Onze voornaamwoorden.
Naschrift.
Naar aanleiding van enige opmerkingen die ik van de heren J.L.C.A. Meijer en W.F. Gombault ontving en waarvoor ik hun hierbij mijn welgemeende dank betuig, wens ik het volgende aan mijn stuk toe te voegen.
Blz. 22. Wanneer ik zeg dat in de vragende vorm de eerste persoon van het werkwoord aan je en jij voorafgaat, wordt daarmee bedoeld: een vorm, overeenkomende met die van de 1e pers. enkelv.
Heb in heb je, kan in kan je blijft natuurlijk 2e persoon.
Blz. 26. Zelf blijft niet altijd onverbogen. ‘Ze viel van 'r zelve.’ Ook wel: ‘Ik heb er helemaal niet bij gedacht aan mezelve.’
Blz. 27. Bezittelijk voornaamw. uw. Naast uw, en misschien vaker als uw hoort men u: ‘Ik dacht dat u bij u tante logeerde?’ Eveneens jou naast jouw.
Blz. 29. De mijne enz. zelfstandig gebruikt. Dikwijls bezigt men de jouwe enz., wanneer het zelfst. naamw., waar het bezitt. vnw. betrekking op heeft, niet is genoemd, maar rechtstreeks wordt aangewezen. Wanneer een jongen een vrindje met bokken ziet rijden, zal hij vragen: ‘Zijn dat de jouwe?’ Antw.: ‘Ja, het zijn de mijne.’
Ook schijnt men wel te zeggen: ‘Niemand weet precies tot welke politieke partij de man behoort; maar het schijnt dat-ie zich heeft aangesloten bij X en de zijne.’
Blz. 29. Het is kwestieus of in zinnen als: ‘hij heeft (ik heb) er op z'n best een uurtje aan gewerkt,’ ‘ze is nu op 'r liefst,’ z'n wel ‘oorspronkelijk’ betrekking heeft gehad op het onderw. hij en 'r op ze.
Aan de meegedeelde feiten doet dat echter niet af.
Blz. 30. Die, dat. Op 'n andere manier uitgedrukt: Als er niet gedacht wordt aan een verder of minder ver verwijderd zijn, bezigt men bij voorkeur die en dat (en niet deze en dit).
Blz. 35. 'n Mens als synoniem van iemand is een beetje plat.
Maart '95.
R.A. Kollewijn.