Taal en Letteren. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 374]
| |
Kennemerland.
| |
[pagina 375]
| |
reeds naam gemaakt door verscheiden dramatische schetsen, o.a. De profecy der starren - In den kerker van Simancas - Er is vergelding e.a., die toen (het was de bloeitijd der rederijkerij!) grooten opgang maakten en in vele liefhebberij-tooneelgezelschappen werden opgevoerd. In dien zelfden tijd deed hij zich kennen als een kernachtig prozaïst en een groot vereerder van het Oranjehuis in zijn: Historische Landschappen, Oranje en zijn Keurvendel, Lauwerbladen uit Neerlands Gloriekroon, om veel, wat evenzeer vermelding verdient, stilzwijgend voorbij te gaan.Ga naar voetnoot1) Omstreeks 1870 verscheen een tweede druk van de Kennemer legenden. Lezen wij nu de opdracht, dan krijgen wij al dadelijk eenig begrip zoowel van de strekking als van de uitvoering van dezen dichtbundel. Zie slechts: ‘De Sage heeft bij ons heur stil verblijf verloren,
Zij, lieflijkst kind der Poezy,
Bij 't smeltend avonduur aan 't purpren west geboren,
Omfladderd van een geestenrij,
En in heur bloemenwieg omreid van Elfenchoren -
Ze is als een duive zonder dak.
Het blaauwe Meir, waarop zij lucht en speelziek wiegelde,
Als de avondzon zich in het vlak der waatren spiegelde,
Door kus op kus van 't zuid geglad;
Of met ontsnoerde vlecht, langs de opgeruide baren,
Haar weg door 't spattend schuim betrad -
Het blaauwe meir week uit voor groene korenairen,
Wier bed zijn boôm vervangen had.
Toen vlood de onterfde Maagd, door twijfels kille handen
Beroofd van kroon en bloemenwâ,
En vond in 't halflicht van de ruwe leemen wanden
Der schaam'le eenvoudigheid genâ.
Een dichterlijk gemoed, om 't onrecht verontwaardigd,
En diep getroffen door heur schoon,
Zocht in de stulp haar op, nooit haar ter schuts vervaardigd,
Hergaf haar, naar hij 't mocht, heur kroon,
En brengt, Vorstin! haar tot Uw throon.
| |
[pagina 376]
| |
Wij hebben niet noodig geacht de eigenaardige zinswendingen en de vreemd gespelde woorden cursief te doen drukken Zij vallen toch wel in het oog. Hofdijk was niet de man om, ook wat de spelling betreft, in een afgebakend spoor te gaan, en volgde ook daarin zijn eigen zienswijze. Letten wij nu op den inhoud van ‘Kennemerland’ zelve. Als met de kaart van het oude Holland voor zich, leidt de dichter zijne lezers door het schoone en historisch beroemde Kennemerland, trekt van plek tot plek, overal eerst het terrein verkennende, en dan bezingt hij op zijn manier de legenden er aan verbonden, bij voorkeur typische woorden en beelden bezigende, die de eigenaardige kleur van het middeleeuwsche landschap weergeven. Zijne topographische beschrijving van Kennemerland doet ons een blik werpen op zijn proza, waarvan de zonderlingheid en gezochtheid eenigszins verontschuldigd wordt door zijne zucht om aan alles eene locale kleur te geven. Zelfs karakteriseert de dichter zijn werk met de volgende aanhaling uit eene oude ballade: ‘Het voghelken uten haghe
Dat singhet van der wilden creature’
En enkele regels uit den Voorzang doen zien, dat de karakteriseering juist is: En dan het stille woud betreden,
Waaruit de stem van 't zoet verleden
Mij tegenruischt; het diepst van 't woud
Waar, aan de dicht bewassen zoomen
‘Van donker eik- en sparrenhout
't IJl berkenloover, geel als goud,
En 't zilver van de wilgenboomen
Hun glansen mengelen door 't groen
Der hooggetopte hazelaren,
Zich wiegelende over rossche varen,
Naast olmen- en abeelplantsoen;
Waar 't klemmerkruid den voet der elzen
In 't scheem'rend lommer schijnt te omhelzen;
En tusschen linde- en esschengroen,
De hoppe en bleeke najaarswinden
Met schilderachtig looffestoen
De ranke stammen saam verbinden.’
Achtereenvolgens zijn de balladen gerangschikt in: Kennemer Gevolg - | |
[pagina 377]
| |
Baljuwschap der Egmonden - Baljuwschap van Kennemerland - Baljuwschap van Blois - en Baljuwschap van Brederode. Onder deze 68 balladen zijn er, die met de beste uit het buitenland kunnen wedijveren, en die door hunne zoetvloeiendheid en klankwisseling waard zijn door onze componisten op muziek te worden gebracht. Inzonderheid rekenen wij daartoe Het Paardenrif, De grootste Worp, De Stalboef, Nacht-profecy en De Nekker. Vooral de laatste. De ‘Geest der golven van d'ouden blonden Rijn’, die ‘zijn gouden waterharpe’ tokkelt, wordt door ‘de(n) dartle(n) Lijfknaap’ toegeroepen, dat hij ‘toch nooit zalig’ worden kan. Deze duikt daarop bedroefd neder ‘naar 't diepste van den stroom.’ Maar ‘de eedle Jonkvrouw, die doolde op 't groen terras’ had medelijden met den bedroefde en riep hem toe: ‘Gij grijze Geest der waat'ren
Ook uw Verlosser leeft.’
Dit vertroost den eenzame, den verstootene, en ‘Aan 't blaauwe luchtruim straalde
De zilv'ren maneschijn,
En roerend klonk de harptoon
Aan d'oevers van den Rijn.’
Het is wenschelijk, dat deze dichter bij ons niet in vergetelheid gerake. Doetinchem. A. de Priester. |
|