Wat duncktje van haer Beste-Vaer?
Die liep gelyck een halve Guyt,
Met Meulens en met Rnyle-buyt,
Hier ist nu op syn Ienefoys,
Met Porceleyn, en alle moys,
Met kamer-muyltjes, rood off groen, enz.
Mij dunkt, men behoeft nu aan de beteekenis die aan ‘op sen Genevoys’ te hechten is niet meer te twijfelen.
Thans het tweede punt, b: is Genevoys Geneefsch of Genueesch?
Waarschijnlijk het laatste. Genua was reeds in de Middeleeuwen, ieder leerboek der geschiedenis zegt het ons, een handelsstaat van gewicht, met een uitgebreide macht en groote drukte, welke laatste vooral na den val van het Latijnsche rijk en de herstelling van 't Grieksche keizerrijk door Michael Palaeologus in 1261 zeer toenam. Wie kende in vroeger tijd niet ‘Genova la Superba’, dat evenals zijn prachtlievende kooplui en grootsche kunstschatten spreekwoordelijk was geworden? Ook Vondel schreef immers:
Paleisrijk Genna, als uit een rots gehouwen,
Braveert in pracht en praal alle Italjaansche steên,
Het schijnt, gelijk een pauw zijn pennen trotsch t'ontvouwen,
Hier stapelt koopfortuin haar rijkdommen opeen.
Het is de kwestie maar: bestonden er handelsbetrekkingen of gemeenschap anderszins tusschen Genua en de Nederlanders, bijv. met het welvarende Vlaanderen, zoodat Genua en de Genueezen ten onzent bekend waren of bekend konden zijn? Hierop geeft ons het Hansisches Urkundenbuch een zeker antwoord. Nemen wij van genoemd werk het tweede deel, bl. 103, dan vinden wij daar geboekt onder verwijzing naar de Stadsrekeningen van Antwerpen enz., dat Genueezen zich te Antwerpen en in geheel Vlaanderen hebben op. gehouden, terwijl t.a.p. bl. 34, Johan II van Lotharingen, Brabant en Limburg aan vreemde handelaren, o.a. aan Genueezen, een vrijbrief geeft voor den handel op zijn landen. Ook behoeven wij het Mnl. Wdb. (III, 1043) slechts op te slaan om door een bewijsplaats uit de Hanserecesse bewezen te zien, dat de ‘Jenevesers’, de bewoners van ‘Genua’ ‘Janua’ relaties met ons hadden.
Buitendien, wien is 't niet bekend, dat b.v. Rubens en Van Dijk zich eenigen tijd tot hun vorming hebben opgehouden te Genua, waar reeds toen evenals thans natuur en kunst met elkaar wedijverden om haar sierlijke pracht ten toon te stellen.
Aan den anderen kant: dat Genevoys beteekent van Genève, Geneeve, zooals Hooft in zijn Nederl. Historien (ed. 1703) I, 115 het noemt, kan, althans wat den vorm aangaat, geenszins bestreden worden (vgl. Fra. genevois), maar de beteekenis, die de uitdrukking ‘op sen Genevois’ heeft, leidt er eerder toe aan 't rijke Genua, dat met de onzen handel dreef, te denken dan aan 't te midden van de bergen gelegen, in vroeger tijd afhankelijke stadje Genève, dat in de buitenwereld alleen eenige bekendheid kreeg in den tijd van en door de hervorming toen 't namen als die van Calvijn, Farel en helaas van Servède aan zich verbond.
Warfum.
G.A. Nauta.