlood: geen doel staat er vast voor 't bereik. Uw onwil voor 't hoogste begeer mijner ziel verduistert ook 't andere wit, waarnaar ik rusteloos jaag, - en dat toch het Doel niet kan zijn.’Ga naar voetnoot1)
In de praktijk heeft een minnaar één wil: met zijn Geliefde een Paar zijn, - of, - zoo Hooft het zegt: er mee Eén zijn. Wil ze dat niet, - dan is 't met haar ééns te zijn, en dus hetzelfde als zij te willen, - voor menschen van vleesch en bloed een te armelijk surrogaat. Doch Daifilo schijnt een priesterschool der meest ascetische Bramanen te hebben doorloopen, - zoo weet hij zich te verloochenen, en gaat hij op in zijn mystischen dienst. En wordt het hart soms onrustig, en stamelt er een Mensch-lijker stemGa naar voetnoot2), - dan wordt hij zich dadelijk zijn dienende Roeping bewust: de pleiter der aardsche min gaat onder in den aanbidder der God-lijke liefde; de lnst des vleesches versterft in 't smachtend begeeren naar zielen-vervlociing. Zóó, en alléén, - komt Daifilo er niet. De dolende zoekt in Plato's sfcren, wat 't ondermàànsche hem als sterv'ling veel rijker kan geven. Geen nood! 't Is de Hemel zelf, die hem helpt. Want Daifilo is, tot leering der menschen, der Goden Levend Pleidooi voor de Almacht der Liefde. Hij is een Vòòrbestemde, een Plèègkind der goden. - ‘Lachend omzweefden ze reeds zijn wieg. Juichend ontvoerden ze hem zijn peluw. Stoeiend doken ze met hem in 't boschgroen, of baadden hem dartel in 't beekkristal. Als jongeling werd hij der herderen Meerdre, de maagden, de nimfen ontstal hij het hart. Geen nimf nochtans, wie de Herder gegund werd, - de Hemel bestemde zijn voedsterling - aan | |
[pagina 16]
| |
wie in haar Majesteit 's aardlings hulde - het fierste mocht vergen: zijn Koningin.’Ga naar voetnoot1) Kortom: de Herder is een Messias tot Spiegel van 't Menschdom. De aarde-bewoners behoeven een wedergeboorte. Een wereldsche zin vervreemdt ze van hun oorspronklijken aanleg. De Liefde is niet meer zoo innig; het Leven zoo vol niet meer, het Geluk niet zoo zonnig. Een glans van buiten vervangt de warmte van binnen. De wereld wordt gevoelloos, en zat, en norsch, en hard. Het menschdom gaat onder, wanneer er geen Redder daagt. Er moet een Prediker komen, die de anderen òpwekt. Een aarde-bewoner van nedrigen stand, uit Herders gesproten, zal de Verlosser zijn. In hèm nu zal triomfeeren de Zuivere, Ware Liefde. Maar in hem zal ook de wereld zien, hoe de mensch in 't worstelperk des levens, - in zijn strijd tegen 't Lòt, - beproefd wordt; - maar ook: dat 't rijke loon der Deugd de hoogste Hemelsche gunst is. En die gunst is de Liefde, de schoonste gave der Goden. Uitdrukkelijk melden 't de koren in dansenden reizang: - ‘Geen zounelicht, geen vogelenlied, geen geuren of spijzen, o neen! Wat zijn de lusten, die zij voldoen, bij de Liefde-lust? - als heete brand wordt gekoeld in een zee van hemelsche weelde? - als dubbele vreugde versmelt in 't verhoogen van eigen geluk? - als beider smàrt zelfs de eenheid der zielen versterkt? Heil hem, die door dit Geschenk zijn aardsch verblijf weet te wijden tot een Hemelschen tempel!’Ga naar voetnoot2)
Reine liefde is onbaatzuchtig. Ook hierin verloochent zich Daifilo's adel niet. In Granìda aanbidt hij de ‘Verheven Vrouwe’, - geen kroon of troon, geen schatten of macht. En zie. Hier sling'ren zich twee tendenzen samen tot een Geweldige Actie. Dit juist bindt de knoop in dit stuk, dat dezèlfde Granìda, die hij - Daifìlo - sfèren boven zich acht, - dat zij, evenèèns haar troon verstootend, hèm moet ontmoeten. Want de Onbereikbare, op wier bezit hij nooit dorst te hopen, - behoeft juist hèm tot het vervullen harer eigene Roeping. Ook zìj draagt een tendenz; ook zij heeft een Wereld te redden. En | |
[pagina 17]
| |
hem, den Uitverkorene, die zij in de Herder herkent, - te bezitten, dat is, - zij vòelt het, - het middel; - het Doel; - het Loon, dat Godlijke gunst haar bedeelt. Zoo daalt de Eerste des Volks van den troon, en omarmt den Apostel der Liefde. Het Koninklijk Wezen loutert zich aan de Adel der Menschen-natuur.
In de persoon van Granìda dringt individueele kracht den domper omhoog, die de conventie drukt op 't geestesleven der eeuw. In haar tracht het Wezen, de oude vormen verbrijz'lend, zich nieuwe vormen te scheppen. In haar verrijst een der Zieners, die - als de herders op de Alpentoppen elkander begroetend, - de horens stekend, de volkeren wekken tot den Nieuwen Morgen. Op het dorre stoppelveld der beschavingshistorie liehten vroeger en later enkele zonnige plekken. Zoo in 't Italië der na-Renaissance, als eertijds bij 't begin van den Rom. keizertijd, en later in de 18e eeuw en thans. Met name in Italië, had de herleving der oude litteratuur die der kunsten gewekt, en was de ethische kwestie der beschaving verdrongen door den cultus der aesthetiek. De minachting voor de Kerk, de verruiming der grenzen van wat in leven en zeden geoorloofd heette, - zinnenverfijning en gevoelsverstomping, - ontaardden een van godsdienst vervreemde samenleving in een immoreele, door en door verdorven maatschappij. Als bij een volk het gemoed wordt verwaarloosd, voelen fijnbesnaarde, nauw de Natuur verwante zielen het eerst dit gemis, - en in hun heimwee naar een wereld van onschuld en eenvoud, vermeit zich hun fantasie in 't scheppen eener denkbeeldige wereld, buiten de werklijke wereld om, en vult ze met wezens, die als idealen van menschen in sprekend contrast staan met de verbasterde wereld hunner omgeving. Zoo ontstond de Idylle, - nù Vrede-hymne, dàn Liefde-droom. Litteraire richting dramatiseerde de erotische stof tot een Land-spel: het allegorische kleed voor den wijsgeerigen dichter. Zoo ook de ‘Granide’. Hier wordt eveneens van uit een zwart geteekende werklijke wereld een ideaal-staat gezocht. Scherp worden de grenzen getrokken; met opzet de typen sterk gechargeerd.Ga naar voetnoot1) Het ‘dood aan den Parth’ is meer dan een vonnis tegen tyrannisch geweld; - het treft ook den hòftype Ostrobas.Ga naar voetnoot2) | |
[pagina 18]
| |
Het ‘eere den Herder’ is meer dan een lofzang op den Liefde-Apostel; - het prijst ook de deugden der Herders-wereldGa naar voetnoot1). Ook hierin strijdt de Herder tegen den Parth. Maar ook Tisiphernes is edel en deugdzaam.Ga naar voetnoot2) Ook de Koning is wijs en goed.Ga naar voetnoot3) - Maar krachtig concentreert zich de strijd tegen den Eeuwgeest in de Prinses. Zij - - tegen dien donk'ren achtergrond van het hof, - midden in die omgeving des doods,Ga naar voetnoot4) - rijst heerlijk Granìda omhoog als een zon, de zelfbewuste Granìda, de alles-ziende en alles-doorgrondende Geest, die als door een Hemelsche vonk getroffen, onmiddellijk de Waarheid als 't helderste Licht in zich ziet, en de Wereld, zooals ze daar ligt, als vleesch geworden Logen herkent. In haar, en om haar als middelpunt, vangt nu de kampstrijd aan tusschen Waarheid en Logen. De Waarheid strijdt voor haar Leven tegen den druk van den bedriegelijken Schijn; - de krachtige motor is de Machtige Liefde.
De dienst der Waarheid wordt één met de dienst der Liefde. Want in Waarheid en Liefde vertoont zich ook de Natuur. En zie: tòt de Natuur, die wijde Tempel van Liefde en Waarheid, - richt zich de cultus dier nieuwe Menschen-wereld. De Onbedorven Schepping wordt hun beider Doel: Granìda ontvlucht met haar Herder de booze Wereld van Schijn; de Nieuw-geboren menschen zoeken een nieuw Paradijs, in de Gulden Wereld der Herders, aan den boezem der Vrije Natuur. Hier culmineert het stuk. De lichtende lijnen schieten opwaarts, zich kruisend in 't zenith, den hemel ontvonkend: fiat Lnx! de vogelen kweelen, - en jubelend zingt aan den eersten Morgen van 't Nieuwe Leven Granìda den Dag tegemoet: ‘Drukkende kronen, wankele troonen, prangende staatsiekleeden, | |
[pagina 19]
| |
vaarwel! Arm maakt uw schittring, kleen uwe steilte, slaafsch Uwe deftige pracht. Rijker en hooger, vrij is de Wereld, waar 'k mij op 't nauwst met mijn Liefste versmelt.’ -------------------- ‘Linden en popels, nijgt uwe hoofden, stil-aandachtig biddend ter neer! Schitterend stralend, Eeuwig en Machtig, blikt Liefdes-Moeder ter aard. Klapwiekend voglenkoor, orgelt uw hemellied, boodschapt mijn Liefste den Hoogtijd der Min.’ -Ga naar voetnoot1)
Een allegorisch spel wordt in personen en actie belichaamd: het eischt een tastbaren vorm. Vandaar dan ook die uittocht, - of vlucht, zoo men wil, - uit de werklijke wereld naar 't vrije veld. Immers, - een wereld van nieuw-geborenen is een ànd're, d.i. herschàpen wereld, - een toestand dus. En - oprecht gesproken - dit is de bedoeling. Het Nieuw Paradijs is geen plaats, maar een droombeeld; en dit geen beeld eener toekomst, maar van een verleden. Granìda zoekt met haar Herder niets anders dan 't Eden van langvervlogen tijden, de Eeuw van 't reinste Geluk: - ‘Toen 't was, dat hebben geen nijd, en nemen geen haat verwekte. Geen eigen bezit den een tot heer, den ander zijn armoe tot dienaar bestemde. Wel de aarde, schoon onbewerkt, in ruimt' den genoegzamen mensch met haar vruchten kon voeden, en het rijk der Natuur, aan allen gemeen, ook allen gelijk'lijk haar gaven bedeelde. Die verwijderde eeuw was ook de gelukkigste tijd.’ -Ga naar voetnoot2) De strekking van 't stuk wordt breeder en dieper. De latere wereld, die Granìda en Daifilo ontvluchten, is niet alleen zonder Liefde en Waarheid, maar ligt gehèèl in den Booze: het stuk wordt een klacht over de eeuw van den dichter: een pessimist treurt over 't zinken der zonne, - ziet de wereld een ingestorte ruïne, gehuld in een sombere schaduw, bij 't volle Licht van voorheen. Zoo is het. En hoort, hoe hij zich voorstelt, dat allengs in de menschen, - de mind'ren eerst, de grooten daarna, - de verdorvenheid binnensloop, na 't sluiten van de Gouden Eeuw: ‘Toen - kwam de verslechting van 't menschdom. Door 't oog der begeerte leek overvloed gebrek, en bij 't dijen van 't veel slonk de waarde van 't genoeg. Het òver-bezit werd der menschen waarde- | |
[pagina 20]
| |
toets; van strijd een bron of doel, - en 't Recht kromp voor 't ruw geweld van 't Zwaard.’ -Ga naar voetnoot1) Wel rees uit de chaos weer de Orde. Maar vòlle Vrijheid werd de boete voor de zonde.Ga naar voetnoot2) ‘Zie, - eenmaal werd de Mensch 't Geweld van 't Onrecht moe, - en tot orde en rust geneigd, zocht hij raadslag met zijn buur, trof den zoen, groef een grens, en droeg een Vorst van oordeel wijs, - zijn zwaard en zorgen op. Toen ging 't lands-heerlijk tijdperk 't aartsvaderlijk vervangen, - en lag des Konings roem, - bij 't weren van den krijg, en 't schorten van 't krakeel, - in 't dienen van zijn volk.’ -Ga naar voetnoot3) Ook thans weer zou de Boosheid de orde verbreken. ‘Helaas ook! dat dit geluk verdween. Roemzuchtig en buitziek, verheerden devorsten hun volken, en drukten het land van den nabuur met krijg en tyrannisch geweld. Voor immer vervlogen des werelds guldenste tijden! Hoe diep rampzalig een volk, dat zucht onder 't zwaard van den heerscher, en machtloos zich 't leven voelt vlieten bij 't zuigen van 't volk des Tyrans.’ -Ga naar voetnoot4)
Men ziet het: 't Is de hebzucht, die den mensch heeft ontaard van zijn edelen Oorsprong. Maar 't Rein en Waar Gevoel voert hem terug naar 't verloren Geluk. - En in den Mensch-zelf eveneens, - want de Allegorie wordt doorzichtig, -: daar is een strijd tusschen de Deugd en de Zelfzucht. Belóónd - wordt de standvastige Deugd, - de zwarte Zelfzucht: gestraft.Ga naar voetnoot5) Daar is b.v. Daifilo, de Uitverkorene. Hij is een type van Deugd. Zijn wensch was niet: te bezitten, - maar: zich te geven, zijn leven en bloed, - aan hààr, de Prinses, en niet minder aan Tisiphernes, zijn Heer.Ga naar voetnoot6) Zoo doet hij ook, en stelt zijn leven bloot. En nà den | |
[pagina 21]
| |
vreeslijken tweekamp, - knielt hij dankend neer voor der Goden bijstand, en 't is om Granìda's geluk, dat hi zich gelukkig acht. -Ga naar voetnoot1) ‘Genoeg!’ gelasten de Goden, - ‘geen stervling won ooit zóó zijn loon.’ En nu..... Ja! Nu Granìda hem roept: ‘Gij, die zwoert mij uw’ ‘leven te wijden, - niet hier, naar den troon, - neen, terùg met mij naar ùw wereld, - daar alléén is 't Geluk, - God wil het!’ -Ga naar voetnoot2) dan eerst, als 't Nieuwe Leven mòet komen, - verlaat hij zijn proefpad, en stormt met hààr, - God wil het! - door dik en dun, ‘Recht’ en ‘Concientie’ vertrappend, naar 't nieuw Ideaal.Ga naar voetnoot3) Geen nood! Wat hij als Granìda's bevrijder volvoert, geldt niet Hém! - De Oèr-drang verbrijzelt onstuimig de wetten van ‘Recht’- en ‘Deugd’-conventie: - hier spreekt de Prinses met krachtige stem voor 't Recht van 't Individu.Ga naar voetnoot4)
Het krachtigst evenwel wordt 't zelf bedwang gepredikt in Tisiphernes. En deze type draagt dan ook een nieuwen tendenz.Ga naar voetnoot5) Met voorliefde | |
[pagina 22]
| |
is die Perzische Prins door Hooft behandeld; in vollen luister blinkt zijn adel van geest. Die man is een Bato-vorst, een Held, die zich zelven verwint.Ga naar voetnoot1) Let wel! hij lijdt het meest met Granida's ontvoering; - zijn droefheid is groot;Ga naar voetnoot2) - hij wenscht te sterven;Ga naar voetnoot3) - versmaadt zijn prinsdom,Ga naar voetnoot4) - en zoekt zijn troost in den vreemde.Ga naar voetnoot5) Merk op, dat hij het mèèst gedupeerd is, als het blijkt, dat zijn dienaar zijn lief heeft ontvoerd, en hem zèlf heeft misleid,Ga naar voetnoot6) - hoe 't krenkt, als 't paar, met de Voester tot tolk, om 't feit te verhelen, in Logen zijn baat zoekt. Nochtans, - (ook hij staat in dienst van den tendenz) - hij voelt in beider ontvouwing van zakenGa naar voetnoot7) de Waarheid, en ziet in 't gebeurde der Goden wil.Ga naar voetnoot8) En niet alleen staat hij af, die hij 't Hoogste in waarde, en meer dan zijn leven achtte,Ga naar voetnoot9) - hij boodschapt vooruit naar den Koning,Ga naar voetnoot10) bepleit hun onschuld, zweert bij hun Roeping, - ‘God wil het!’ - smeekt om diens voorspraak,Ga naar voetnoot11) schenkt zelf zijn gebied weg,Ga naar voetnoot12) en acht het de hoogste belooning des Konings aan hem, Tisiphernes, voor al zijn diensten, - wanneer de Vorst op aarde voor eeuwig bindt, wat de Hemel gepaard heeft.Ga naar voetnoot13) - ‘Want deze twee, o Koning, zijn Tempels der Liefde. In hen wilde de Hemel op aarde, tot leering van 't menschdom, haar Heerlijkheid toonen!’ -Ga naar voetnoot14) Dan zegent de Koning, de vader zijns Volks, aan den Morgen der Wedergeboorte, zijn kinderen: ‘Mijn dochter, rust en vrede vervulle Uw hart! Het hoogste goed is de Liefde, en gij kiest het beste deel! | |
[pagina 23]
| |
- En gij, mijn Zoon, - wat zij als druk versmaadde, zal zij door Uw Godlijke gaven geadeld, met U, als Hun erfdeel herwinnen. Een kroon is licht, bij wie de Liefde-krans de Wijsheid omstraalt! -’Ga naar voetnoot1)
Tisiphernes is een Bato-type. Wij zien: Hooft was door zijn aanleg reeds een zelf bedwinger. Ook door studie. Het thema: verloochen U zelven, tot Rust uws Gemoeds, tot Vrede uws Volks, in 't dienen der Liefde,Ga naar voetnoot2) - is ook reeds het thema der jongelingsstukken: de ‘Ariadne’ en de ‘Achilles’. Ook hier zit in het lyriekGa naar voetnoot3) de filosoof in den dop; veelvuldig liggen reeds in diè stukken de ‘Baeto’ - en ‘Velzen’-motieven verspreid. Hoor maar eens naar 't Lied op de Vrede: ‘De hemel, de zon, de maan en de sterren bestaan alléén door Eendracht en Harmonie. Ook de Aarde met heel haar pracht van steden, van bloemen, ja, ijdele menschen, bestaat slechts door Eénheid en Vree. - En hoe de elementen, elkander vijandig, ook onderling mogen strijden, - Natuur heeft in 't schepsel, door wijze verdeeling ze in krachtige Eénheid vergaard. En waar in het schepsel de maat wordt verstoord, en de eene stof over de and're wil heerschen, - daar breekt de tweedracht het gansche bouwwerk tot puin.’ ‘Het levensbeginsel der staten, haar adem en voedsel, is Vrede. De tweedracht en twist is haar dood.’ -Ga naar voetnoot4) En hoe een Vorst, als Spiegel der Deugd, aan hooge eischen voldoen moet: ‘Indien een Vorst alleen aan zijn kleeding of woning gekend wordt, kan ook de geringste burger, in staatsickleeren gedost, het Volk een Koning zijn. Maar zou 't niet bezwaarlijk gaan, uit hen een Koning te kiezen, die uitmunt in dengd, alleen 's lands welzijn bejaagt, aan allen zijn zorgen wijdt? -Ga naar voetnoot5) | |
[pagina 24]
| |
En hoe alles aan Vorstentrouw hangt: ‘Vloek over hem, die uit vrees voor scha, of op hoop van gewin, het eenmaal verpande woord niet wil lossen. De Vorst, die roek'loos de Trouw verzaakt, zal, spijt zijn waan, dat zijn grootheid de Hoogheid des Hemels beschaamt, - de Hemelsche straf niet ontkomen. Nooit zal een stervling meer op de kracht van Zijn woord vertrouwen.’ -Ga naar voetnoot1) En luister eens naar 't lied op de Rust des Gemoeds: ‘Wie kronen en landen begeert, en na eindloos gewroet mag verwerven, zal wederom nièuwe verlangens naar 's Wèrelds bezit voelen rijzen: Geen rust vindt hij, die niet zoekt in zijn Hart. - Zet, Vorsten, dan uw begeerte naar glorie uit uw gedachten. Alleen de dood der begeerten is 't leven voor 't Rustig Gemoed. -Ga naar voetnoot2) En steiler klimt de tendenz, totdat in 't ‘Geluckigh is een vast gemoedt’ het hoogste punt is bereikt.Ga naar voetnoot3)
Maar ook met het Land-spel bieden de jongelingsstukken punten van overeenkomst aan. Wat zegt men van een ecloge als deze, gedicht door den 18-jarigen Hooft, die toen nog Italië moest zien en eenige jaren later eerst zich aan de ‘Granide’ zou zetten? | |
[pagina 25]
| |
‘Men acht door weeldes valschen schijn een Vorstlijk heer gelukkig. En zoo hij zelf die meening deelt, waant hij zich éénig groot. Doch daalt hij van den troon om need'rig voort te leven, - hij zal in zaal'ge rust z'n steilte diep verachten.’ ‘Hetzelfde geldt den kleenen man, naar kronengoud begeerig. Door zorg en angst en druk gekweld, ontvliedt hem lage rust. Veel eer dan rustloos op den troon, een dienstbaar volk te kwellen, droeg hij úit drang naar 's Harten Vreê, weer 't wicht van 't klemmend juk.’ -Ga naar voetnoot1) Het doet er niet toe, zoo iemand deze twee strofen de terugslag wil noemen der volgende zes, vertaald uit Seneca's Agamemnon.Ga naar voetnoot2) Wel neen! Tusschen het Stoïcisme hierboven, en 't Epicurisme der Pastorale ligt slechts ééne schrede, en in de ‘Ariadne’ ruischt reeds het Granìda-motief.Ga naar voetnoot3) Maar ook dit daargelaten, - waar begint Hooft? waar indigt de invloed van 't Zuiden? - nog meer: - ter zijde gesteld, dat de Granìde de sporen der Italiaansche òverbeschaving vertoont, - behoefde bij zijn aanleg Italië en de studie der Ouden iets meer dan een prikkel, een opwekking te zijn voor het Hooftiaansche genre? - die aanleg: kan het bij den zoon van den ‘deege’ degelijken West-Frieschen balling niet het stoere ascetisme van 't ras zijn geweest, die hem door al zijn stukken heen den stoïcijnschen vesper doet luiden? En dan: Is het soms niet zijn ingeboren vrijheidsgevoel geweest, die hem die telkens herhaalde Epicuristische kreet naar 't zuiver Natuur-genot ontrukt? - Ziet: Italië gaf hem de vormen voor zijn lyriek, en de allegorie voor zijn ‘Landt-spel;’ de Oudheid den vorm voor zijn eerste en | |
[pagina 26]
| |
latere drama's; de nieuw-herleefde historie-beschrijving bracht hem tot een nieuwe en pragmatische bewerking der nationale stof, - zooals overàl de Renaissance in 't formeele en aesthetische navolging vond. Maar in zijn aanleg vooral - dienen wij den sleutel te zoeken voor zijn volledig begrijpen en assimileeren van den Antieken Geest en Zijne Herleving. Geen chauvinisme stelde hem grenzen: het handelsvolk, waaruit hij sproot, wàs kosmopolitisch; hij zelf zou 't zijn door zijn stand en zijn studie, hij wàs het door zijn ruimen blik op 't menschelijk leven; het ongewoon kritische, vrij-humanistische van zijn wereldbeschouwing.Ga naar voetnoot1) Zijn kunstenaarsoog doorzag en waardeerde den Zuidelijken aesthetischen cultus van den vorm: rythme en rijm, verzen- en strofenbouw, 't scheppen en 't kneden van 't taalmaterieel, hij òòk, - meer nationaal dan een der zijnen,Ga naar voetnoot2) - stelde zich het eerzuchtig, loffelijk doel, - niet de cultuur van 't fijnbeschaafde en daardoor dankbaar Latijn, op 't voetspoor en naast het streven der klassische Humanisten, - maar om in zìjn Germaansch idioom, bij 't graven, smeden en vijlen van den lexicologischen taalschat, een Nederlandsche monumentale litteratuur te scheppen, in vorm wedijvrend met het fraaiste van 't Zuiden, in wezen met het soliedste en krachtigst der ouden. Zeker, hij staat niet alleen. Dè Vader dier Richting wordt hij genoemd, een vader zou beter zijn. Er waren er meer, die met hun geloof aan een Nederlandsch litterair-leven den moed van een jonger geslacht opwekten, en met hun voorbeeld 't volvoeren van andren verlichtten. - Doch Hooft is 't geluk beschoren geweest, - door aanleg en studie, door 't voorrecht van jaren levens aan 't Doel te kunnen besteden, - zich aan het nakroost het hoogste te hebben verplicht: òf met zijn adellijk Humanisme de Ouden dees-tijds in statige avondgalmen harmonisch en vreedzaam te stemmen; - òf de | |
[pagina 27]
| |
lustige jeugd in gloedvolle tonen zijn ecuwige jeugd, zijn scheppende kracht, 't Nieuw Levens-uur in te luiden. Wij namen hem als Allegorist. Wij wèzen op dat principieele in zijn persoon, in konsekwentie door al zijn drama's heengevoerd. In Werk en Wezen naar Eénheid strevend, - eerst doelloos wel, maar later met vastheid van plan, belijnden vorm, en in taalkristal met volle bewustheid optredend; - schroomvallig eerst, - alleen nog in 't koor-lyriek der oudere drama's, - stouter reeds in den vollen tendenz der Pastorale, planvol eindelijk in de historische ‘Baeto,’ - bouwt de Wereld-Wijsgeer zijn Kosmos, zijn Staat en zijn Mensch, met GoedheidGa naar voetnoot1) en Liefde als 't bindend Cement, als Stof en als Ziel van het Al,Ga naar voetnoot2) dat eeuwig in Evenwicht rust door 't wijs geordend Harmonisch Verband. Dubbeldam. J. Koopmans. |
|