‘Ich könnte hier anführen, dasz das Original dieses Scarronschen Sinngedichts, oder Sonetts, das Epigramm eines alten unbekannten Dichters zu sein scheine, welches Barth zuerst bekannt gemacht hat und das noch lächerlicher ausfällt, wenn es anders wahr ist, was Cicero irgendwo anmerkt, dasz das Obscöne das Lächerliche vermehre. Denn anstatt der durchgestoszenen Weste - Doch wer Lust hat, kann er bei dem Barth selbst nachsehen.’
Van het Fransche gedicht is bij ons een eenigszins vrije vertaling geleverd door Focquenbroch, den burlesken schrijver van Typhon of Reuzenstrijd, vervaardiger van travestieën, onzen Scarron. Hij is echter niet zoo eerlijk geweest zijn origineel te noemen. Zijn ‘Klinkdicht’ luidt aldus:
Gy Piramiden, en gy oude wonderheên!
Gy trotze graven! vol van overdaad de outheid,
Die door de groote pracht, met welke gij gebout zyt,
Toont hoe zomtyds de kunst kan de natuur vertreên.
En gy paleizen der Romeinen! die voor heên
Zo vaak hebt kunnen zien, schoon gy maar steen en hout zyt,
Hoe dat de lui zomtyds door reukelooze stoutheid
In enkle moordery malkaar verpogjes deên;
Hoe ziet men door de tyd nu uw cieraad verslonden?
Daar eer uw glorie blonk, daar pissen nu de honden;
En uw vermaarst gebou lykt nu een varkens hok;
Wyl zelfs uw marmer dan is door de tyd gespleten,
Waarom verwondert my, dat dees myn fulpe rok,
Die 'k al twee jaren draag, is aan de mon versleten?
Focquenbroch, Ged., II, bl. 159.
Het is dus ook denkbaar, dat De Lannoy door tusschenkomst van Focquenbroch op het idee gekomen is, ofschoon we van haar, die een verzameling Fransche gedichten in handschrift heeft nagelaten, wel mogen aannemen, dat ze Scarron zal gelezen hebben. In elk geval heeft zij, als vrouw, een niet onaardige variatie op dit thema weten te leveren.
Grijpskerk.
K. Poll.