Vacck hoord' jck (dat 's meer) de lippen
Van geboomt en steilen steen
Kallen nae, gerijmde reen.
Achter nae schrijft hij eene komma, om aan te wijzen, dat het niet een voorzetsel is waar de volgende woorden van afhangen, maar dat het bij kallen behoort.
Op bl. 71:
Zeeroven was wel eer gruwlijcke sond, en schand,
zegt ons de komma, dat gruwlijcke alleen op sond en niet op schand betrekking heeft.
Hetzelfde zien wij bl. 75:
Maer sijm verstaeldc borst sich barnen creunt, noch bremmen
Van Seylla' of haer gebuir.
De komma geeft hier te kennen, dat alleen het bremmen, en niet het barnen, aan ‘Scilla' of haer gebuir’ toegeschreven wordt.
Even zoo leert ons de komma bl. 113, in:
noch Nero self, ruim waerdich diemen stack
Met dubblc sim, en slang in dubble leêren sack,
dat wij aan twee simmen, maar aan slechts eene slang te denken hebben.
In het eerste bedrijf van den Baeto zegt Proserpina:
Wat port u, Coningin, der Catten, onbemindt,
Was hier geïnterpungeerd zoo als men nu gewoonlijk doet, dan zouden wij kunnen twijfelen, of hier van de onbeminde koningin der Katten of van de koningin der onbeminde Katten gesproken wordt. De bijgevoegde kommaas maken alleen de eerste opvatting mogelijk.
In het fragment op Christinaas dood, bl. 231, vinden wij de regels:
Zoo, noch, uw' liefd nocht trouw doe sliep,
Hoe waeken zij in hem dan, die u schiep?
Men zou hier alligt noch en nocht voor het zelfde woord houden, door eene ligt verklaarbare slordigheid verschillend gespeld. Doch dat dit het geval niet is, leert de interpunctie. De kommaas, die noch insluiten, verzekeren ons dat noch hier het bijwoord is (in onzen tijd te onregte met g geschreven) en dat Hooft hier zegt: indien uwe liefde en uwe trouw toen nog niet sliepen.
Op bl. 300 zegt de dichter:
Van pen en swaerdt; de kracht van welke twee te saemen
Den hel de mijl op breekt, en scheurt daer ujt de naemen
Den helden voerende triomfelijk ten tóón
De doodt ter doodt gedoemt, voor hunn' gewielden tróón.
Voor voerende zou Hooft een komma geschreven hebben, indien dit woord betrekking had op de kracht van pen en swaerdt. Dat er geene komma staat, toont, dat het betrekking heeft op de helden.
P. Leendertz Wz., P. Cz. Hooft's Gedichten, Inleiding.