Gevoel.
Lichaamspijn is een onaangenaam gevoel, waarvan ik de oorzaak niet ken; berouw over een slechte daad is eveneens een onaangenaam gevoel, waarvan ik de oorzaak niet ken. Waarom is het een nu van een hoogere orde dan het andere? Aanbidding van God en wellust zijn beide gevoelens. Nu behoeft men niet te vragen, of de eerste ook in de schatting der menschen door hare familiebetrekking met de tweede wordt gecompromitteerd. Inderdaad, zij, die niet aan een persoonlijken God als éénige realiteit gelooven, moeten hier wel in verlegenheid staan. Onze betrekkelijke kennis is voor hen het reëele, het positieve; al het andere is negatief, vaag, subjectief, dat wil zooveel zeggen als: willekeurig, toevallig. Zij leeren empirisch de waarde kennen, waarop de verschillende dingen, die tot dat ‘vage’ behooren, in de wereld getaxeerd worden en houden als verstandige menschen met die taxatie rekening. Evenals men aan een hertog onwillekeurig meer eer bewijst dan aan een eenvoudig koopman, zonder precies te weten waarom, evenzoo behandelt men de ‘gevoelens’ ook verschillend, zonder precies te weten waarom, en vindt de bewondering voor een symphonie van Beethoven voornamer dan de bewondering van antiek porcelein. En aan die taxatie heeft men zich zoo gewend, men heeft ze zelf zoo dikwijls toegepast, dat men over de gronden, waarop zij rust, niet verder nadenkt. Dat al dat vage, negatieve, subjectieve van minder allooi is dan het gedefinieerde, positieve, objectieve daarover is men het eens.
Dr. B.J.H. Ovink, Sceptische overtuigingen, Gids 1893, pag. 409.