Taal en Letteren. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 247]
| |||||||||||||||
Uit de spraakleer.
| |||||||||||||||
[pagina 248]
| |||||||||||||||
Want alle taal is en blijft individueel; zo komen die verschillen. De meerderheid geeft aan waar in de algeméne taal en gros de grens te trekken is. Maar in veel gevallen is meer als éen opvatting te konstatéren. Daar mag niet de als-algemeen-áángenomen regel ‘par force’ doorgetrokkenGa naar voetnoot1), natuurlik niet. Die individualismen moeten in hun volste recht erkend, - al was 't alleen maar om 't bekende gebrek aan karakter niet te bevorderenGa naar voetnoot2). Geen beslissing is gepermitteerd - noch minder mag eigen mening opgedrongen. 't Allerminst een die zich regelt naar hoe 't vroeger wasGa naar voetnoot3). Maar ‘vooral-en-believen’ niet 'en beslissing genomen die zich regelt naar: hoe is 't in 'en andere taal! - b.v. in 't latijn, in 't frans, in 't duits! Beide wordt meermalen aanbevolen, en noch meer gedaan.
Want hoe doet men om die reeksen te onderscheiden? Hoe komt men er aan; aan die verdeling: aan subjekt, en objekt, en verbum, en bepalingen - van allerlei soort, - om van 't zinsverband hier maar te zwijgen? Natuurlik mag niet van een defieniesie begonnen. B.v.: Het onderwerp is de persoon of de zaak, waarvan iets gezegd wordtGa naar voetnoot4). - | |||||||||||||||
[pagina 249]
| |||||||||||||||
Men zou ook vaak tot verkeerde konklusies komen als men van de defieniesies uitging; zie in 't kort daarover Leopold, in Taal en Letteren I, 118-120 en zijn leerzaam artiekel in de Gids voor den Onderwijzer, III (Groningen, Wolters, 1883), 493-497. Niet dus van welke defieniesie ook, uitgegaan; maar eerst waarneming, eerst feiten. En nu nemen we elks eigen taal waar. B.v. in verschillende zinnen, wat men - dat zijn wij ouderen, die er over spreken, omdat wij er alles van weten, of verbeelden van te weten! - benoemen met de naam van onderwerp, voorwerp, enz Nu is 't dít in déze zin, en in díe zin dàt, en in een derde en vierde wat anders! En zo scheiden we de hoofdreeksen, zonder aan de individuele grenzen te raken!
Bekijkt men nu in de algemene nederlandse taal die verschillende betrekkingen nauwkeurig, dan kan dit gekonstateerd:Ga naar voetnoot3)
| |||||||||||||||
[pagina 250]
| |||||||||||||||
Laat men maar nauwkeurig zich rekenschap geven van de betrekkingen, die in 't hier afgedrukte stukje gevonden worden. 't Geeft de beschaafd-gesproken taal vrij goed weer; enkele wendingen horen min of meer tot de schrijftaal - wil men: tot de kunst-taal; - in de regel zou men ze anders zeggen; maar ze zijn toch geschreven naar analogie van soortgelijke wendingen in de spreektaalGa naar voetnoot1); daar verander ik niet aan; wel aan de spelling, die ik meer in overeenstemming breng - ik kan ongelukkig de auteur geen permissie vragen - met de beschaafde uitspraak. 'n Ogenblik later, daar galoppeert de troep naar de poort; m'n oom, klam van benoudheid, dat-ie van 't paard zal vallen, en zich dan misschien ook noch snijën aan die vervaarlike sabel die ze 'm omgehangen hebben, en waarmee hij wel twee vijanden te gelijk middendoor kloven kan. Als ze langs de Gouden Engel komen, steekt de oudste burgemeester z'n hoofd uit 'et dakvenster en roept: ‘Burgers, hou-je maar goed; daar staan wel duizend boeren aan d'overkant, met hooivorken en dorsvlegels. Spaar je leven maar niet; 'et is voor de vrijheid en de gelijkheid en de broederschap. Ik heb al gezeid, dat ze de brug maar moesten neerlaten en de poort opendoen. Zie zo, de boel is al klaar; rent er nu maar op los!’ En zo waarlik, daar ging de poort open, de brug was al neer, en aan de overkant, daar kon men ze zien, 'en hele hoop boeren, duizend nu wel niet maar toch wel honderd, en die riepen maar al van ‘Oranje boven!’, dat 'et zo daverde. | |||||||||||||||
[pagina 251]
| |||||||||||||||
waren ze begonnen met de fles leeg te maken, en toen ze daarmee goeden-wel klaar waren, toen kende hun dienstijver geen palen meer. Zij besloten, noch eer het afgesproken sein kwam, waarmee de magistraat, om onnodig bloedvergieten te voorkomen, noch altoos draalde, de vijand maar dadelik de volle laag te geven en.... Pof! daar klonk 'en knal als 'en donderslag, en 't paard, waar m'n oom Pothof op zit, wordt schichtig en 't rent de poort uit, op de vijand los. Of mijn oom al riep van: ‘hou, hou, hou!’ dat hielp niet. De stakkert zou er zeker afgevallen zijn, als-ie zich niet aan de manen van 'et beest had vastgehouën, en intussen vloog-ie maar ál door, de brug over tot midden onder de boeren. Dat ziet 'et andere paard van vroedschap Van Putten niet of 'et rent, met de patroon er op, z'n kameraad na. En nu er twee schapen over de(n) dam zijn, volgt de rest vanzelf. Of d' andere ruiters moed vatten op 'et gezicht van m'n ooms vertwijfelde dapperheid, (immers iedereen dacht, dat 'et pure heldemoed van 'em was, dat-ie er zo op losstormde), dan of 't ook al bij ongeluk kwam en dat 'et alleen aan de voortvarendheid van de paarden lag, hoe 't zij, 't hele troepje was in 'en ommezien aan de andere kant van de stadsgracht, en de boeren, toch al onthutst van 't plotselinge kanonschot, wachtten die verschrikkelike sjarzje niet af: ze wierpen de wapens weg en kozen 't hazepad. Doch m'n ooms paard wist evenmin van stilstaan. Onder 'en ijselik gehuil van z'n berijder, dat op 't bolwerk door de burgerij kon worden gehoord en voor 'en soort van krijgsgeschreeuw werd gehouden, volgde 't dier de vluchtelingen op de voet. Toevallig draafde de kommandant van de belegeraars vlak voor m'n oom uit. De man kon goed lopen, maar had 'et ongeluk op 'en hoepel te trappen. De hoepel slaat omhoog, achter tegen 'em aan, onder z'n rug, en de vluchteling verschrikt zo, dat-ie zich omkeert, op de knieën valt en roept: ‘kwartier, pardon, ik geef me over!’ - ‘Hou dan mijn paard vast!’ schreeuwt oom radeloos, ‘dan zal ik je geen kwaad doen, man!’ De ander gehoorzaamt, 'en stevige greep in de teugels en 't beest staat, terwijl m'n oom van de schok uit de zadel tuimelt. Hij is evenwel gouër op de been dan men misschien van hem verwacht had, want hij begreep, dat er haast bij was. De boer mocht eens merken, dat 'et allemaal gekheid was geweest! Daarom springt oom ijlings op, kijkt zoo bars als-ie maar kan, zwaait met de sabel, die-(d)ie noch altijd, hoe weet-ie zelf niet, in de hand heeft en kommandeert z'n gevangene: ‘voorwaarts, naar de stad!’ En zo komen die twee terug, onder 't oorverdovend gejuich van de verloste burgerij. De regering is van de zolder van 't loozjement gedaald en trekt plechtstatig de dappere overwinnaar te gemoet. De tamboers en pijpers van de burgerwacht slaan en blazen een fanfare, de klokken beginnen te luiën en te beieren, vlaggen worden er uitgestoken en bloemen gestrooid, kortom Napoleon is nooit triomfanteliker Parijs binnengehaald | |||||||||||||||
[pagina 252]
| |||||||||||||||
dan mijn oom met z'n gevangene de stad, die-(d)ie immers door z'n edele zelfopoffering had behouën. Er is verband tussen ‘'en ogenblik later’ en 't volgende; tussen ‘ogenblik’ en ‘later’; tussen ‘daar’ en ‘galoppeert’ en ‘troep’ en ‘poort’; tussen ‘m'n’ en ‘oom’ en ‘klam’ en ‘benoudheid’, en ‘paard’ en ‘vallen zal’, enz. enz. enz.! -
Wie nu naamval wil definiéren als betrekking, krijgt dus een xaantal. Men kan ook naamval noemen àl de uitdrukkingen van de betrekking - dus wat hiervoren op blz. 249 als c en d is aangegeven; en dan onderscheid maken tussen voorzetsel- en voegwoord-naamval, en vormnaamval. Maar ook dan is 't aantal groot. Er zijn al veel voorzetsels en voegwoorden. Maar bovendien. Men kan niet de etymologiese afkomst - dat is 't verleden! - van die, als hun verdelings- en onderscheidings-maatstaf aannemen, voor de levende taal. Ook dat zou wezen naar vroeger taalverband 'et tegenwoordige regelen. Hoe de indeling dan moet wezen? Daarover hier dit alleen: natuurlik gescheiden wat men in de levende taal algemeen als gescheiden; daarentegen bijéen wat men als bijeenhorend voelt.Ga naar voetnoot1) Nu hebben veel van die preposities en konjunksies vaak zo uiteenlopende betekenissen. Wordt feitelik ‘met’ wel als 'tzelfde woord gevoeld in: ‘hij gaat met z'n broer op reis’; hij sloeg z'n kameraad met 'en knuppel op 't hoofd; en at met veel appetijt. - Vgl. noch met saus toebereiden; 't staat zo met 'em; zo is 't met 'em 't geval; met iemand vechten; een vrouw met groenten met geweld wat afnemen; gek met iemand (iets) wezen; enz. En nu neem ‘op’ in: ‘op de grond’, - ‘iets op het oog hebben’Ga naar voetnoot2), - ‘op eens’, - ‘op zijn’, - en noch eens ‘op zijn’, - ‘op de reis sterven’, - ‘op sprong naar | |||||||||||||||
[pagina 253]
| |||||||||||||||
iemand toe staan’, - ‘op flessen tappen’, - ‘vruchten op brandewijn zetten’; enz. - Ook dit is niet aanteraden. In overeenstemming met 'et totnochtoe aangenomen gebruik is m.i. daarom beter optegeven:
naamval is de uitdrukking van de betrekking in een naamwoordvorm.
Dan heeft 't nederlands geen naamvallen, behalve enkele rudimentaire van vroeger; al blijft 't aantal betrekkingen natuurlik telloos.
Laat-we nu samen - want elk-en-'en ieder kan de nieuwe taalstudie, die van de nú-taal, zelf meedoen! - wat nader enkele hoofdbetrekkingen bekijken en dit maal wel: in de zogenoemde enkelvoudige zin. En wel in zinnen, die ieder op z'n beurt zal zeggen. Er bestaat verband tussen 't onderwerp en 't werkwoord, en tussen 't voorwerp en 't werkwoord en tussen beiden: onderwerp en voorwerp onderling - daartussen is een nauw verband.Ga naar voetnoot1) En tussen al deze en de bepalingen:
allereerst die behoren tot de onderdélen van de zin, samen, dan die tot een onderdeel alleen behoren; en dan die tot de zin-in-z'n-geheel horen.
Deze laatste noemt men meestal van modaliteit; en behandel ik hier niet. De voorlaatste zijn meest bijvoeglik; daarbij treft men op veel overgangen naar de zogenoemde beknopte zinnen. De eerste meest bijwoordelik; ook hier zijn overgangen.
't Eerst dan over de betrekking tussen subjekt en objekt en werkwoord en die allen onderling. Ziehier 'en aantal zinnen. ‘Kees blijf van de kat af! de kat krabt anders Joost’. Kees gaf níet | |||||||||||||||
[pagina 254]
| |||||||||||||||
om zeggen. Piet sloeg Kees om z'n oren. Wie sloeg Piet 't eerst weerom? Kees of Joost? - | |||||||||||||||
[pagina 255]
| |||||||||||||||
En wat blijkt nu, - als men ook hier naar de nieuwe taalwetenschap, konstatérend te werk gaat? Dat in ons XIXe-eeuwse nederlands:
De betrekking tussen 't onderwerp en 't voorwerp en tussen die en 't werkwoord blijkt uit de betékenis - zó niet van de vólzin waar ze staan, dan uit de omgévende rééks vólzinnen (NB!) Waar 't in zekere gevallen niet uit de betékenis kan blijken - men merkt allereerst op de betekenis van 't werkwoord - daar blijkt 'et uit de plaats: 't subjekt staat voor 't objekt. Nooit wordt 't uitgedrukt door hulpwoorden; en alleen door de vorm bij pron. pers.
Men ziet dat dit verband mee de regel aangeeft, hiervoren blz. 249 vastgesteld.
Nu enkele opmerkingen over de zogenoemde bepalingen. Die zijn van zeer verscheiden aard, natuurlik. Hier geef ik er enige; met 'en enkele opmerking er bij. Later hoop ik deze uitvoeriger te behandelen, vooral om hun verdeling.Ga naar voetnoot1) Schuif 'et hier maar onder. - Zet 'et ginder op de grond. - Een lepel uit de lâ krijgen. - 't Water loopt altijd naar de laagste plaats. - De stroom loopt om de noord. - | |||||||||||||||
[pagina 256]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
[pagina 257]
| |||||||||||||||
Als men 't vorenstaande nauwkeurig nagaat, dan blijkt 'et verband allereerst weer uit de betekenis: 't wordt lang niet altijd uitgedrukt tussen de bepaling(en) en 't overige gedeelte van den zin; en in geval van wèl, 't meest door hulpwoorden (: voorzetsels), als er substantiva bij voorkomen. Enkele malen maar door vormen, uit vroeger tijd als archeïsmen overgebleven. Vooral blijkt 'et bij de laatste behandelde bepaling. Let er eens op als er 'en persoon is die aangesproken wordt (in de zin: wat kan meneer die vrouw schelen; trek jij je' em an). In de regel is er 'en zekere volgorde op te merken: (onderwerp), nadere bepaling, voorwerp (zie de zin: ik geef de bedelaar wat geld). De volgorde van nadere bepaling en objekt is geregeld zó, als achter 't voorwerp niets meer volgt als hoogstens scheidbare voorvoegsels (vgl. ik geef m'n nichtje 'en kado). 't Enclyticum ('t, 'em), onverschillig of 't voorwerp of bepaling is, staat in de regel vlak achter 't werkwoord.Ga naar voetnoot1) Natuurlik laat men onbewust/bewustGa naar voetnoot2) de woorden zo volgen, in die | |||||||||||||||
[pagina 258]
| |||||||||||||||
volgorde. Alleen in begeesterde ogenblikken als men iets eigens uitdrukt op eigen wijs, stoort men zich vaak weinig aan wat men gewoon is, aan wat algemeen is: in dichtertaal vindt men dan ook afwijkende konstruksies: Natuurlik!
Nu noch enkele opmerkingen over de bepalingen die tot 'en deel van de zin behoren; met dat deel van de zin vormen ze woordgroepen. Ook die bepalingen zijn van allerlei aard. Jij daar, - die vent, - van den lande van Oversee, - de huizen aan de overkant, - de brief op de tafel is voor u, - de palmen in de ‘Garten’, - de ploerterij beneden maakt te veel geweld. - | |||||||||||||||
[pagina 259]
| |||||||||||||||
Wat is in enige van de laatste voorbeelden 't hoofdwoord? dat hangt helemaal van de betekenis, d.i. van de omgeving af. 't Kan ook wèl wezen hoop, soort, glas, teug, enz.; of ook kan 't 'et volgende woord wezen. Voor d'een is 't vaak dit, voor 'en ander 'et andere: hier vooral zijn de grenzen individueel. - Is 't nu mensen, soldaten, enz., dan zijn natuurlik 'en hoop, enz. de bepalingen van hoeveelheid. - In 't andere geval, als 't verzamelwoord hoop 't hoofdwoord is, zijn mensen, enz. bijstellingen, wil men, soort- of kwaliteitsbepalingen. En nu valt optemerken dat b.v. na onbepaalde telwoorden, die substantive gebruikt worden, of na substantiva, die het karakter van onbepaalde telwoorden kregen, de bijstelling staat, verbonden door van. mijn jongen, - dat boek van u, - de meid van ons, - onze meid. - Piet z'n moeder. - Marie's japon. - | |||||||||||||||
[pagina 260]
| |||||||||||||||
De grens - ik herhaal 'et! - is, om bij 't laatst behandelde te blijven, tussen de onderscheiden bepalingen niet altijd te trekken. Er zijn overgangen; er zijn dubieuse gevallen. Zo: ‘kalm en rustig verliet hij me’, is daar ‘kalm-en-rustig’ adjektiefbepaling bij ‘hij’, of bepaling bij de gehele zin, of allebei tegelijk?Ga naar voetnoot2) 'en bijstelling nadert vaak het genitief-verband; nadert ook vaak de vergelijking.Ga naar voetnoot3) Vaak kan men niet uitmaken of 'et 'en bepaling of wel 'en elliptiese zin is (of 'en beknopte zin of hoe wil men 'em heten) -: zo vormen zich overgangen van zin-delen tot zinnen. Daarover hopen we in dit Ts. noch wel meer te publieseren; ik laat dit nu voor 't geen 'et is; om ten slotte te kunnen konstateren: 'et verband tussen deze bepalingen blijkt allereerst uit de betekenis; en wordt òf niet uitgedrukt, - òf door hulpwoordjes; dit laatste | |||||||||||||||
[pagina 261]
| |||||||||||||||
vaak, als het 'en verband betreft tussen in de regel zo genoemde substantieven; zelden door archeïstiese vormen.
Natuurlik: bij verscheidene van de betrekkingen, die 'k hier in 't kort noteerde, drukte men 'et verband vroeger op 'en andere wijze uit als tegenwoordig. En nu, 't spreekt van-zelf, dat naar dat vroegere ‘bestand’ de spraakkunstenaars hun indelingen voor de taal van tegenwoordig ook noch maken. Zo zijn nu eenmaal hunne manieren!Ga naar voetnoot1) Ze spreken dan van belanghebbend voorwerp en oorzakelikGa naar voetnoot2) voorwerp; ze beweren: er is nauwer verband tussen 't meewerkend of oorzakelik voorwerp als tussen de overige bepaliugen en de rest van de ziu; ze defienieeren: voorwerpen zijn noodzakelike aanvullingen van 't gezegde.Ga naar voetnoot3) Weten of merken doen ze evenwel niet dat al dit moois alleen 't gevolg is van ouwer taalbegrip, toen de vorm allereerst 'et verband aanwees: toen die betrekkingen door 'en genietief- en datiefvorm werden uitgedrukt. Want wat nauwer - niet: wat ander, maar wat nauwer verband vraag ik, is er tussen: hij geeft 'en dubbeltje aan 'en bedelaar, - als tussen: hij slaat zijn broer met zijn eigen stok weerom? Laat men nauwkenrig kontroléren, en men zal waarnemen - mits men zich eerst ontdaan heeft, - en hoe moeilik is dit vaak! - van alle áángeleerde anti-diluviaanse taal begrippen, - men zal wáárnemen dat van al dat nauwe verband 'en gezond taalmens van ónze tijd niemedal voelt.
Die ouwe zunrdesem zelfs proeft men, ondanks dat Kaakebeen in veel zich ontdeed van 'et oude, toch weer in zijn indeling van: voorwerpen, en zelfstandige akkusatiefbepalingen (: hij is zijn geld kwijt); en van zelfstandige datiefbepalingen (: de dief ontliep zijnen vervolgers, lees: vervolgeren), en van zelfstandige genitiefbepalingen (: gedenk onzer), en van zelfstandige voorzetselbepalingenGa naar voetnoot4) (: denk aan mij); en | |||||||||||||||
[pagina 262]
| |||||||||||||||
daar naast plaatst hij bijwoordelike bepalingen (: hij gaat met zijn vader op reis, b.v.). Dat zich regelen naar 'en ouder taalstadium leidt tot inkonsekwensie en knoeierij. 't Vroegere verband toch is gewijzigd, maar - voor dit geval op deze manier, voor dat op die manier, zelfs scheelt 'et voor d'ene groep sprekers noch bij d'andere groep. En de taalverschijnselen van nu laten zich niet pasklaar maken in 'en vroeger kader. Daarom ook mág, hoe 't vroeger was, geen máátstaf wezen voor de tegenwoordige taal. Hoe en waaruit de konstruksies ontstaan zijn, doet voor waardering, behandeling en indeling in de nú-taal niet af. Hoogstens hoort dat als aanmerking - dus presies omgekeerd als in de zogeuoemde nederlandse spraakkunsten die nu in gebruik zijn, - in een uitgebreide historiese spraakleer, om toetelichten: èn hoe 't nú-algeméne ontstond èn hoe archeïsmen van vroeger zijn overgebleven.Ga naar voetnoot1) 'En indeling van de nederlanders van nu naar middeleeuwse toestanden zou van weinig inzicht blijk geven in staathuishoudkunde in 't algemeen. En toch, dat regelen naar vroeger tijd in de taal willen zelfs academici voor wetenschappelik verslijten! | |||||||||||||||
Naschrift.Al hoort 'et niet dierekt bij mijn vorenstaand betoog, zal ik er noch iets aan toe voegen over 'et pedagógiese van de metode, die 'k geschetst heb? De heren van de ouwere taal-iedeeën toch hebben 'et altijd zo druk over metode en pedagogie. Voor pedagogiese doeleinden dan ook jeremieeren zij zo over het verlies van de ‘vormen’!Ga naar voetnoot2) | |||||||||||||||
[pagina 263]
| |||||||||||||||
Wordt evenwel die pedagogie er niet maar bijgesleept, om 'en argument meer te hebben? Want ook die heren zijn 't er wel over eens: goeie pedagogie eist: zèlf zuiver laten zien, iemand zelf nauwkeurig léren opmerken, zelfwerkzaamheid iemand aanwennen. En allereerst en vooral van wat onder zijn bereik is. - Welnu, de algemeen-beschaafde spreektaal is geen taal van hoog-hoog boven 't gewone mensensoort zich verheffende begaafdeu;Ga naar voetnoot1) niet de konventionele frases-taal, die vaak heel-weinig-dichterlike ‘geesten’ in Gidsartiekelen, in toosten, bij begrafenissen, voor de balie, op de kansel ‘ten beste geven’;Ga naar voetnoot2) - de algemene spreektaal die, komende onder elks bereik, daarom juist elks persoonlik eigendom kán worden; en te eerder dit wordt, omdat-ie leeft, en omdat elk-en-'en-ieder die dageliks kan hóren van beschaafden; die ten slotte dichter dan enige andere taal bij onze noordnederlandse volksdiealekten komt.Ga naar voetnoot3) - In die taal waarnemen wat ís, niet wat ‘geleerden’ willen fingeren, ontwikkelt - ik weet dit bij ondervinding - het waarnemingsvermogen van de leerling, 't scherpt zijn zin voor 't uit-elkaar-leggen van wat ingewikkeld is; - ook in dichtertaal; - 't vermeerdert sterk zijn eigen-taal-gevoel: resultaten, tegengestelde van die waar nu op alle eksamens over geklaagd wordt. Is dit zo'n wonder wel? Eén sterk staaltje maar: prént de jongelui in: 'en woord als ‘vader’ in: | |||||||||||||||
[pagina 264]
| |||||||||||||||
'en zoon slaat z'n vader; en in: 'en vader slaat z'n zoon; of als ‘bedelaar’ in: hij gaf de bedelaar 'en dubbeltje, en in: hij gaf 'en dubbeltje aan de bedelaarGa naar voetnoot1), heeft - verschillende naamval, d.i. verschillende vorm, terwijl ze maar één en dezelfde vorm kúnnen zien - en zo'n jonkmens kan voortaan veel, zo niet alles worden wísgemaakt! Zo leert men hem 't zien áf; - leert 'em gelovig aannemen op 't gezag van z'n meesterGa naar voetnoot2), ook al ziet hij 't tégendéél van wat meester hem gelieft te vertellen! - Daarom - òm de spes patriae allereerst zelfs ‘der sprach unterricht muss úmkehren’!Ga naar voetnoot3) B.H. |
|