Over ‘taalkundigen’.
Van het oogenblik, dat men uit de tongvallen gekozen had, dien men tot algemeene landstaal en boekentaal wilde verheffen, wierpen er zich halve en quartgeleerden op, die zich het regt aanmatigden en ook verwierven, om de natie voor te schrijven, hoe zij hare taal te spellen en te spreken had. Dit deden de Johnsons en Walkers in Engeland; dit de academie in Frankrijk, en hier de taal- en letterlievende genootschappen, wier denkbeelden en regels later in een algemeen wetboek, om ieder toch wat te geven, te zamen gehutseld zijn. Op dezen valschen toetsteen toetsen wij de zuiverheid onzer taal. Er is maar één ware toetsteen: de taal van het volk, die door de wijsheid der grammatici nog niet aangeroerd, veel minder gestoord en bedorven is. -
Halbertsma, Aant. op Spieg. Hist. IV; Inleiding, 41.