Taal en Letteren. Jaargang 4
(1894)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdDaar loopt wat van St. Anna onder.Scherpzinnig voorzeker mag de verklaring genoemd worden door Matthias de Vries in de laatste aflevering van het Woordenboek, die hij met eigen hand mocht bewerken, van deze spreekwijze en van de daarmede in verband staande anecdote gegevenGa naar voetnoot1). Toch is er voor mijn gevoel en - naar mij gebleken is - niet voor het mijne alleen, reeds aanstonds in die verklaring een zeker ‘ik-en-weet-niet-wat’ geweest, dat mij niet toeliet haar met den steller er van voor ‘afdoende’Ga naar voetnoot2) te kunnen honden, en daar ik in verloop van tijd gegevens heb gevonden op welke eene andere voorstelling van het ontstaan dezer spreekwijze kan worden gebouwd, veroorloof ik mij thans zoodanige afwijkende meening voor te dragen. Voor zijne argnmenten en bewijsplaatsen in den breede verwijs ik natuurlijk naar het artikel van De Vries zelf; een overzicht daarvan dient echter aan mijn betoog vooraf te gaan.
De legende dat de heilige moeder Anna (moeder namelijk van Maria, de moeder Gods) nà haar (insgelijks legendarisch) huwelijk met Joachim, waarvan dan de heilige Maagd de spade vrucht zal zijn geweest, nog tweemaal in den echt zou zijn getreden en zelfs in elk dier beide verbintenissen nòg eene dochter zon hebben gebaard, deze legende, waarvan in de Acta Sanctorum op 26 Juli het relaas zoowel als de refutatie uitvoerig te lezen staat, had aanleiding gegeven tot een minder gunstig oordeel over de reinheid der bedoe- | |
[pagina 61]
| |
lingen van de bij haar eerste huwelijk alreeds hoogbejaarde vrouw; zóó ongunstig dat men haar trouwlustigheid en onbetamelijke begeerten verweet. Vooral bij de heilige Coleta, maar in hooger mate nog bij zekere andere ‘devote en religieuse maagd’ hadden deze dwalingen ingang gevondenGa naar voetnoot1); dwalingen, want de Kerk bestreed deze en dergelijke meeningen met ijver en klem. Uit deze ‘reuke van onheiligheid’ dan waarin St. Anna bij ongeloovigen en booswillige spotters niet alleen, maar ook bij enkele óverkiesche maagdekens was komen te staan, verklaart nu De Vries onze zegswijze: Er loopt iets van St. Anna onder; eerst zal men die, bij vergelijking dus met de niet onverdachte reinheid van St. Anna, gebezigd hebben, om te kennen te geven ‘dat eene zaak niet pluis, niet in den haak was op het gebied van kuischheid en eerbaarheid’, en dan later ook, in ruimeren zin, om in 't algemeen aan te duiden ‘dat er [t.w. in eenige zaak] iets onbehoorlijks of geks onder loopt.’ Laat ons echter eens zien of het wel noodig is van de orthodoxe leer der kerk aangaande de moeder Anna af te wijken en geloof te hechten aan verdachtmakerijen omtrent hare kuischheid om nochtans eene redelijke verklaring van deze spreekwijze te vinden, m.a.w. of het niet doenlijk is op andere gronden en met handhaving van Anna's zuiverheid, aan te toonen, dat er aan een persoon (later ook aan eene zaak) waar ‘iets van Sint Anna onder loopt’, evenwel ‘een steekje los’ of ‘een luchtje’ wezen moet. Hetgeen, geloof ik, zeer goed kan geschieden, wanneer men niet vraagt wat eenige gifzuigers of overdrevene preutschen zich over St. Anna's beweegredenen om driemaal te trouwenGa naar voetnoot2) in 't hoofd hebben gezet, maar veeleer als hoedanig St. Anna bij 't geringe volk bekend stond (of staat); waarom dàt haar van ouds heeft aangeroepen en vereerd. En dan bevindt men, dat aanroeping en vereering ook heden nog aan St. Anna ten deel valt in hare hoedanigheid van (niet de eenige, maar zeker niet de minst natuurlijke) voorspraak van alle onvruchtbare, en patronesse van alle zwangere vrouwen; zij, de immers als eene andere Sara, op zoo hoogen leeftijd, in weerwil van de | |
[pagina 62]
| |
natuur, nog met vruchtbaarheid beweldadigde -, of, als eene tweede Hannah, Samuels moeder (in de Vulgaat Anna), evenzéér hare prototypeGa naar voetnoot1), buiten alle verwachting van God met kinderzegen begenadigde vrouw! De litteratuur, ook de onze, is niet al te schaarsch aan bewijzen voor deze opvatting, al vermelden de Acta Sanctorum onder Anna's mirakelen slechts één geval van genezing van eene onvruchtbare. Uit den nieuweren tijd - maar de bewijzen zijn stellig in veel grooter aantal te vindenGa naar voetnoot2) - verwijs ik eerst naar de mededeeling van Reinsberg - Düringsfeldt, in den Calendrier Belge (2, 61), dat in hare kapel te Auderghem de vrouwkens St. Anna gaan aanroepen om den zegen van het moederschap, maar vervolgens vooral naar het opstel van De Cock over Zwangerschap, Geboorte, Kraambed (enz.), in den 2en jaargang van Gittée's Volkskunde te vinden. Op blz. 27 en 28 lezen wij daar, dat zwangere vrouwen St. Anna in de Kapellekerk te Brussel gaan vereeren en hare reliquie gaan kussen om een schoon kroost te mogen verwerven, alsook dat zij haar om eene voorspoedige verlossing gaan aanroepen, met de bijgevoegde verzekering, dat ‘niet eene vrouw uit de volksklas zal nalaten tijdens hare bevalling ter eere van Maria of de H. Anna, een kaarsje te ontsteken.’ Dit voorzooveel Anna als ‘vroetgodin’Ga naar voetnoot3) betreft; een bewijs dat men haar om vruchtbaarheid te verkrijgen aanzoekt leveren de Geuzenliedjes. In het spotvers De Santen (Van Vloten, Geschiedz. 1, 301) leest men namelijk het volgende: Noch liep soo menighe slechte Truije
By Sluys tsint Anne t' Armuije
Dat was om kint te draghen.
Maar het krachtigst algemeen bewijs voor het patronaatschap van St. Anna over zaken van vruchtbaarheid en zwangerschap is zeker wel gelegen in de verklaring die deze heilige zelve in hare revelatieGa naar voetnoot4) aan de H. Brigitta zou hebben gedaan: ‘Ik ben de moeder van alle gehuwde vrouwen onder het nieuwe verbond, dewijl God-zelf uit mijn geslacht heeft willen geboren worden’Ga naar voetnoot5) en in het tegelijkertijd aan Brigitta aanbevolene gebed, van dezen inhoud: | |
[pagina 63]
| |
‘Ontferm u, om der voorbeden van Anna wille, over allen die in den huwelijken staat zijn, opdat zij Gode vruchten dragen’Ga naar voetnoot1). De stelling dat de moeder Anna, evenals trouwens vele andere heiligenGa naar voetnoot2), bij 't katholieke volk als eene Juno Lucina werd of wordt vereerd, durf ik met vrijmoedigheid gewonnen achten, maar de bewering dat juist in deze omstandigheid de oorsprong van onze spreekwijze moet te zoeken zijn dient nog waar - althans waarschijnlijk - gemaakt te worden. Toch geloof ik niet vele woorden noodig te hebben, om het vereischte verband aan te toonen. Ook De Vries hield het er voor, dat de zegswijze Er loopt iets van St. Anna onder, het eerst toepassing heeft gevonden in gevallen van twijfelachtige kuischheid, gelijk trouwens het verhaal van eene bruid wier maagdelijk geweten niet zuiver meer was en die daarom aan den priester verzocht ‘er’ (bij den dienst ter gelegenheid der huwelijksvoltrekking) ‘maar iets van St. Anna onder te laten loopen,’ zoowel als de opheldering dier anecdote [door de twee verschillende orgels, klokjes of liederen, het een aan de H. Maagd, het andere aan St. Anna gewijd, die naar gelang van omstandigheden bij een huwelijk zonden zijn bespeeld, geluid, gezongen], hoe blijkbaar ook verzonnen en met den ritus in strijd, toch wel zooveel bewijzen, dat ook vroegere uitleggers meenden, iets van St. Anna, in zijn oorspronkelijksten zin, als iets dat met kuischheid en eerbaarheid streed, te moeten opvatten. Maar iets anders is het of men daarom der heilige moeder Anna-zelf nog wel minder kuische dingen hoeft toe te dichten; ‘iets van St. Anna’ is Sint Anna-zelf nog niet. Neen - aldus is mijne meening - wanneer men van, of met betrekking tot eene bruid of jongedochter zeide, dat er iets van Sint Anna onder liep, dan wilde men daarmede onder verbloeming te kennen geven, dat zij zich niet meer met volle gerustheid onder het patronaat van de Maagd der maagden kon stellen, maar dat men haar (schertsenderwijze gesproken) verdacht van alreeds met Sint Anna, de patrones der zwangeren in betrekking te hebben gestaan, bij haar ter beevaart te zijn geweest. Het iets van Sint Anna doelde dus op de vrucht die zij reeds droeg of verdacht werd te dragen. Toen allengs de aanvankelijk alleen met betrekking tot voorbarige bruiden of ongehuwde vrouwen ‘daar een steekje aan los was’ gepaste zegswijze, waarschijnlijk vooral bij de protestanten, niet meer in hare eigenlijke beteekenis gevoeld werd, vond zij ruimer toepassing en wel voornamelijk op met de goede zeden in strijd zijnde gezegden, verhalen enz. en eindelijk op alles, waar - om welke reden dan ook - iets ‘niet pluis,’ ‘niet in den haak,’ of zelfs maar iets ‘geks’ aan was. Wellicht vindt men dat deze verklaring (waaraan ik, bij het opslaan van | |
[pagina 64]
| |
Navorscher 36 (1887), 612-613Ga naar voetnoot1), op zijn hoogst nog naar de verdienste van zelfstandige vinding, laat staan van oorspronkelijkheid durf toeschrijven), ook wel iets heeft van eene constructie, van eene voorbedachtelijke schikking van gegevens. Daargelaten of dit niet haast met iedere, niet gehéél voor de hand liggende verklaring wel het geval zal wezen, durf ik mij vleien er althans eene gegeven te hebben, die niet op particuliere of particularistische en met de leer der kerk strijdige opvattingen steunt, maar die hare gronden vindt in hetgeen het volk van Sint Anna wist of geloofde; bij de verklaring van eene zoo bij uitstek populaire zegswijze zeker toch een voordeel. Leiden, Dec. 1893. A. Beets. | |
Toevoegsel.Het Woordenboek geeft slechts vier aanhalingen waarin de boven nogmaals besprokene uitdrukking voorkomt. Ik veroorloof mij daaraan hier nog een zestal in chronologische orde toe te voegen; de lezer zal ze naar de verscheidenheid der beteekenis weten te rangschikken.
Vizericken raad ik het (dit boek) niet te koopen, want het is door de fijnste zeef niet gezift, maar daar loopt hier en daar, zo wat van Sint Ann' onder, de Vrije, Biegt der Getroude, Aen den Leezer, 2.
Als gij hun zegt, ze (de taffen) moeten met ‘couleur de puce’ geverwd worden, ben ik bedugt dat ze u ... voor een malloot zullen houden, of voor wat ergers. Doch om uwe eer op te houden en hun te toonen dat er niets van Sint Anne onder loopt, raad ik u, dat gij uwen oom verzoekt, aan uw huis te laaten komen op een helderen dag, een verwer, een schilder enz., De Vaderlander, 2, 180, 182, bij Hartog, Spect. Geschr. 2 82.
Indien maar die koddigheden (t.w. ‘loopjes, grappen, dubbelzinnigheden’) de wetten der zedigheid niet te buiten gaan; en al liep 'er al eens een weinig van St. Anna onder, gelijk 't spreekwoord is, daar is meê niet veel aan verbeurt, als 't maar niet te grof en gaat, v. Effen, Spect. 3, 49.
Vijf of zes ... die moeds genoeg hebben een nieuwerwetsch Fransch deuntje, daar vry wat van St. Anna onder loopt op het dessert ... op te dreunen, a.w. 12, 149.
Zulk eene rhapsodie kan uw hollandsche roman niet zijn, ... of gij moogt, mits er onder uwe verhalen niets van Sint Anna loope, ten onzent uwe waar aan de markt brengen, Busken Huet, Fant. 14, 124. .... geld was (voor het tooneel) de leus, geld, geld.
Dus moest er van St. An te mets wat onder loopen.
Haarklievers mogten 't zonde, of schande, of misbruik doopen.
Pels, Gebr. en Misbr. d. Toon. 27.
|
|