Taal en Letteren. Jaargang 5
(1895)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 161]
| |||||||||||||
gebruik van het bijvoeglik naamwoord.De spraakkunsten, kleine zowel als grote, spreken van bijvnw. in attriebutief en van bijvnw. in prediekatief gebruik, of ook kortweg van attriebutieve en van prediekatieve adj. Bij de beantwoording van de vraag, wat daaronder is te verstaan, zullen we beginnen met het attriebutief gebruik. Enkele tiepiese voorbeelden mogen vooropstaan:
Een attriebutief gebruikt bijvnw. is in onze voorstelling zo eng met het bijbehorende zelfstandige begrip verbonden, als 't maar mogelik is.Ga naar voetnoot2) Als we zeggen: hard ijzer, dan voelen we een inniger verbinding tussen de begrippen hard en ijzer, dan wanneer we zeggen: ijzer is hard, waarin hard prediekatief gebruikt is.Ga naar voetnoot3) | |||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||
Nu is 't zeker waar, dat in onze voorstelling 't ene attriebutieve adj. inniger kan zijn verbonden met de bepaalde zelfstandigheid als 't andere. Zo zijn b.v. relatieve komparatieven en superlatieven wel nooit zoo eng met de zelfstandigheid verbonden als posietieven. In: Dat is voor mij een groter genot of het grootste genot is groter en grootste niet zo inherent met genot verbonden als groot in: Dat is voor mij een groot genot.Ga naar voetnoot1) En ook de posietieven inhereren niet alle even sterk met de bijbehorende zelfstandigheid; zo is hard en ijzer onafscheideliker met elkaar verbonden in onze voorstelling, als b.v. dure en tabak in: dure tabak. Maar dit alles is niet van invloed op de indeling in attriebutieve en prediekatieve adj., omdat toch steeds de verbinding van attrieb. adj. en zelfstandigheid enger is dan van prediek. adj. en zelfstandigheid. Vgl. Dit genot is voor mij groter of het grootste. Deze tabak is duur, waarin ieder lossere samenhang tussen de besproken begrippen zal voelen dan in de voorafgaaude voorbeelden met attrieb. adj. Ten overvloede herinneren we er nog aan, dat soms uit een attriebutief adj. met zijn zelfstandigheid een compositum is geworden, b.v. grootvader, hogepriester, oudsoldaat, jonggezel, kwajongen, 't Hoger- en 't Lagerhuis (in Engeland), je bent een goedbloed, een dikzak, enz., ook waar 't schrift dit niet uitdrukt, b.v. Lager Onderwijs, Middelbaar Onderwijs, Hoger Onderwijs, de lagere school (vgl. de hogeschool), e.a.m. Zie ook nog de composita in Opm. 1 op blz. 163/164. Dat in Karel de Stoute, Frederik de Grote, Julianus de Afvallige, e. dgl. het bijvnw. met het zelfstnw. zo innig mogelik is verbonden, behoeft wel geen betoog. In zulke gevallen - ook als een ranggetal volgt, b.v. Willem de Derde, of een subst., b.v. Willem de Zwijger (vgl. Jan zonder Land) - hebben we met (historiese) eigennamen te doen, die op de grens van composita staan (vgl. in 't Frans Charlemagne < Carolus Magnus = Karel de Grote, waar we dus éen woord hebben; steeds Charles-Quint en Sixte-Quint, en naast Louis le Grand ook wel Louis-le-Grand, e. dgl. m., waarin de streepjes het gevoel voor composita uitdrukken). - Vergelijking met diezelfde adj. in prediekatief gebruik is hier niet te maken, al ligt ook dit gebruik aan de opgegeven eigennamen ten grondslag; b.v. Karel is stout in zijn plannen, | |||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||
in zijn krijgstochten, e. dgl. Julianus is afvallig geworden van het Christendom. Heel de stad, heel de geschiedenis, enz. is vrijwel hetzelfde als de hele stad, de hele geschiedenis, enz. Ook hier hebben we dus zeer enge verbinding. Vergelijken met hetzelfde adj. in prediekatief gebruik kunnen we niet, daar 't in deze betekenis niet prediekatief gebruikt wordt. - Nu we 't wezen van 't attriebutief gebruikte adjektief hebben besproken, dient de vraag beantwoord: Waar vinden we 't attrieb. adj.? In de voorbeelden onder 1 onmiddellik vóor 't substantief. Opm. Vóor een voornw., dat ten volle met de funksie van een subst. optreedt, dus (ten slotte ook weer) een subst. is, kennen we alleen 't volgende geval: (O,) dat lieve ik (, dat weet wat!). In de voorbeelden onder 2 zien we gevallen, waarin het zelfstnw. niet volgt; 't is echter makkelik zonder de minste gewrongenheid onmiddellik er achter aan te vullen. Zo kunnen we 't ene ogenblik zeggen: 't Is een groot verschil, of ik hard hout of zacht te bewerken heb; en 't andere: 't Is een groot verschil, of ik hard hout of zacht hout te bewerken heb; en weer op een andere tijd: 't Is een groot verschil, of ik hard of zacht hout te bewerken heb. De voorbeelden onder 1 en 2 zouden dus ook als 1a en b te rangschikken zijn, waardoor 3 en 4 werden 2 en 3. In 3 vinden we het adj. achter het subst. en daarvan door het bepal. lidw. gescheiden (resp. daarmee door het bep. lidw. verbonden). Opm. 1. In zusjelief, moederlief, jongelief, de Staten-Generaal, de grootmeester-natsjonaal, de prokureur-generaal hebben we, zoals ieder kan voelen, met zuivere samenstellingen te doen. Lief, Generaal, natsjonaal zijn geen bijvnw., die onmiddellik op 't zelfstnw. volgen, zoals men nog in spraakkunsten vindt opgegevenGa naar voetnoot1); we voelen ze niet als afzonderlike begrippen, maar ze vormen met het voorafgaande éen begrip. De composita met -lief zijn ‘Kosewörter’, vgl. moedertje e. dgl. En voor de andere vgl. de landdag, de landsadvokaat, enz. Wat over zulke woorden | |||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||
biezonders te zeggen is, hoort bij de woordvormingGa naar voetnoot1) en bij het zelf-standignaamwoord thuis. | |||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||
precies ter dikte van een vinger, op de meubels lag (vgl. moedernaakt = geheel naakt, sneeuwwit = erg, zuiver wit). En een zuiver compositum hebben we in: Het stof lag er vingerdik. Doch nu niet een subst., zoals er in de vorige Opm. voorkwamen, maar een adj. van maat. We kunnen hier ook niet met de bij subst. passende woordjes een of geen konstrueren, of vinger wordt weer een subst. en dik een afzonderlik adj. (zie hiervoor). Zo is ook torenhoog een samengesteld bijvnw. van maat in: De balen katoen lagen er torenhoog. Vgl. Torenhoge stapels goederen lagen in de magazijnen. | |||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||
lijken: De dief heeft het gestolene zelf teruggebracht. De mens zou alleen tegen de machtige natuur niet veel kunnen uitrichten. Ik heb 't zelf gezien. Ze waren er alleen bij. Dat is alleen reeds voldoende om hem te bevorderen. Hieruit zien we, dat zelf en alleen niet onmiddellik op de zelfstandigheid hoeven te volgen. Wie deze woordjes als zuivere adj. voelt, kan hier aan prediek. gebruik denken, omdat de verbinding tussen zelf en dief, enz. niet zoo eng mogelik is, waarmee gepaard gaat een andere plaatsing van die woordjes, dan in de opgegeven tiepevoorbeelden op blz. 161. Maar zuiver prediekatief gebruik hebben we hier toch ook niet; vgl. met wel zuiver prediekatief gebruik: De mens is, alleen, niet zoo machtig als verenigd met anderen. We hebben dus noch zuiver attriebutief, noch zuiver prediekatief gebruik; daarom kunnen we hier o.i. gevoegelik van prediekatief-attriebutief gebruik spreken. Vgl. nog blz. 168 v. Eindelik in de onder 4 genoemde voorbeelden zien we het bijvnw. heel voor 't zelfstnw. staan, maar er van gescheiden door het bep. lidw. (resp. door het bep. lidw. er mee verbonden). Zo iets komt alleen bij heel voor en bij geen ander adj.Ga naar voetnoot2) Opm. Zinnen als: Zo groot een opoffering heeft hij niet verdiendGa naar voetnoot3), waarin het attrieb. adj. voor 't subst. staat met een onbep. lidw. tussen beide, zijn alleen in de kunsttaal mogelik; in de spreektaal komen ze niet voor. - Nu we weten, wat we onder attriebutief gebruik hebben te verstaan, kunnen we kort zijn over 't prediekatief gebruik van 't bijvnw. Wordt namelik een adj. niet attriebutief gebruikt, dan komt het prediekatief voor; 't een sluit het ander uit. Op een paar overgangsgevallen is dadelik na de volgende voorbb. verwezen.
| |||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||
Deze voorbeelden zijn in verschillende rubrieken ingedeeld, zoals we dit ook met de voorbb. voor attrieb. adj. hebben gedaan. Er zijn voor 't prediekatief gebruik van 't bijvnw. misschien nog wel meer rubrieken op te geven; maar onvolledigheid schaadt hier te minder, omdat in de grote verscheidenheid van tiepevoorbeelden op 't gebied van 't bijvnw. zulke met attrieb. adj. (zie bl. 161) en evenzo die met prediek.-attrieb. adj. (als men deze niet tot de attrieb. wil rekenen; zie blz. 166 Opm. 7 en blz. 169) gemakkelik zijn te onthouden en in alle andere immers prediek. adj. voorkomen. Doch we willen deze mechanies-praktiese regel laten rusten: het wezenlike kenmerk van alle prediekatieve adj. is dit, dat ze nooit zo eng mogelik met het bijbehorende zelfstandige begrip verbonden zijn.Ga naar voetnoot1) Hiervóor, bij de bespreking van 't attrieb. adj. is daarop reeds enkele keren gewezen. Het bijvoeglik begrip treedt in prediekatief gebruik nadrukkeliker, zelfstandiger op als in attriebutief gebruik. Grammaties vindt die meerdere zelfstandigheid zijn uitdrukking daarin, dat het prediek. adj. nooit dierekt met 't subst. is verbonden, of, om duideliker te zijn, 't prediek. adj. is steeds door iets met betekenis van 't subst. gescheiden: door een werkwoord of door een pauzeGa naar voetnoot2). B.v.: Hij is | |||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||
gelukkig. Hij leeft gelukkig. Hij kwam ziek thuis. - En toen de moeder, afgetobd, eindelik te bed ging, bleek 't spoedig, dat ze te overspannen was om in te kunnen slapen. Vermoeid van 't werk gingie wat liggenGa naar voetnoot1). - Ten slotte wijzen we nog op gevallen als de volgende:
We vinden hier overal bijvnw. als ‘naamwoordelik deel van 't gezegde’, dus kortweg: als prediekaat. Bijgevolg zijn die bijvnw. prediekatief gebruiktGa naar voetnoot3). Maar zuiver prediekatief zijn ze toch niet; vgl. Dit schrift | |||||||||||||
[pagina 169]
| |||||||||||||
is vol. Mijn appel is 't grootst. Hieruit volgt, dat de adj. in de gegeven voorbeelden ook een attriebutief karakter hebben, wat nog daardoor steun verkrijgt, dat achter die adj. het te voren genoemde subst. (meestal) kàn volgenGa naar voetnoot1); b.v. De mooiste vruchten zijn daarom nog niet altijd de lekkerste vruchten. Doch eerst dan hebben we zuiver attriebutief gebruik; zo ook in: Dit is 't volle schrift, enz. 't Komt ons voor, dat uit het voorafgaande dit blijkt, dat we in alle drie gevallen te doen hebben met bijvnw., die noch zuiver attriebutief, noch zuiver prediekatief zijn. Omdat (gewoonlik) een zelfst. kàn volgen, en omdat ze (zo mogelik) verbuigen, worden ze, vergissen we ons niet, algemeen attriebutieve adj. genoemd. Er moet meer in de grammatieka onder éen naam doorgaan, wat niet geheel gelijksoortig is, en zo kunnen we met die benaming ook wel vrede hebben. Toch dunkt ons de naam prediekatief-attriebutief juister. (Vgl. blz. 166, Opm. 7.) En wie bij attriebutief blijft, heeft van onze gevallen een biezondere rubriek te maken, heeft ze in 't biezonder te bespreken en kan ze maar niet zo in éen adem met de andere gevallen van attriebutieve adj. noemenGa naar voetnoot2). - We menen nu genoeg over de begrippen attriebutief gebruik en prediekatief gebruik van 't bijvnw. te hebben gezegd, om tot de beantwoording van de vraag over te gaan, of alle bijvnw. op deze twee manieren kunnen voorkomen, en zo neen, welke dan alleen attriebutief, welke alleen prediekatief gebruikt worden. Omdat een adj., dat prediekatief-attriebutief gebruikt is, steeds ook zuiver attriebutief kan voorkomen, volstaat de naam attriebutief voor deze beide gevallen. Als regel nu is aan te nemen, dat een bijvnw. zowel attriebutief als prediekatief kan voorkomen. Uitsluitend attriebutieve en uitsluitend prediekatieve adj. zijn de afwijkingen van deze regel. -
Uitsluitend attriebutief komen voor:
| |||||||||||||
[pagina 170]
| |||||||||||||
Opm. 1. De van plaatsnamen afgeleide bijvnw. op -s, benevens de bijvnw., die op -s van persoonsnamen zijn afgeleid, zijn ook veelal slechts attriebutief te gebruiken; maar prediekatief gebruik is niet geheel buitengeslotenGa naar voetnoot3). Zo kunnen we naast: de Zwolse koerant, de Nederlandse regering, Hollandse kaas, of naast: de Juliaanse tijdrekening, het Erasmiaans gymnasium, de Lutherse bijbelvertaling niet zetten: de koerant is Zwols, enz. of de tijdrekening is Juliaans, enz. | |||||||||||||
[pagina 171]
| |||||||||||||
ieder kan gemakkelik in de nog volgende voorbeelden de betrekkingen spraakkunstig verduideliken. De bijvnw., die uitsluitend prediekatief gebruikt worden, zijn: 1. alleen (een ander als voorkomt in Opm. 6 en 7 op blz. 165 en 166), anders, beu, beducht, behept, benieuwd, bestand, bijster, braak (voor wie in braak + land een compositum ziet; vgl. blz. 110), deelachtig, gedachtig, gewaarGa naar voetnoot1), gewend, handgemeen, hoe, indachtig, jammer, kwijt, meester, onpasselik, onwel, schuld, stilletjes, tuk, wars, wel, wèl (zie blz. 113), welletjes, zo. Voorbeelden: Ben je alleen? 't Is niet anders. Ik ben 't beu, zo voor niets te werken. Hij is beducht, dat dat zaakje niet goed zal aflopen. In Oostenrijk is men voor nog meer aardbevingen beducht. Da's een lelike gewoonte, waarmee je behept bent. Ze was benieuwd naar de uitslag van 't eksamen. Wie is er op de duur bestand tegen laster? Je bent nu 't spoor helemaal bijster. Dat land ligt braak. Ik heb zijn hoge gunst maar niet deelachtig kunnen worden. Wees gedachtig aan onze afspraak. Ik geloof, dat ik de kust gewaar word. Hij is dat niet gewend. Hij is daaraan niet gewend. De jongens werden handgemeen. Hoe is 't nu met je? Wees indachtig aan mijn woorden. Wees de lessen indachtig, die je ouders je meegaven op je levensweg. 't Is jammer. Ben je je potlood kwijt? Hij is zijn vak meester. Ze werd onpasselik in die broeihitte. Ik ben onwel. Jij alleen bent schuld, dat alles zo slecht is afgelopen. 't Is stilletjes in de stad vandaag. Ben je tuk op kompliementjes? Ik ben wars van al dat gekibbel en die muggezifterijen. Ben je weer wel? Dat is wèl, welletjes. 't Is zo. 2. de volgende bijvnw., maar alleen in een bepaalde betekenis: bedacht, bereid, besloten, gereed, getroost, gewoon, klaar, machtig, moe. Voorbeelden: Ik was op zo'n vraag niet bedacht. (Vgl. De door het bestuur bedachte middelen, tot stijving van de societeitskas, konden geen van alle de goedkeuring van de vergadering wegdragen.) Ik ben bereid, je | |||||||||||||
[pagina 172]
| |||||||||||||
te helpen. (Vgl. Dat zijn goed bereide spijzen.) We zijn besloten, het nog eens te proberen. (Vgl. Een besloten vergadering.) Ben je gereed om mee te gaan? (Vgl. Dat was voor hem een gerede aanleiding om over de zaak te beginnen.) De jongen was heel getroost over 't wegvliegen van zijn mees; hij wist, dat hij toch gauw weer een andere zou krijgen. (Vgl. De spoedig getrooste famieliebetrekkingen wachtten niet lang met de erfenis te delen.) Aan zulke taal zijn we hier niet gewoon. (Vgl. Dat is de gewone loop van zaken.) Ik ben klaar om op te stappen. (Vgl. Ik houd er van, klare wijn te schenken.) Hij is zijn handwerk nog niet goed machtig. (Vgl. Er was eens een machtig koning.) Hij was zijn leven moe. Ik was 't moe, langer te wachten. (Vgl. De moeie leden uitstrekken.) 3. de bijvnw. en bijwoordelike bijvnw., die op blz. 112/3 zijn genoemd, met uitzondering van aan, toe en uit; als de ane kachel, de toee deur en de uite kachel (vgl. blz. 112) tot het beschaafde Nederlands is te rekenen. Voorbb. zie blz. 112/3. -
Tans is aan de beurt | |||||||||||||
De verbuiging van het bijvoeglik naamwoord.Ze staat in 't nauwste verband met het sintakties gebrnik, in zoverre namelik als er alleen van verbuiging sprake kan zijn, wanneer het bijvnw. attriebutief (resp. prediekatief-attriebutief) voorkomt. In zuiver prediekatief gebruik blijft het adj. steeds onverbogen. Voorbb. zie blz. 166/167. - Maar ook een attriebutief adj. kan onverbuigbaar zijn. Zo blijven steeds onverbogen: 1. de van plaatsnamen afgeleide bijvnw. op -er, of die we voor ons gevoel daarmee op éen lijn stellen; b.v. de Amsterdammer krant (vgl. Amsterdam); Haarlemmer olie (vgl. Haarlem); de Leeuwarder mart (vgl. Leeuwarden); Deventer koek (vgl. Deventer). Opm. Komen zulke woorden in straatnamen e. dgl. voor, dan zijn 't delen van samenstellingen, ook in schrift; b.v. de Vuchterstraat, de Vuchterdijk, de Haarlemmerdijk, de Deventerstraat. 2. de stoffelike bijvnw. op -en; b.v. de houten kast; het stenen huis; ijzeren kasten.Ga naar voetnoot1) | |||||||||||||
[pagina 173]
| |||||||||||||
3. de bijvnw. linker en rechter, benevens rosa, lila en rose; b.v. De linker hand, de linker helft; de rechter zij, de rechter hoek. Het rosa lint aan uw hoed is wat verschoten. Het lila kleed staat haar goed. Een rose japon; het rose lint. Opm. Rechter en linker worden ook wel als delen van een samenstelling gevoeld en als zodanig geschreven: de linkerzij, de rechterhand, enz. 4. het bijvnw. heel, dat door het bep. lidw. of een voornw. van het zelfstnw. is gescheiden; b.v. Heel de boel was in de war. Heel 't dorp stond in brand. Ik heb heel dat boek gelezen en er heel watGa naar voetnoot1) moois in gevonden. Opm. In: De zwartbonte koe. De Frans-Duitse oorlog. De rood, wit en blauwe vlag en dgl. zijn zwartbont, Frans-Duits en rood, wit en blauw composita, het eerste ook in schrift, het laatste niet; maar men schrijft ook wel rood-wit-(en)-blauw: de koppeltekens drukken dan, evenals in 't tweede voorbeeld, samenstelling uit. Naar de algemene regel verbuigt alleen het laatste lid der samenstelling. - Nu we de gevallen van onverbuigbaarheid hebben gehad, kunnen we tot de verbuigbaarheid overgaan, waarbij ter vergelijking dikwels onverbuigbaarheid moet worden betrokken. Maar vooraf de vraag beantwoord: Wanneer noemen we een bijvnw. verbogen? Als het de uitgang -e heeft aangenomen. Allereerst volgen de gevallen, waarin het adj. steeds verbogen is:
Aan de overblijvende biezonderheden omtrent de verbuiging van 't adj. willen we enkele opmerkingen van algemene aard laten voorafgaan. Daar we die opmerkingen zoveel doenlik door voorbeelden zullen verduideliken, zal op deze vooropstelling metodies wel niet veel zijn af te dingen; en we bekorten er de behandeling van de fleksie van 't adj. mee. | |||||||||||||
[pagina 174]
| |||||||||||||
Naar 't ons voorkomt, zijn er vier faktoren, waarmee bewust-onbewust rekening wordt gehouden bij de (al of niet) verbuiging van bijvnw., t.w.: 1o. het geslacht (: onzijdig of niet-onzijdigGa naar voetnoot1)) van de bijbehorende zelfstandigheid; 2o. het al of niet voorkomen van een bepalend woord (= determinativum: dus niet bijw.!), en welk; 3o. dialektiese invloed; 4o. ritme. De beide eerste faktoren zijn van oudsher bekend en worden geïllustreerd door de volgende voorbeelden: Voor 1o.: U hebt me met uw komst groot genoegen gedaan. Er heerst grote nood in dat vissersdorp. Een hoog huis. Een hoge boom. Voor 2o.: Groot verdriet. Het mooie verschiet. Mijn vriend woont in een groot huis. Het grote huis daar op de hoek is van mijn oom. - Wat de beide andere faktoren betreft, zo beginnen we met de bekentenis, dat we die niet altijd kunnen aantonen, ja dat we zelfs in de meeste gevallen daartoe niet in staat zijn. Toch geloven we, dat ons ‘ignoramus’ in geen verhouding staat tot de feitelike betekenis van deze faktoren voor de verbuiging van 't bijvnw. Enkele goudkorrels doen ons vermoeden, dat de bodem rijk is aan goud; wie delft er mee? Met betrekking tot de dialektiese invloed herinneren we in de eerste plaats aan hetgeen Gallée op blz. 127, 2e kolom over de drie grote dialektgroepen in ons land heeft gezegd: ‘Over wat Friesch, wat Saksisch, wat Frankisch is kan men nog heel weinig zeggen; vooral de scheiding der beide laatste dialecten is uiterst moeilijk... Wij zijn [voor “bepaalde aanwijzingen”] nog niet ver genoeg gevorderd met onze kennis der beide [laatstgenoemde] dialecten.’ Maar al weten we dan ook nog heel weinig, veel te weinig, van de drie grote dialektgroepen, toch kunnen we niet zelden een beschaafde Fries van een beschaafde Saks of van een beschaafde Frank onderscheiden, m.a.w. toch merken we invloed van deze dialekten op de beschaafde Nederlandse spreektaal. En doet zich bovendien niet in Brabant, toenemend naar de Belgiese grens, op 't Frankies de invloed van 't Vlaams gelden, waardoor dikwels de beschaafde Brabander zich kenbaar maakt in onderscheiding van andere Franken? Om maar iets te noemen: de aangesproken persoon gij, ge | |||||||||||||
[pagina 175]
| |||||||||||||
(dial. gêi, ge); en de deminutiva op -ke (dial. mêiske = meisje, meske = mesje, buômke = boompje, enz.). Zo wagen we te veronderstellen, dat ook in de verbuiging van 't bijvnw. de Nederlandse dialekten verschillen zullen hebben aan te wijzen, welke weer inwerken op de beschaafde Nederlander, die, zoals wel de meesten, eenigsins onder de invloed van zijn dialekt spreekt. Een voorbeeld van dialektiese invloed dient echter te worden opgegeven. De niet-friese Nederlander zegt: houte(n) kasten, stene(n) huizen, e. dgl. (zie blz. 172); maar uit de mond van een beschaafde Fries kan men horen: houtene kasten, stenene huizen; ook soms zelfs in 't enkv.: de houtene kast, het stenene huis. Vgl nog blz. 179. - Over het ritme menen we dit te mogen zeggen: Als regel is aan te nemen, dat niet meer dan twee toonloze lettergrepen in 't spreken op elkaar kunnen volgen. Van drie opeenvolgende lettergrepen, die niet de hoofdtoon dragen, heeft meestal een van de drie de bijtoon. Drie (of meer? zie blz. 177 noot) opeenvolgende toonloze lettergrepen zijn zeldenGa naar voetnoot1). We kunnen dus de volgende ritmiese schemaas opzetten:Hierbij moeten we nog dit opmerken: Ritme is in 't gewone spreken een vermijden van meer dan twee opeenvolgende beklemtoonde en van meer dan twee opeenvolgende toonloze lettergrepen. Maar ‘lettergreep’ is hier niet in de logies-etiemologiese (d.i. in de gewone) betekenis van 't woord te nemen, doch in de foneties-ritmiese. Heel dikwels zal een lettergreep aan beide opvattingen beantwoorden; zo b.v. in: een gróot húis, gróte húizen, enz.Ga naar voetnoot2). Maar niet altijd. Nemen we b.v. De uitvoerigere berichten zijn verschrikkelik om te lezen. De uitspraak van 't adj. met uitgangs-e kan in de verbinding uitvoerigere berichten voorkomen (vgl. blz. 178). Als we nu aannemen dat de lettergreep -ri- de bijtoon draagt, dan nog blijven er, logies-etiemologies gesproken, drie lettergrepen over, die achter elkaar voorkomen, en die alle drie toonloos zijn. In werkelikheid, d.i. bij 't spreken zelf, is 't echter anders. Daar wordt de eerste e nagenoeg of geheel gereduceerd tot een overgangsklank (= glide | |||||||||||||
[pagina 176]
| |||||||||||||
= Gleitlaut = son transitoire) tussen g en r, zodat er foneties-ritmies maar twee lettergrepen overblijven. Als we de gereduceerde e als e voorstelleu, dau hebben we dus ritinies: uìtvóerìgẹre beríchten; de klankverbinding -rìgẹre geldt ritmies voor twee lettergrepen. En wanneer de lettergreep -ri- toonloos wordt gesproken, dus als -re-, wat ook (en naar we menen zelfs 't meest) voorkomt, dan wordt de e in be- nagenoeg of geheel tot een overgangsklank gereduceerd, zodat dan berich- ritmies voor éen lettergreep geldt; zó dus: uìtvóerigẹre bẹríchten. Of ook de i en de e in -rige- ondergaan reduksie, zodat -vóerịgẹre voor twee lettergrepen geldt; dan hebben we bijgevolg: uìtvóerịgẹre beríchten. Daarnaast kan ook voorkomen reduksie van de i tot een glide en wegval van de verbuigings -e, dus uìtvóerịger beríchten, waarin -vóerị- ritmies éen lettergreep is. Ritmies wordt dus het getal van twee opeenvolgende toonloze lettergrepen in geen van de vier mogelikheden overschreden. Volgt daarentegen geschriften, waarin de e van de eerste lettergreep niet kan worden gereduceerd, omdat de natnur van de volgende konsonant (s) dit niet toelaat in 't NederlandsGa naar voetnoot1), dan horen we ook slechts: uìtvóerìgẹre geschriften, uìtvóerịgẹre geschríften of uìtvóerịger geschriften. Hier hebben we dus éen ritmiese mogelikheid minder. Nu menen we waar te nemen, dat in het volmaakt ongedwongen spreken geregeld wordt gezegd: uitvoeriger geschriften, en veelal ook uitvoeriger berichten, maar daarnaast toch ook uitvoerigere berichten. Is die waarneming juist, dan volgt daaruit als regel voor de verbuiging van 't adj.: uitvoeriger blijft onverbogen als geschriften volgt, het kan onverbogen blijven, maar kan ook verbogen worden, als het aan berichten voorafgaat. En waardoor ontstaat dit verschil? Doordat in het eerste geval een s op de toonloze lettergreep ge- volgt, terwijl in 't laatste geval na het toonloze be- een liquida (r) komt. Voor het ritme is 't dus volstrekt niet onverschillig, welke klanken op elkaar volgen. Een ander voorbeeld: Voor de onvermijdelike gevolgen moet je maar zelf instaan Hoe ziet het er hier ritmies met onvermijdelike gevolgen uit? Draagt. -li- de bijtoon, dan zijn deze twee gevallen mogelik: onvermíjdelìke gevólgen of onverṃidẹlìke gevolgen. In beide gevallen volgen niet meer dan twee toonloze lettergrepen op elkaar. Maar draagt | |||||||||||||
[pagina 177]
| |||||||||||||
-li- niet de bijtoon, dan kunnen we niet anders skanderen als zo: onvermíjdelike gevólgen, dus met drie opeenvolgende toonloze lettergrepen. De verbogen vorm van 't adj. blijft in elk geval intakt. Hoe verklaren we ons deze mogelikheid, dat hier drie toonloze lettergrepen op elkaar volgen? O.i. daaruit, dat de regel: het bijvnw wordt in 't meerv. verbogen (zie blz. 178) sterker werkt als de ritmiese regel. Daar staan immers ook andere gevallen naast, waarin het adj. reeds ter wille van 't ritme onverbogen voorkomt en er toch drie toonloze lettergrepen op elkaar volgen; b.v. de ongebruikeliker gereedschappen of de ongebruikeliker geschiedbronnen, die, als -li- geen bijtoon draagt, toch wel zo te skanderen zijn: de ongebrúikẹliker geréedschàppen, de ongebrúikẹliker geschiédbrònnenGa naar voetnoot1). - Is 't misschien ook van invloed op het ritme of 't een of ander woord in de zin een emfatiese klemtoon krijgt? - Ten slotte moeten we nog hierop wijzen: Als een Nederlander, die beschaafd spreekt, maar toch onder inwerking van zijn dialekt, uaar een andere streek van ons land verhuist, waar een ander dialekt wordt gesproken en waar de beschaafden dus veelal onder inwerking van dat dialekt Nederlands spreken, dan zal 't licht gebeuren, dat hij langzamerhand onder de invloed van het voor hem nieuwe dialekt komt. Van dat ogenblik af aan is zijn beschaafd Nederlands aan de inwerking van twee dialekten blootgesteld en zal hij, waar dit tot verschillen in de fleksie van 't adj. moet leiden, nu eens volgens dit, dan weer volgens dat dialekt de adjektiefvorm gebruiken. Voegen we hierbij de uit ritmiese oorzaken dikwels mogelike tweevormigheid van 't adj. (zoals we hiervóor zagen), dan zal 't wel voor een ieder duidelik zijn, hoe 't mogelik is, dat de vorm van een bijvnw. in dezelfde opeenvolging van woorden bij hetzelfde indieviedu op verschillende ogenblikken verschillend kan zijn, of m.a.w. hoe 't mogelik is, dat een en dezelfde persoon zowel de verbogen als de onverbogen vorm (en omgekeerd) van 't bijvnw. kan gebruiken. - Als we nu in 't vervolg geen variasies opgeven, of de ene vorm ge- | |||||||||||||
[pagina 178]
| |||||||||||||
bruikeliker noemen dan de andere, zo bedoelen we daarmee volstrekt niet altijd: alleen wat we opgeven, komt voor; maar slechts dit: wat we opgeven, hebben we waargenomen, bij ons zelf en bij anderen. En wie andere waarnemingen heeft gedaan, zou ons verplichten, ze òf aan ons te doen toekomen, òf ze zelf aan het tijdschrift op te zenden. De beschaafde spreektaal eist evengoed waarneming door velen als de geschreven taal. Niemand kan er verder van af zijn dan schrijver dezes, te menen, dat hetgeen hij aan 't beschaafde Nederlands waarnam, dus hetgeen hij als norm voor de beschaafde spreektaal opgeeft, niet voor aanvulling en wijziging zou vatbaar zijn. Geen voorschriften, maar waarnemingen geven we. - In 't meervoud verbuigt het bijvnw. Voorb.: Hoge huizen. De brede onbewoonde straten. Mijn onvergetelike ouders. Die onvergefelike fouten. Vele achtenswaardige beambten. Onbeschrijfelike tonelen van ellende. De ergerlikste overtredingen. Deze regel geldt ook voor de komparatieven met voorafgaand bepalend woord, ofschoon hier het ritme soms zijn invloed doet gelden, namelik bij de niet-oxytona. Dus b.v. De ruimere bijdragen zijn zeer welkom. Die grotere onkosten zijn niet te betalen. In vele kleinere rivieren zit het ijs nog vast. De grotere gevaren bij deze onderneming moeten ook betaald worden. Maar: De ongebruikeliker woorden moeten ook opgetekend. De uitvoeriger(e) berichten hebben we gelezen. De uitvoeriger geschriften over dit onderwerp heb ik er niet op nagelezen. (Vgl. blz. 176.) - Gaat geen bepalend woord vooraf, dan wordt de verbogen en de onverbogen vorm promiscue gebruikt, als het adj. oxytonon is, terwijl de onverbogen vorm dan regel is bij de andere adj. Voorb.: Ruimer(e) bijdragen zijn gewenst. Mooier(e) boeken zijn er niet. Ik heb nooit liever(e) kinderen gezien. Hij heeft zich aan groter(e) gevaren blootgesteld als u. Maar: Uitvoeriger berichten worden afgewacht. Verhevener kunstwerken zag ik nooit. Daarentegen blijven de niet-stoffelike bijvnw. op -en (voor de stoffelike zie blz. 172 en 175) gewoonlik onverbogen, sommige steeds; alleen onder dialektiese (fri., brab.) inwerking wordt bij vele de verbogen vorm gehoord. Voorb. Afgelegen(e) plaatsen. Dat waren zijn eigen(e) woorden. Meestal: De gewassen kopjes. Open en gesloten brieven. Steeds: 't Zijn geslagen vijanden. - In 't enkelvoud onderscheiden we in de eerste plaats het geslacht van de bijbehorende zelfstandigheid, in dier voege, dat een scheiding wordt gemaakt tussen onzijdige en niet-onzijdige subst. naar het voorafgaande determinativum. (Vgl. blz. 174 en noot). In 't algemeen kan men dit zeggen: Veelal hebben de onzijdige zelfstnw. het adj. in de | |||||||||||||
[pagina 179]
| |||||||||||||
onverbogen vorm voor zich, terwijl voor de niet-onzijdige subst. meer de verbogen vorm van het bijvnw. wordt gebruikt. De niet-stoffelike bijvnw. op -en (voor de stoffelike vgl. hiervóor) blijven voor onzijdige subst. onverbogen en voor de niet-onzijdige meestal ook; soms onder dialektiese invloed (fri., brab.) horen we bij de laatste ook verbuiging. Voorb. Het gewassen servies. De gewassen schotel. De open brief. Een gezeten burger. Maar ook: De afgelegen(e) plaats. De overleden(e) koningin. Het bijvnw. in de komparatief zonder voorafgaand bepalend woord blijft meestal onverbogen; onder dialektiese en ritmiese invloed hoort men soms voor niet-onzijdige subst. de verbogen vorm van de komparatief. Voorb.: Groter geluk ken ik niet. Dommer ezel is er niet. Verstandiger kop heb ik nooit ontmoet. Hij toont nooit levendiger belangstelling als bij voordrachten over kunst. Liever kind heb ik nooit aangetroffeen. Aangenamer gezelschap zal ik niet licht op reis ontmoeten. Zuiverder lucht is er niet. Grondiger studie over dat werk heb ik nooit gelezen. Maar ook hoort men wel: Dommer(e) kerel, vent ken ik niet. Groter(e) sluwheid heb ik nooit aangetroffen. - Overigens wordt het adj. voor niet-onzijdige enkelv. subst. verbogen; b.v. Goede boter. Een kostbare koe. Deze beminde koningin. Onze lieve buurvrouw. Dat is een onbetamelike manier van handelen. Mijn ongelukkige buurman. De grotere geldsom komt u toe. Dat is de onvergefelikste daad van de wereld. Dit is een veel sterkere hond als die daar. In de aanspreking: Zo, ouwe jongen. Beste vriend. Gelukkige kerel. (En in schrijftaal: Gestrenge Heer, Weledele Heer.) - Maar: Ik heb nooit (een) gekker(e) kerel ontmoet. Dit laatste voorbeeld, waarin zowel de onverbogen als de verbogen vorm van 't adj. wordt gehoord, kan als overgang dienen tot het volgende: Mannelike persoonsnamen, waaraan voorafgaat een, geen; of een der bepalende woorden menig, ieder, elk, zeker, welk, zulk, veel, weinig, voor zover dit mogelik is; of ook geen bepalend woord, maar de gelijkstellende partikel als. Voor enkele blijft het adj. steeds onverbogen; voor andere gebruikt men veel de onverbogen vorm, soms ook uitsluitend; voor nog andere kan alleen de verbogen vorm worden gebruikt. We geven de volgende voorbeelden: Voor mens steeds onverbogen: Een braaf mens. Ieder eerlik mens. Welk gelukkig, slecht mens. Enz. - En voorts: Een verstandig(e) man. Een braaf (brave) man Menig(e) degelik(e) geleerde. Elk(e) goed(e) zwemmer. Een uitmuntend(e) zwemmer. Een groot (grote) Meceen. Een merkwaardig(e) Nederlander. Een dapper(e) | |||||||||||||
[pagina 180]
| |||||||||||||
veldheer. Een sluw(e) diplomaat. Een ongelukkig(e) advokaat. Ook een vorst sterft als gewoon (gewone) sterveling, als elk gewoon (gewone) sterveling. Wat een flink(e) soldaat, officier, ambachtsman, leerling. - Een dapper soldaat. Hij is als braaf soldaat gevallen. Hij heeft als werkzaam, eerlik man, advokaat geleefd en zal als werkzaam, eerlik man, advokaat sterven. - En steeds verbogen: Een domme man, ezel, kerel. Een brave vent. Een heldere, knappe kop. Een gemene vent, kerel. Een valse huichelaar. Een gemene ploert. Een sluwe dief. Een lieve jongen. Een dappere vent, kerel, jongen, Hollander, Fransman. Een laffe Chinees. En zo zijn er nog heel wat voorbeelden met elkaar te vergelijken, zulke, waarin het onverbogen adj uitsluitend voorkomt, zulke met verbogen adj. er naast, maar veelal toch met het onverbogen adj., dan zulke, waarin beide vormen promiscue voorkomen en eindelik zulke met uitsluitend verbogen adj. Opm. 1. In de spraakkunsten staat hierover gewoonlik zo iets als b.v. ‘Wanneer de hoedanigheid den persoon kenmerkt in zijne waardigheid, zijn beroep of zijne betrekking’, dan blijft het adj. onverbogen. Maar ‘bezit de persoon de hoedanigheid als persoon’, dan wordt het adj. verbogen. Zo zegt b.v. Terwey § 270. Van Helten6 rubrieceert ten minste wat, zie § 35 a en b, en geeft daardoor aan, dat de regel niet zo algemeen is te stellen als hiervóor werd gedaan. Wij hebben door vrijwat voorbeelden willen aantonen, dat alleen de gevallen op zich zelf te noemen zijn, en dat er vele onder zijn, die aan een regel als bij Terwey niet voldoen, we bedoelen hiermee, die geen verbogen én onverbogen vorm kennen, maar slechts een van beide. | |||||||||||||
[pagina 181]
| |||||||||||||
rende naam noemen, aan hun doen, werken, handelen ontleend en tegelijk met de loffelike eigenschappen van die handelingen, dan zeggen we heel licht: Die man is een goed spreker. Deze jongen is een vlug zwemmer. We hebben dan in spreker en zwemmer nomina agentis, en de woorden goed en vlug zijn bijvnw., die onverbogen (kunnen) zijn. Ze bepalen de werking, in de nomina agentis opgesloten, tegelijk met de persoon als de werker, hebben dus adverbiale natuur tegelijk met de adjektieviese.Ga naar voetnoot1) Overeenkomst in funksie nu beschermde o.i. de van ouds bestaande overeenkomst in vorm, d.i. het onverbogenzijn. Andere voorb.: Een vertrouwd oppasser. Een goed jager e.a.m. | |||||||||||||
[pagina 182]
| |||||||||||||
erbij kan dus alleen de vorst en niet de mens alleen gelden. Een verschil als: Koning Willem II was een goed vorst, d.i. als vorst was hij goed, en Koning Willem II was een goede vorst, d.i. als mens was hij goed, is, naar ons gevoel te oordelen, kort en goed onzin en een subliem staaltje van de zoveel mogelik verschilletjes makende en daarnaar dekreterende grammaire raisonnée.Ga naar voetnoot1) Gewoonlik blijft het adj. onverbogen, dat op -s van een land- of plaatsnaam is afgeleid, waaraan een van de woorden voorafgaat, die in het vorige geval zijn genoemd (een, geen; menig, ieder, enz.; als) en waarop een meerlettergrepige mannelike persoonsnaam volgt; b.v. Een Frans(e) burger. Elk(e) Duits(e) tooneelspeler. Menig(e) Fries(e) landeigenaar. Elk(e) Parijs(e) burger moest zich wapenen. Hij is als Engels(e) soldaat naar Indië vertrokken. Maar voor de meeste éenlettergrepige mannel. persoonsnamen wordt zo'n adj. na de genoemde woorden steeds verbogen; b.v. Een Vlaamse boer. Hij is geen Franse gek. Dat is een Engelse, Duitse vriend van me. Maar: Een Duits(e), Russies(e) vorst, waarnaast steeds: een Franse vorst. | |||||||||||||
[pagina 183]
| |||||||||||||
Opm. 't Woord heer is in minachtende zin onzijdig: dat heer! Dit verklaart het onverbogen adj. voor heer in: Wat een Haags heer issie! Zo'n Amsterdams, Frans heer! (Vgl. beneden op deze blz.) Blijkbaar onder de inwerking van het ritme wordt gewoonlik gezegd: Hij is als Lúthers prèdiekánt beroepen. Maar: Hij is als Lútherse dómienee beroepen. En: Hij is Wáals prèdiekánt. Maar: Hij is Wáalse dómienee. - Blijven de vroeger nog niet genoemde gevallen van het adj. voor enkv. onzijdige zelfstnw. te behandelen over. Hier komen wel de meeste variasies voor. Gaat aan het adj. voor een onzijdig zelfstnw. òf niets vooraf òf éen der woorden een, geen, ieder, enz. (zie blz. 179), dan blijft het onverbogen. Voorb.: Uw komst deed me groot genoegen. Helder water. Fris bier. Er staat prachtig huisraad in hun kamers. Oud goud is meer waard als nieuw. Groter kwaad kannie niet doen. Keuriger sieraad is er niet. Een schriftelik bevel. Maastrichts bier. Belgies Limburg. Lief kind. Aardig ventje. Wat een groot heer ben je! Van ond linnen maakt men papier. Een hoog huis. Geen rijk bestaan. In ieder geval. Maandeliks overzicht. Een jaarliks inkomen. Ik hoorde veel goed nieuws. Een groter huis, geluk. Elk zwaar lijden maakt slechter. Half Europa. In heel Parijs. Ik beschouw het als een groot geluk, dat het zo is afgelopen. - Na het possessivum blijft het adj. steeds onverbogen in de komparatief. B.v. Zijn groter drama verscheen eerst vele jaren later. Ik ben uw uitvoeriger bericht wachtende.Ga naar voetnoot1) Ook in de posietief blijft het adj. na het possessivum veelal onverbogen, wat regel is als zonder hoofdtoon 't adj. eindigt of 't subst. begint. Voorb.: Je scherp(e) mes. Mijn mooi(e) boek. Zijn mooi(e) nichtje. Zijn zwart(e) paard. Mijn gezond(e) been. Ons lief (lieve) dochtertje. - Zijn helder hoofd. Uw prachtig huis. Zijn treurig ongeval. Ons beter ik. Ons rijk bestaan heeft een einde. Zijn groot fortuin is weg. Hij sprak over zijn leergierig zoontje en zijn weetgierig dochtertje. Zijn overdadig eten heeft hem kwaad gedaan. Hun langdurig praten doet mijn oren tuiten. Mijn zwaar lijden. - Gaat in plaats van een possessivum een bijbehorende genitief vooraf, | |||||||||||||
[pagina 184]
| |||||||||||||
dan is de verbogen vorm gebruikeliker als de onverbogen. Dus: Ooms ouwe (oud) huis. Tantes mooie (mooi) boek. Moeders snoeperige (snoeperig) werkdoosje. Ooms ouwe (oud) huis is verkocht, maar zijn nieuwe (nieuw) heeftie gehoudenGa naar voetnoot1). - Na het bep. lidw. en het demonstrativum wordt het adj. meestal verbogen, als het met de hoofdtoon of met een zware bijtoon eindigt en het volgende subst. met hoofdtoon of zware bijtoon begint. Voorb.: Het mooie boek. Dat grote huis. Het vruchtbare mosterdzaad (ook: Het vruchtbere mosterdzaad). Maar ook: Dat oud(e) speelgoed. Het redeloos (redeloze) vee, dier. Het vruchtbaar (vruchtbare) of vruchtber (vruchtbere) zaad. Het groot (grote) fortuin. Dat mooi(e) paleis. Promiscue worden beide vormen van 't adj. gebruikt na een bep. lidw. of een demonstrativum, als òf 't adj. zonder hoofdtoon eindigt òf het zelfstnw. toonloos begint, of ook als 't een zowel als 't ander voorkomt. B.v. Het kras(se) besluit. Dat ruw(e) gelaat. Het nieuw(e) gebouw. Dit prachtig(e) huis. Dat voortreffelik(e) boek. Het prachtig(e) gezicht. Dat belangrik(e) of belangrijk(e) bericht. Dat prettig(e) leventje is non uit. - In tietels komt alleen de onverbogen vorm voor, omdat we daar meer of min samenstelling voelen: Het Erasmiaans gymnasium. Het Zeeuws, Utrechts genootschap. Maar in de gesproken taal is de verbogen vorm niet geheel uitgesloten. - De komparatief blijft in de hiervóor genoemde gevallen steeds onverbogen. B.v. Het prachtiger huis. Het voortreffeliker boek. Dat belangriker of belangrijker bericht. Daarentegen wordt de komparatief na de genoemde determinativa gewoonlik verbogen, als het adj. oxytonon is en het subst. toonloos begiut. B.v. Dat ruwer(e) gelaat. Het krasser(e) besluit. Het mooier(e) gedicht. Het mindere (minder) gebruik van deze grondstoffen maakt ze goedkoper. Maar steeds: Het betere gedicht, gerecht, geloof. Naast beter bestaat er etiemologies wel geen posietief, maar we betwijfelen zeer, of dit op het ritme influenseert. De komparatief van oxytona voor subst., die met de hoofdtoon beginnen, wordt na de genoemde determinativa verbogen. B.v. Het grotere land. Het vettere kalf. Het belere huis. - | |||||||||||||
[pagina 185]
| |||||||||||||
Staat het adj. in de superlatief, dan kán het steeds en zál het vaak steeds in de verbogen vorm voorkomen na het bep. lidw., het demonstrativum en het possessivum. Onder de invloed van het ritme kan de onverbogen vorm gebruikt worden ter vermijding van een opeenhoping van toonloze of zwak beklemtoonde lettergrepen. De volgende voorbb. mogen dit verduideliken: Het, mijn mooiste boek. Het, haar prachtigste huis. Dit, zijn nieuwste drama, stuk. Haar laatste gedicht. Het, uw mooiste geschenk. Het beste bewijs. Het, mijn grootst(e) geluk. Het, zijn overtuigendst(e) bewijs. Het levendigst(e) belang. Het aardigst(e) gezicht. Ons vervelendst(e) leerboek. Ons vervelendst(e) uur. Mijn gelukkigst(e) uur. Met het voorafgaande een kennen we: De generaal gaf nog een laatst(e) bevel. En meer: Zij wenkten elkaar nog een laatst vaarwel toe als een laatste vaarwel. Ook nog: Je bent een best kind. Dit is een allerliefst kind. 't Is een alleraardigst kado. - Op blz. 173 zeiden we, dat het kenmerk van een verbogen bijvnw. de uitgang -e is. Maar in enkele geiesoleerde verbindingen komen nog overblijfsels voor van een wijze van fleksie, die tegenwoordig in levend gebruik totaal is uitgestorven Zoals: goedsmoeds, blootshoofds (vgl. geenszins, veelszins, alleszins, eenigszins; gesproken: geensins, veelsins, allessins, eenigsins; alleen het laatste hoort tot de spreektaal). gewapenderhand, zaliger gedachtenis, ouder gewoonte, gelukkigerwijs, vergelijkenderwijs. allerwege(n) halverwege(n). in arren moede, in koelen bloede, van koninkliken bloede, van groten of goeden huize; met voorbedachte(n) rade, in een goeie(n) doen. te gelijker tijd, van ganser harte, met luider stem(me), te goeder naam en faam bekend staan. te(r) goeder trouw, (vgl. te(r) elfder ure). ter nauwer nood. Deze uitdrukkingen hebben gewoonlik adverbiale natuur, soms ook adjektieviese (b.v. hij is van goeden huize). In elk geval zijn ze alle òf wordende samenstellingen, òf ze zijn reeds samenstellingen, zelfs iu schrift. De verbuiging van 't adj., of wat eenmaal adj. was, is hier die, die uit de historiese grammatieka als de sterke bekend is. Vgl. ook de nog levende sterke adjektiefdeklienasie in 't Duits. Die weinige iesoleringen, d.w.z. die weinige gevallen, waarin een vroegere fleksiewijze nog in rudiementen over is, kan onmogelik aanleiding geven tot een verdeling van de adjektiefdeklinasie in 't moderne | |||||||||||||
[pagina 186]
| |||||||||||||
Nederlands in een zwakke en een sterke. Toch spookt die ontzielde verdeling nog maar altijd in verscheiden spraakkunsten voortGa naar voetnoot1). - Ook van een verbogen vorm op -en kan tans geen sprake meer zijn. Cosijn-te Winkel I8, § 169 zegt: ‘Reeds in de middeleeuwen... begon de n van den uitgang hier en daar af te slijten’. We horen die n nu nergens meerGa naar voetnoot2), waarom zouden we dan -en (naast e) als buigingsuitgang opgeven? Dat die uitgang in de tegenwoordige spraakkunsten nog overal te vinden is, hangt geheel en al daarmee samen, dat het materiaal daarin niet uit de spreektaal, d.i. het levende Nederlands, is genomen, maar uit de schrijftaal (= kunsttaal). - Er is van 't moderne Nederlandse adj. alleen dit te zeggen: Het bijvnw. is onverbogen of verbogen; in 't laatste geval heeft het de uitgang -e aangenomen. Bovendien zijn er enkele verbindingen, waarin overblijfsels van vroegere sterke fleksie voorkomen. - Wie voor 't overige mocht menen, dat in 't vroegere Nederlands tot in de ME. terug een mooie verdeling in zwakke en sterke verbuiging van 't adj. is te vinden, kan er de Middelnederlandse spraakkunsten van Franck, van Helten of Stoett, benevens Vondels taal van van Helten, en niet te vergeten, de lieteratuur zelf uit die dagen eens op naslaan, om in korte tijd van die waan te worden genezen. Hij kan dan zien, hoeveel variante gevallen er van de ME. af aan in 't Nederlands voorkwamen. En dat is dan nog wel maar het beeld van de meestal konservatieve schrijftaal (= kunsttaal). Van de spreektaal van vroeger kunnen we slechts bij benadering spreken. Wat toen in schrift voorkwam, wordt nauwkeurig opgetekend, al zijn er ook nog zo moeielik of helemaal geen eenvoudige regels uit te destilleren. Is het levende (= gesproken) Nederlands van tegenwoordig dan minder waard? Noch de praktijk, noch de wetenschap kan die vraag bevestigend beantwoorden, zouden we menenGa naar voetnoot3). Zwolle. J.G. Talen. |
|