Huyghens' zedeprinten.
In de Oude Tijd, 1871, bl. 308 komt naar aanleiding van de spreekwijze ‘Ik ben ook met dat water voor den dokter geweest’, het volgende versje voor:
Hij was noch dwars- noch verrekijker,
Geen kijk-uit over land of zee,
Geen hand-, noch pot- noch sterrekijker,
Maar 't .was een kijker met een P.
Wat met deze laatste woorden bedoeld wordt, is duidelijk voor hem die weet, dat Bredero o.a. in zijn Symen s. Soeticheit, vs. 20, spreekt van ‘Doctor Jan de pis besiër’ en men in de middeleeuwen den wonderdokter kijcpisse noemde (thans piskijker; vgl. brekespel en spelbreker). Zou Hnyghens hier niet aan hebben gedacht, toen hij in zijne Zedeprint ‘Een onwetend Medicijn’ dezen een Raetseer met een' P noemde’? Ter Gouw voegt aan bovenstaand versje de mededeeling toe, dat de gecursiveerde woorden de alledaagsche naam voor zulk een dokter was, die door Cats in zijn ‘Huwelijks-Fuyck’ ook ‘de Medieijn met den urinael’ genoemd wordt.
In Huyghens' Zedeprint ‘Een Waerd’ vers 53, is sprake van ‘een kelck die Koeijen kon' verschrikken’, waarbij de Heer Eymael aanteekent, dat bij een dronk op den vorst een buitengewoon groote bokaal rondging. Zou