Taal en Letteren. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 311]
| |
Boekaankondiging.1. Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde door Dr. Jan ten Brink, geïllustreerd onder toezicht van J.H.W. Unger, met gekleurde en ongekleurde afbeeldingen, facsimile's, tekstfiguren en portretten naar manuscripten en andere oorspronkelijke documenten. - Amsterdam, Uitgevers-Maatschappij ‘Elzevier’. - Roy. 8o.; per afl. à 2 vel, bij intekening f 0.95. Wat voor illustrasies mag men in 'en geillustreerde ‘Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde’ verwachten; en welke geven ons de bewerkers: laat-we daarover eerst iets schrijven. Van-zelf: afbeeldingen van wat in en voor de Litteratuur belangrijk is! zo staat ook in de Prospektus. Derhalve facsimile's van handschriften, die merkwaardig zijn om hun ouderdom; of omdat ze zo mooi zijn - zoals dat van Der Naturen BloemeGa naar voetnoot1); of waarvan de lezer, als-die de afbeelding ziet, zegt: hé, is dat nu 't handschrift waar 't een-of-ander mee gebeurd is?! da's aardig! Of die handschriften ten slotte, die men wel 'is zien wil om 't stuk-zelf. Zo ben ik noch al nieuwsgierig naar 't RolantsliedGa naar voetnoot2); de Heemskinderen, Willem van OringenGa naar voetnoot3), Lancelot (Moriaen, Percheval), Pantonopeus, Floris, ReynaertGa naar voetnoot4), Maerlants Strofiese GedichtenGa naar voetnoot4), Veldeke's Liederen; Beatrijs; naar de Dramatiese Poëzie en de Boerden. Maar vooral zou ik graag staaltjes hebben van de verschillende schrift-tiepen in de M.E., van de ‘scholen’! Dan, laat men vooral geven 'en bladzij uit verschillende van de oudste ‘Incunabels’. Van hoeveel invloed is toch niet de uitvinding van de Drukkunst voor de Letterkunde en z'n beoefening vooral, geweest! Ook wil men graag merkwaardige platen en prentjes uit ouder en jonger tijd: zoals de Voorstelling in 't Evangeliarium van Egmond, die in de 1e afl. | |
[pagina 312]
| |
voorkomt; en tekeningen van de abdij! en de prachtige S. ChristophorusGa naar voetnoot1). Maar we hopen op verscheidene andere noch: Zo op de afbeelding van de wereld, die de Natuurkunde van 't Heelal door Broeder Geraert verduidelikt. Op prenten van 'et damspel, en 't schaakspelGa naar voetnoot2), waarop zo vaak in de romans wordt gezinspeeld. Op fieguren van M.E. ridders en edeldames; van Fergute de boer, van Alexander vechtende; van Jan van Ruusbroec syne werken in was schrijvendeGa naar voetnoot3); van 't steekspel, naast de aanval op de wal van JherusalemGa naar voetnoot4). Maar ook rekenen we op kariekaturen, b.v. waar Reynaert bij te pas komt; of de helse ‘viant’. Bij Cats verwachten we prenten uit de zinnebeelden b.v.; bij 't Voorhont de Platen van 1621; bij Jan Klazen de tekeningen van ‘Troost’; bij de Amsterdamsche Schouwburg 'en paar afbeeldingen. En zouën zelfs platte gronden voor 't goeie verstand van veel zaken - ik denk aan Warenar, aan Vondels Hekeldichten - niet veel afdoen. Bij de Liederen rekenen we op M.E. muziek. Dan komen bij dit soort illustrasie zeer geschikt tietelplaten van Liederboeken en Psouters en Pamfletten. Ook zijn van veel interesse de ‘Toneel-affiches’; van de Opera vooral; niet alleen de oudste, maar ook merkwaardige uit later tijd. En in onze tijd, nu grafologie zovelen piekeert! wil men wel 'ris 't schrift zien van befaamde personen. Bij de keus van die autografen moet men ook letten op die gedeelten waar frappante tekstveranderingen in voorkomen die kijk geven hoe 'en dichter vaak óver-denkt en wijzigt.Ga naar voetnoot5) En de Portretten van beroemde mannen trekken evenzeer. Men wil wel 'is zien hoe Bredero (de altijd verliefde joligert) er uitzag. En - die de kop van Van Lennep aankijkt - merkt de grappige ouweheer in z'n schrijven: 't is er mec als met anekdoten van beroemde lui: eén zo-éen is beter als honderd volledige deftige levensbeschrijvingen.Ga naar voetnoot6) Zo hoop ik dus op de ‘kopstukken’ van de voornaamste letterhelden ook; de tiepes van hun tijd en hun volk. Vader Cats, Huygens, Jan Vos, Asselyn, van EffenGa naar voetnoot7), WolffGa naar voetnoot7)-Deken, Erasmus, CoornhertGa naar voetnoot7), Hooft, 'en paar ‘Nil-isten’. En ook...'en portret van de auteur van dit werk. | |
[pagina 313]
| |
Voor 'n klein gedeelte wordt dit in de Prospektus beloofd. Ik schrijf mijn verlang-lijst hier omdat 'et me voorkomt: ook in 't illustreren van 'en Letterkunde moet siesteem wezen; en - 't schijnt mij toe dat hier vrij veel in 't wilde weg, zonder 'en eerst goed doordacht siesteem, is bijeengebracht en uitgegeven wordt. Evenzeer moet er - dunkt me - siesteem zitten in de ‘verluchting’: dat men de diedaktiek inleidt met 'en initiale van Maerlant, is begrijpelik, evengoed als er bij de historie van Vlaanderen, Brabant, Holland en Zeeland er een staat uit de ‘Spiegel Historiael’. Zou zo niet eigenaardiger bij de Inleiding 'en mooie letter uit een van de eerste Incunabels gepast hebben? Al erken ik dat die uit Van den Veldes Spieghel der Schrijfkonste niet oneigenaardig is. Alleen hij is van 1607; dus van late dagteekening noch al! Zo past wel bij de M.E. epiese zangen de - ongelukkig verkleindeGa naar voetnoot1) - initiale van de roman van Heinrie en Margrieta van Limburch - maar daar 't eerste tijdvak over de oorsprong van die Epiek handelt, zou éen van ouder datum beter wezen! Zo hopen we bij de Liederen dergelijke uit Liederhandschriften te zien. Dan herinneren we ook aan de gekadreerde bladzijën van hss., waarvan sommige zich wel voor dit boek zelf eigenen!
De eerste aflevering met de Prospektus belooft veel: de bewerking is goed; zie eens S. Christophorus uit Der Naturen Bloeme. 't Staat naast, m.i. zelfs in de meeste gevallen, boven die in 't buitenlandGa naar voetnoot2). Fijn zijn ze uitgevoerd, op flink papier, met goeie letter: aangenaam ook voor 't oog. Om de Platen alleen koopt men 't werk al! Als men voortgaat zoals men begon met deze bewerking, dan wordt 'et een prachtuitgaaf. Maar in hemelsnaam geen verkleiningen van oude platen: dat doet 'et effekt minstens voor de helft verliezen. Zie maar eens de 9e plaat: miniatuur (verkleind) uit het handschrift van Veldeke's Eneïde. En hoe wil men van 't M.E. schrift 'en goed iedee krijgen op plaat 24!
De tekst is voor 't grote publiek allereerst. De schrijver oriënteert de lezer vooraf: de algemene toestand wordt beschreven, de tijd, waarin de ‘dichters’ leefden;Ga naar voetnoot3) in 't kort, maar sterk de hoofdzaken latende uitkomen karakterieseert hij de dichter en wat deze dichtteGa naar voetnoot4); ook of 't indruk op 'et volk gemaakt heeft; en hoe lang herinneringen er aan voortleefden. Toch zijn m.i. de M.E. romans veel te breed behandeld; de indievieduele | |
[pagina 314]
| |
auteurs kennen we niet; niet van elk verhaal moest daarom de inhoud meegedeeld. Was 'et voor 't grote publiek niet veel beter geweest in één geheel de inhoud van al de romans te vertellen; met verwijzing in de noot in welke 't ene of 't andere voorkwam? en in 'en eerste noot 'en ‘resumé’ van de wetenschappelike indeling - die nu in de tekst staat? Zo waren voor 't Publiek de onderscheiden romansoorten beter gekarakterieseerd. Dit had ook 't voordeel gehad dat de verspreiding van de verhalen over Europa beter was uitgekomen: 't internasieonale er van, en de verhouding van de nederlandse tot de andere had duideliker als nu kunnen blijken. In de noten geeft t. Br. de ‘litteratuur’; 't belangrijkste geschrift van 't bijkomende, 't meest verwezen naar 't werk waar 't overige te vinden isGa naar voetnoot1): zó, met deze praktiese manier van doen, schrikt de gewone lezer niet door de veelheid van tietels af, en is de studieman toch voorzien. Vaak evenwel staan er twedehands-boeken bijGa naar voetnoot2): misschien om naar vrij algemeen bekende boeken verkrijgbaar door 't grote Publiek, te verwijzen? Anders staan ze wel wat vreemd tussen al die andere geleerdheid. Die geleerdheid, dat is 't fort van het boek, daarin zit 'et meer als in de iedeeën over onze mooie woordkunst zelf. De Teorie daaromtrent in de Inleiding is wel aannemelik, maar - waar de Indéling begint, komen al de ouwe iedeeën weer boven, zoals in misschien alle tegenwoordige litteratuurgeschiedenissen, die noch altijd de oude indélingen hebben. Nu zou 't onbillik wezen alleen déze litteratuurgeschiedenis daarom te veroordelen; 't is hier ook de plaats niet om de andere in-deling uiteen te leggenGa naar voetnoot3), ik wou er hier toch even op wijzen. 't Gevolg is dat regels als deze tot de litteraire kunst worden gerekend: Kersten man, wats di gesciet? ‖ Slaepstu? hoe, ne dienstu niet ‖ Ihesum Cristum dinen here? ‖ Peins, dogede hi dor di verdriet, ‖ Doe hi hem vangen ende erueen liet, ‖ Int herte steken metten spere? ‖ Tlant, daer hi sijn bloet in sciet, ‖ Gaet al te quiste, alsmen siet: ‖ Lacy, daer en is gene were! ‖ Daer houdt dat Sarracijnse diet ‖ Die Kerke onder sinen spiet ‖ Ende doet haer groet onnere, ‖ En de di en dunkets min no mereGa naar voetnoot4). En deze, uit 'en verhaalGa naar voetnoot5), waar Gervinus van zegt: ‘Eine so liebliche Erscheinung, wie wir deren wenige haben, so freundlich erzählt, so mild gehalten, wie man nur immer einen solchen halb mährchenhaften Gegenstand behandelt sehen möchte.’ Floris sprac: ‘Nu heb ic u vonden! ‖ Mine bliscap es nu te desen stonden ‖ So groet, dat iet geseegen niet ne mach. ‖ Sint cam die lede dach, ‖ Dat men maecte | |
[pagina 315]
| |
tuschen ons een gesceet, ‖ Hebbe ic gedoget menich leet: ‖ Nu es mi mine pine wel vergangen. ‖ In groten sere ende in langen ‖ Hebbie geweest ende in groter noet ‖ Dor uwen wille ende wel na doet.’ ‖ ‘Floris’, seitsoe, ‘sidi dan dit, ‖ Die weder mi sprceet ende neven mi sit? ‖ Ic sie wel ende kinne dat giit siit, ‖ Dien van mi nam u vader dor niit ‖ Ende ter Montorien sende ter scolen. ‖ Ic soude u houden harde in dole ‖ Ende over harde onvroct, ‖ Geloefdi, dat iet was in minen moet ‖ Dan rouwe ende seer nacht ende dach ‖ Sint dat ic u niet ne sach. ‖ Mi wondert harde in minen sinne, ‖ Bi welker lust gi siit comen hier inne, ‖ Ic waent al bi gokelien es. ‖ Nu vruchtie ende ben in twifele des, ‖ Dat Floris niet es, die bi mi sit. ‖ Wat seg ie? Ic kenne wel, hi es dit. ‖ Soete vrient, keert u hare te mi.’ ‖ So wie sore hadde geweest bi, ‖ Ende gesien de bliscap, die de kinder ‖ Met cussen ende helsen hadden ginder, ‖ Die bliscap ende dat grote spel, ‖ Hi wacr te rechte scaldich wel ‖ Te geloven an den sone Veneris, ‖ Die rechter ende god van der minnen is. ‖ Doe togede hi haer siin vingerliin; ‖ Die doget, die lach ant stenekiin, ‖ Hoe nuttelic ende hoe goet het ware, ‖ Dat seide hi ende vertellet hare. ‖ Doe begonste soe tellen, wat haer was gesciet ‖ Van dien, dat hise liet ‖ Ende haer ter scolen ontvoer, ‖ Tote diere wilen, dat hise bevoer ‖ In de stat te Babylonien ende si te samen ‖ Boven in den hoechsten tor camen. ‖ Clares was wiis ende van sinne, ‖ Ende decte harre tweer minne, ‖ Ende was emmer begrepen in dien, ‖ Dat si gerne hadde gesien, ‖ Dat verholen ware bleven ‖ Die minne, die de kinder dreven, ‖ Alse van haer selve ware. ‖ Soe gine dicken te hem ende si te hare, ‖ Ende aten ende dronken al te samen, ‖ Dats dander joncfrouwen niet vernamen, ‖ Ende hadden te gader haer dachcortinge. En - ook regels als deze: Och! wat jammer ende wat rouwen ‖ Sal men hier saen mogen scouwen, ‖ Ende hoe swaer een ongheval! ‖ In weet hoe ict ghesegghen sal. ‖ Mi wondert dat die van der stat ‖ Nie alle daer om en bliven mat, ‖ Om alsoe scadelike sake. ‖ Droeve sere ende tonghemake ‖ Waren si tallen tiden voert; ‖ Noit en was daerna in die port ‖ Bliscap, want hoe mochtet wesen? ‖ Nu hoert hoet quam te desen, ‖ Ende hoe die wijch daerna verghine. ‖ Nemmermeer en hoerdi dinc ‖ Soc droeflec onder een ende ander. ‖ Dat voersproken heeft Cassander ‖ Moet ghescien in corter tijt. ‖ Men hielt den vrede sonder nijt; ‖ De XXX daghe leden; binnen desen ‖ Die ridders die sijn alle genesen. ‖ Menech man hevet grote joye, ‖ Dat hi ten vreseliken tornoye ‖ Des anders daghes wesen sal, ‖ Daert ghesciede dat ongheval. ‖ Ter quader tijt was hi bestaen ‖ Ende gheëndt ende voldaen. ‖ Andromaca hiet her Hectors wijf, ‖ Die scoenste die doe hadde lijf, ‖ Soe edel was sie ende wel gheboren, ‖ Van hovescheiden hadde si te voren ‖ Haren man ghetrouwe, ende dat was recht. ‖ Si hadde vore tgrote ghevecht ‖ Twee scoene kindre bi her Hectore: ‖ Landoniaca ic deen noemen hoere, ‖ Te dien tide waest out vijf jaer. ‖ Darijs segt over waer, ‖ Dat edelijc was ghemaect, ‖ Blont ende wit ende wel gheraect, ‖ Ende van andren kindren bloeme. ‖ Nu hoert hoe ic dat ander noeme, ‖ Also ict in boeken vant: ‖ Astionaca waest ghenant; ‖ Het en was maer twee jaer out, ‖ Doen hem die wile wert onhout. ‖ Hoert wat daer toe was bracht, ‖ Recht op den selven nacht, ‖ Doen die vrede inde nam. ‖ Dleet, dat der vrouwen te voren quam ‖ Mochte haer des sinnes doen verwerren. ‖ Die gode toeghdent haer van verren, ‖ Beide bi tekene ende bi droeme: ‖ Dies nam si herde goede goeme. ‖ Om hare scade, om haren rouwe ‖ Des nachts ghedoechde die vrouwe ‖ Pine, jammer ende | |
[pagina 316]
| |
verdrict; ‖ Want dies en twifelde haer niet: ‖ Vaert her Hector uut ter battailien, ‖ Hi blijft doot sonder faillien, ‖ Ende hi die plaetse niet en rumet, ‖ Eer hi doot van den orsse tumet. ‖ Andromaca was seker das, ‖ Want nare te vore comen was; ‖ Dies was si utermaten sere ‖ Verdroevet int herte om haren here, ‖ Ende dat en dochte mi gheen wonder; ‖ Want si seit hem al besonder: ‖ ‘Here,’ sprac si, ‘hoert herwaert: ‖ Van ere dinc ben ic vervaert ‖ Soe sere, daer ic ligghe bi u, ‖ Dat mi te moede es al nu ‖ Als of mijn lijf soude vergaen. ‖ De gode dedent mi verstaen, ‖ De dinc, daer ic om ben onblide, ‖ Dats dat ghi niet en vaert ten stride. ‖ Sijt seker dies ende onghehoent, ‖ Die gode hebbent mi vertoent, ‖ Eest dat ghi heden comt dare, ‖ Men bringt u doot op ene bare. ‖ Der gode raet en wille dat niet, ‖ Dat die dinc aldus gheschiet, ‖ Ende ghi aldus verliest u leven. ‖ Selc teken hebben si mi ghegheven, ‖ Eest dat ghi ute ten wighe rijdt, ‖ Dat ghi blivet doot in den strijt. ‖ Na dien dat ic u segghe hier of, ‖ En vaert niet sonder minen orlof, ‖ Ende laet u hier af bevroeden. ‖ Voer alle dinc seldi u hoeden ‖ Te doenc, gheloefdi mi, ‖ Dat jeghen der gode wille si.’Ga naar voetnoot1) Maar de volgende worden niet mee geteld: Jefta dae ieer wreeth wirdeth, ende di hera hengher wr dat land faert, .... hwanneer dat kynd is alle stocknaken, iefta huuslaas, ende dan dio tioster niewel nacht ende di truchkalda winter toekomt, soe faert allermannic oen syn hoff, ende in zyn huus, ende oen warma gaete, ende dat ber wilde diaer seect des birghes hly ende den hoella baem, aldeer hit dat lyf oen bihalde, soe weineth ende scryieth dat onierigha kynd, ende wypt dan syn nekeda leda, ende is huuslas, ende syn faedir, deer him reda sculd iens den hongher ende den kalda niewel winter dat hi so diaepe ende soe dimme mey dae flouwer neilum is vndir eke ende vnder molda bisletten ende bitacht, soe moet dio moeder dis kyndes eerwa setta ende sella, omdat hio ple ende plicht aech, alsoe langhe als het onierech is dat hit oen froeste ner oen honghere wrfaereGa naar voetnoot2). 't Is waar, dit zijn Wetten; maar toch: Poezie schuilt overal
't Is de vraag maar wie ze al
Wie ze niet kan vinden.
En ondanks die poetiese Wetten komt men er dan toe om te schrijven. ‘Gemoed en fantazie werden weinig getroffen..... De platte bodem, de sombere hemel, het zwalken op meren en plassen, staalden spieren en zenuwen, maar oefenden geen invloed op de ontwikkeling van den schoonheidszin.’Ga naar voetnoot3) Miskent men hiermee niet de Nederlanders? Of - waarom viel dan Romantiek hier zo in de smaak?Ga naar voetnoot4) | |
[pagina 317]
| |
Zou 't ook kunnen wezen dat men al te veel onnasieonale na-doen-kunst aanpreekt, en die anders deden en doen, eenvoudig doodzwijgt? Dat men dientengevolge 'en indeling maakt die voor dit laatste zo uitstekend geknipt is? Is dat ook niet de oorzaak waarom men ook noch 't Stichtelik Proza uitzondert? Wáár is: ‘während...der Poesie des M.A. in den letzten jahren die aufmerksamste liebevollste Pflege zu teil ward, hatte sich die Prosa fast keiner Beachtung zu erfreuen’.....Ga naar voetnoot1) En toch is daarin minstens evenveel, zo niet meer mooiGa naar voetnoot2) als in de voor Poezie versleten Mndl. rijmelarij. Lees eens Het ware Koningschap, ‘uit eene driekoningen preek; uitmuntende door innige vroomheid, keurige taal en liefelijke welsprekendheid, het schoonste stuk proza misschien uit geheel onze letterkunde’.Ga naar voetnoot3) Of dit uit de Limburgsche Sermoenen:Ga naar voetnoot4) Nemt met v vire hofsche joncfrouwen die v helpen besien wies v gebreke. Die ene sal wesen wisheit, dandere onderschedenheit, die derde genugde ende die virde minne...... | |
[pagina 318]
| |
Zet men blijkbaar in de praktijk noch niet te veel voorop: dit is mooi, dit is kunst? oordelende, en vooral veroordelende daarbij met 'en zogenoemd ‘klassiek’ ‘gevormde’ ‘smaak’Ga naar voetnoot1)?! Uitte, en uit zich hier de hollandse kunst ook geheel anders als de ultramontanistiese? | |
[pagina 319]
| |
En ziet men dit noch altijd over 't hoofd? Dat zal uitkomen, als men ook bij deze studie zal uitgaan van 't nú. 'Et tegenwoordige waarnemend in àl z'n omvang, in àl z'n verscheidenheid, moet gekonkludeerd: àlle uiting van menselike geest kan ‘kunst’ wezen. Veel onder dat proza: in die Wetten, in die Preken is kunst - al is 't 'en andere dan wij in de regel ‘goutéren’, al is 'et M.E. kunst. -
Evenzeer is eigenaardig dat ‘de werken van Nederlanders, die in vreemde talen - vooral Latijn en Fransch - schreven, niet buiten de grenzen’ van de geschiedenis der Nederlandsche letterkunde worden ‘gestoten’, maar dat van de Friese geen gewag wordt gemaakt. En voor Gysbert Japix geef ik 'en massa Nederlanders kado! Of komt dit omdat men wel vreemde buitenlandse talen aan de Akademies bestudeert, maar geen vaderlandse volkstalen, dan bij wijze van toegift? Heldenzangen zijn toch ook ‘kunst’? - ze waren er bij de Germanen, ‘zelfs’ - 't woord is van t. Br. - bij de Hunnen; waar zijn onze heldenzangen, die ‘kunst’ zijn? Is 't dus wel waar dat ‘kunst’ 'en ‘hoogen trap van bloei’ bereikt alleen als ‘de maatschappij, waarin ze zich poogt te ontwikkelen, haar zorgvuldig bewaakt en beschermt?’Ga naar voetnoot1) De oude heldenzangen zijn ons niet bewaard, maar 't al of niet bewaard blijven is toch geen kunstkriterium? En hoe is 't met de Edda's? Werden die ook beschermd door de Mij.? Zo komt de vraag bij me op of iemand kunstenaar is ‘die zich richt naar den smaak van hoorders of lezers uit zijn kring? of omdat hij voor zichzelf voelde: 't uitwerken van erotiese schilderingen, de tekening van Eneas z'n pronkbed, van Dido's slapeloze nacht, van haar overpeinzingen na het avontuur op de jacht ondervonden; van de afzichtige Sibylle, gerechten, en bruiloft,Ga naar voetnoot2) - is meer naar mijn smaak. Bij de beoordeling van 't vroegere moet van 't nu uitgegaan: als nu iemand eens over Willem I gaat dichten, bewijst dit dan iets voor 't voortbestaan onder 't volk van zijn naam en tradietsie; en nú met 'et onderwijs-van-nu, in de vaderlandse historie, altans meer als toen: daarom komt bij me twijfel boven als ik lees: ‘De nederlaag der achterhoede van Karels leger in de bergpassen der Pyrenaeën (778) maakte zulk een diepen indruk, dat men drie eeuwen lang dit onderwerp door de zangers behandeld vindt’.Ga naar voetnoot3) En zo moet men dunkt me, wel wat skepties wezen tegenover beweringen als omtrent Veldeke voorkomen.Ga naar voetnoot4) 't Is 'en bluf van die ouweheer met grijs haarGa naar voetnoot5); ook hier is 't geweest: niet dat-ie zelf 'en liefje heeft, hij stelt 'et zich maar voor. | |
[pagina 320]
| |
'En paar kleinigheden noch toe. Bij de Egmonder klooster-zaken had Pols, Bondam, Fruin e.a. niet mogen ontbreken, vgl. Fruins Bijdr. VIII (1894). Evenmin Flament, in De Katholiek 1888. En er had bij dat Evangeliarium wel even aan 't Kruis mogen herinnerd, waarover Logeman en CramerGa naar voetnoot1) schreven. Ook was de opmerking niet onaardig geweest dat de biograaf van St. Herman Jozef, 'en Keulenaar die in Friesland schoolgegaan had, klaagt over de vele klassieke ‘heidense schrijvers’ die ze daar lezenGa naar voetnoot2). Maar zeker moest attent gemaakt op 't interessante artiekel van Willebrord van Heteren in het Jaarboekje van Alberdingk Thijm, voor Nederl. Katholieken, 1893, 113-146. Dan, we kennen toch ook noch iets meer als de kloosterbieblieoteek van Egmond, en die van Windesheim, en St. Barbara te Delft, welke laatste trouwens tot de XIVe en XVe eeuw horen.Ga naar voetnoot3) T. Br. had - in 'en noot altans zeker - moeten verwijzen naar die van Mariengaard bij Ferwerd, en van Wittewierum in Groningen, waarvan ik de ‘catalogi’ hier laat volgen. In 't eerste klooster vond men in de XIIIe eeuw zoals men kan opmaken uit de Vita Sibrandi: Persius, Juvenalis, Virgilius, Oracius, Ovidius, Boecius, Prudentius, Aurora (van Petrus de Riga 1191), Arator, Sedulius, Floridus aspectus (van Lambertus, ± 1120), Job en Thobias, Liber Veteris ac Nove Legis, Gregorius, Ambrosius, Augustinus, Jeronimus, Bernardus ac aliorum sancte ecclesie doctorum, Psalmi Davidis, Cantica Canticorum met ‘Explanaciones’, Annales, Sermones, oude kerkliederen, enz.Ga naar voetnoot4) In Wittewierum had men begin van de XIIIe eeuw:Ga naar voetnoot5) ‘auctores Ethicos, Ouidianos, Virgilianos, Satiricos’, en andere dichters; metriese kerkelike werken als ‘Auroram, Sedulium, Theopistam’, en dergelijke, ‘Priscianum maiorem et minorem, Petrum Heliam’, en andere; en Kortbegrippen van de spraakkunst, en van de dialektiek, (‘Summas artis grammatice.. et summas dyalectice’) die Emo en z'n broer hadden geschreven in Parijs, Orleans en Oxford, toen ze daar studeerden, en die ze voorzien hadden met glossen ‘ex ore magistrorum’. | |
[pagina 321]
| |
Zo hadden ze uit Oxford ook geglosseerde ‘decreta, decretales, librum pauperumGa naar voetnoot1), libros canonici iuris et legalis’. Blijkens aanhalingen waren er: Tullius, Jeronymus, Seneca, Galienus, Gregorius, Augustinus, Aristoteles in Alexandride, in eneide Uirgilius, Cato, Ouidius, Abo, Textus veteris ac noui testamenti, Scolastica historia, Expositiones sanctorum patrum: Augustini super-Johannem, et beati Gregorii en van anderen. De differentia criminum, de differentia uirtutum politicarum et theologicarum. Tractatus de anima. Vitae patrum. En Graduale, Antiphonarium, Ymnarium, lectiones matutinales, missales familiarium missarum. - Onjuist is dat de uitgaaf van Behaghel's Eneïde goed geslaagd is. De kenner van 't M.E.-Limburgs schrijft daarover: ‘afgezien van de wenschelijkheid en mogelijkheid eener zoodanige reconstructie, is de poging als volkomen mislukt te beschouwen’Ga naar voetnoot2). B.H. 2. Na een halve eeuw, door Taco H. de Beer, Aanteekeningen, opmerkingen en verklaringen bij Waarheid en droomen. Culemborg, Blom en Olivierse. Gr. 8o. (IV, 106 blz.). f 1.-. Onderstaande beoordeeling is verdiend; de schrijver publieseerde die 't eerst in de Spectator, en had de vrindelikheid die in Taal en Letteren te willen herdrukken.
Ik ben dol op commentaren. Het is even nuttig als pleizierig werk.Ga naar voetnoot3) Nuttig (utile, Lat.; utile, Fr.; utile, Ital.; util, Sp. (spreek uit oetile en oetil) voor de minder ontwikkelden; pleizierig (dulcis, Lat.; doux, Fr., enz. enz.) voor hen, die op deze gemakkelijke en onzamenhangende wijze hunne geleerdheid kunnen luchten. Naast ‘Le chef d'oeuvre d'un inconnu’ en Schonck's ‘Vermakelijke slaatuintjes’ verscheen nu dezer dagen T.H. de Beer's Na een halve eeuw. Aanteekeningen enz. op Waarheid en droomen. Een beeld te geven van den ganschen rijkdom van kennis, hier op enkele bladzijden bijeengebracht, is werkelijk onmogelijk. Onwillekeurig vraagt men zich af, Gretchen parodieerend, (zie blz. 22, waar het geheele woord parodie van gr. para wordt afgeleid; 'n kunststuk van etymologie): | |
[pagina 322]
| |
Du lieber Gott, wie so ein Mann
So alles, alles wissen kann.
Reeds in de inleiding van den commentator zelven vinden wij van een boek ‘waar het openvalt’ en aan den voet der bladzijde als noot: ‘ad aperturam zeggen de geleerden’. Mijn neefje, die in de laagste klasse van het Gymnasium zit, beweert nu tot de geleerden te behooren. Hij leest Nepos ad aperturam. Bibliografisch belangrijk is de trouvaille van de beroemde encyclopaedie van Moreris (blz. 5). Op blz. 7 leeren wij dat ‘qui bene latuit, bene vixit’ een verbastering is van Bene vixit, qui bene latuit; en op blz. 8, dat Père-la-chaise 44 HA. groot is. De zuivere uitspraak der vreemde talen wordt aangekweekt op blz. 11 en blz. 69, waar telkens bij Don Quichotte wordt gezegd: ‘Spreek uit Don Kichote.’ Wij verbazen ons niet, dat de heer de Beer ook dát wist, als wij hem (op blz. 41) een geheel onbekend Spaansch woord zien vinden: ‘Spada’. Of moest er mogelijk bijstaan: ‘Lees espada.’ A. propos van cynicus, lezen wij, na een cursus in de grieksche wijsgeerige stelsels, dat ‘de hond dus inderdaad door zijn geboorte een cynicus is;’ terwijl wij bij D.O.M. (blz. 27), vernemen, dat dit Deo Optimo Magno beteekent, ‘een volstrekte superlatief’. De nieuwheid van het feit, dat magnus een superlatief is, zij den Redacteuren van Mnemosyne aanbevolen, evenals de vertaling (op blz. 76) van Sum totus in illo met ‘ik ben geheel in haar.’ Een bladzijde verder (blz. 77) vinden wij een buitengewone litteraire merkwaardigheid, nam. Lady Montague, ‘die brieven ‘schreef, zooals alleen mad. de Sévigné dat vermocht.’ Voeg daarbij - want wij willen door te veel te citeeren den leergierigen lezer het genot niet rooven -, dat des commentators woorden dikwijls geheel zijn ziel uitspreken over liefde, schrijven, tooneelkunst, reines du bal, galanterie, enz. enz. om te eindigen met de verzekering, dat Hasebroek de elfde kerk te Amsterdam stichtte - dan blijft ons slechts over een woord van dank te brengen voor dezen Chaos, ‘de grondstof, waaruit volgens de dichter, eenmaal het heelal werd gevormd’ (blz. 13). Philosophus.Ga naar voetnoot1)
In den grond voelt het publiek alleen voor Romantiek. Wij moeten er dan ook op verdacht zijn, het vuur, dat smeulende gebleven is, te eeniger tijd weer in groote vlammen te zien losbarsten. Den eerste, die de vernieuwde formule, daarvoor vereischt, gevonden zal hebben, wacht een groot succes.
A.A., Dilettantismen. |
|