Taal en Letteren. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdOver vertalen!Een vertaling is toch eigenlijk het begrip dat wij ons van een boek gevormd hebben. Ons schijnt het met zijn voorwerp overeentekomen tot in alle bizonderheden, maar toch is het een begrip van óns. Heel sterk werd ik daardoor gefrappeerd onlangs bij het vergelijken van een paar Psalmvertalingen, van Vondel, Marnix van St. Aldegonde, en Jan van der Noot. Alle drie hebben wezenlijk gedacht dat zij letterlijk en getrouw den zin en de woorden o.a. van psalm 118 overbrachten. Vondel naar het latijn, Marnix naar het hebreeuwsch en Van der Noot naar Marot die hem ook uit het latijn had. Van der Noot maakt er een strijdzang van, met dien schetterenden kopertoon, dien tartenden en haast hatenden aanvalskreet, dien de te hoop geloopen nieuw-lichters in hun hagepreeken aanhieven, en die, verzwakt, nog naklinkt in ons protestantsche kerkgezang. Dit leit zelfs niet aan Marot: 't is de klank van 't gezang zelf onder de muren van Antwerpen. Gheeft den Heere prys ende eere,
Want hy is suet zonder verwyt:
Syn goetheyt groot tot elcken keere
Duert ghestadich tot alder tyt.
| |
[pagina 282]
| |
en wat verder Al beter eest op Godt te bouwen,
Dan op de crancke menscheyt bloot:
Beter eest op Godt te betrouwen
Dan op Princen en Heeren groot.
Veel menschen, dits een seker sake,
Hebben mij sterckelyck belaecht:
In den Naem Godts was toens mijn sprake,
Van my worden sy noch verjaecht.
Sy hadden mij seer vast besloten,
Seer vast beset met groot ghewelt:
In den Naem Godts vry onverdroten,
Van my worden sy noch ghevelt.
Sy hadden als Byen besloten
My, maer d' onwyse syn versmacht
Van Godt, gelyck t' vyer onverdroten,
De doornen verteert met syn cracht.
Dan komt Marnix. Hij is geleerde, geletterde, beschaafd taalkenner, vroom en liefdevol vertaler van dit vrome. Looft God end geeft hem prijs end eerc
Want hij is mild end machtig soet,
In eeuwicheyt soo lancx soo meere
Blijft dueren sijn genade goet.
't Is beter op den Heer te bouwen
Dan op de menschen al gelijck.
't Is beter Gode te vertrouwen,
Dan Heeren, oft dan vorsten rijck.
My hebben allerhande scharen
Omringt, tot mijn leet end verdriet,
Maer in Gods naem sal ick voortvaren,
End brengen s' al gelijck te niet.
Sy hadden mij met haer genooten
Wel vast besloten gantz rontom:
Ick salse nochtans ommestooten,
End in Gods name brengen om.
Als bijen hadden sy vol toornen
My heel bezet, maer hare macht
Ginck uyt, gelijck een vier van doornen,
Ick hebs' in Gods naem omgebracht.
| |
[pagina 283]
| |
Maar zie dan op eens Vondel. Deze psalm was een krijgszang, dacht ge, toen ge Van der Noot laast, een tartende triomfzang van den Joodschen koning, die zijn Jahve gewroken had. Een verheffend overwinningslied tenminste, al wordt in Marnix lezing de vijand wat lankmoediger doorgehaald. Bij Vondel niets daarvan: Nu eens vrolyck Godt geprezen
Wiens genade elck is bekent,
Wiens genade blijft in wezen
Eeuwigh eeuwigh, zonder endt.
Welk een god-vriendelijke blijdschap en wat landelijke dansen. Wáár zijn de vijanden? O, het is noode als zij gedacht worden, in 't voorbijgaan haast aangefleurd in den zwier van de cirkelende rythmen. Beter is 't op Godt te hoopen
En zijn vaste toeverlaat,
Dan in noot om hulp te loopen
By den mensch, die haest vergaet.
Beter is 't op Godt te hoopen,
Die den vroomen komt te baet;
Dan naer Vorsten toe te loopen,
Wanckelbaer in raet en daet.
Toen de heidens op my drongen,
My bezetten van alsins,
Heb ickze in Godts naem besprongen
My gewroken hier en gins.
Heele heiren my belaegen,
En belegerden in 't ront:
'k Heb hun in Godts naem verslagen
En verdelght tot in den gront.
Zy omringden my, als zwarmen,
Staecken my als stoppels aan:Ga naar voetnoot1)
'k Heb ze in Godts naem met mijne armen
Uitgeroit, en gansch verdaen.
Zou men wel zeggen dat deze drie lezingen naar hetzelfde voorbeeld zijn? Maar dit is het als de eene vertaler de soldaat van een hartstochtelijken tijd is, de ander een vroom geleerde, de derde een buiten strijd en geleerdheid staande blijmoedig gestemde dichterziel.
A. Verwey, Tweemaandelijksch Tijdschrift, 1895, Juli. |
|