In hembdsmouwen.
In geene taal ter wereld heeft men zoo veel tot het gebied van het platte verwezen als in onze schrijftaal, die daarom ook zoo arm en onbehelpelijk wierd, dat zij dikwerf naauwelijks weet, hoe zich te redden. Een natuurlijke toon is er zelfs ongepast. Een boekenmaker mag hier te lande geen enkel oogenblik in de hembdsmouwen zitten; de strenge wetten der schrijfetiquette dwingen hem, om ieder oogenblik in een staatsierok met hom en lubben en een deftig uitgestreken gezigt voor zijne lezers te verschijnen.
Bovendien onze zuiveraars voerden in de taal eene soort van farizeisme in, waarbij ze den kameel doorslokten en de mug uitzogen. Zij hebben algemeen onder de natie het denkbeeld gevestigd, dat het hoofdvereischte was naar de eens vastgestelde wetten eenparig te spellen; waar een Nederlander dus die spelling ziet, vraagt hij verder zoo naauwkeurig niet naar het taaleigen. Of het kleed den man paste, dien men het aantrok, kwam er zoo niet op aan; het was genoeg, dat het kleed van den eenen soldaat volkomen gelijk was aan dat des anderen; het was genoeg dat het leger dezelfde montering droeg, om een dapper en slagvaardig leger te zijn. En men moet ook zeggen, dat het veel gemakkelijker valt in de spelling een tarief blindeling te volgen, dan in den genius der taal te spreken, of, wat hetzelfde moet zijn, te schrijven.
J.H. Halbertsma, Aant. bij het IVe dl. van Maerlant's Spieghel Historiael.