Taal en Letteren. Jaargang 3
(1893)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Boekaankondiging.Middelnederlandsch.1. Maerlants werken, beschouwd als Spiegel van de dertiende eeuw, door Dr. Jan te Winkel; tweede omgewerkte druk. - Gent, Vuylsteke, den Haag, Nyhoff, 1892. - XVI + 536, gr. 8o. - f 4.-.Maerlant, de Cats der XIIIe eeuw. En evenals deze, het type van een eeuw. En over hem een biografie, van prof. te Winkel; een der bevoegdsten, al had hij ook niet ‘zoo goed als geen regel middelnederlandsch ongelezen gelaten’. Die wat weten wil van onze middelnederlandsche letteren, die dát tijdvak wil bestudeeren, moet dit boek lezen. En men doet het; een tweede druk van deze indertijd als dissertatie gedrukte studie wijst er op. Over Maerlant bestaat geen tweede werk, zoo. 't Is een volledige biografie, met verbazingwekkende détail-studie; de schrijver is belezen, om te benijden; een literatuur in de noten bijna om terug te schrikken; al wat voor studie, uitgebreid, is gewenscht, staat daar in. Maerlant's werken zijn in hun verband, - en met den dichter, - beschreven, uitvoerig; vaak geeft de auteur daar bij zijn eigen meening en opvatting. En ‘voor het weinige en oppervlakkige dat de vorige uitgave over Maerlant's kunst en School bevatte, heb ik nu twee geheel nieuwe hoofdstukken over Maerlant als kunstenaar en zijnen roem bij het nageslacht aan het werk toegevoegd’. Met dat hoofdstuk ‘Maerlant en de kunst’ ben ik echter 't minst ingenomen: met de algemeene beschouwingen daarin; ik kan me moeilijk vinden met prof. te Winkel's kunstdenkbeelden en wetenschappelijke Aesthetica. De wetenschappelijke détails zijn, als over 't gemeen het geheele literairhistorisch gedeelte van het werk: goed. Want, behalve dit, is, natuurlijk, ook Maerlant's tijd geschetst. Jammer dat dit minder op de hoogte van den tijd is gebracht. Trouwens, t.W. zegt zelf in zijn Voorrede: ‘ik (moest) mij wel bepalen tot verbeteringen en bijvoegsels, omdat voor eene grondige studie der beschavingsgeschiedenis van de dertiende eeuw de tijd mij ontbrak. Immers, ik zou mij nu niet meer, zooals vroeger, hebben kunnen vergenoegen met het raadplegen van gezaghebbende werken, maar mij verplicht geacht hebben, uitsluitend tot de middeleeuwsche bronnen zelf te gaan, en daarvoor zou ik onmogelijk den tijd hebben kunnen | |
[pagina 54]
| |
vinden. Wat dientengevolge in mijn werk gebrekkig is gebleven, moge bij den welwillenden lezer verschooning vinden’. Maar niets is moeielijker dan een goeie kijk op de ME. Wij staan er een end vandaan, zijn veranderd in godsdienst, beschaving, zeden en wat al niet meer. En dan hebben we meestal 't idée dat de XIXe eeuw zooveel beter is dan de XIIIe, dat wij zooveel vooruit zijn gegaan. Me lijkt het minstens voorbarig om nu al daar aan te gelooven. Als werkelijk in zoo'n korte tijd die vooruitgang te merken was, hoe komt het dan dat het nog een kwestie is òf we in werkelijkheid vooruitgaan; geen kringloop, als is 't een groote, loopen; en, waarom we dan nog altijd vooruitgaan ‘in spiraalgang’? Heeft F.W. van Eeden (Eigen Haard, 11 Juli 1891) niet gelijk dat al die meerdere beschaving maar een ‘schijntje’ is? In geen geval mag men zoo maar van ‘de woeste ME.’ spreken. Zelfs al die staaltjes bij mekaar - er zijn er veel meer nog dan t.W. geeft - bewijzen die dat? Die uit de romans doen me vaak denken, hoe Zola de Franschen beschrijft. En die uit de kronieken doen me altijd twijfelen: als we Recht voor Allen eens mettertijd inzien: hoe is onze burgerij dan? En Booth's Darkest England: hoe is dan onze maatschappij? En de Verslagen der Enquête-Commissie: hoe is 't dan in Maastricht? En dat is nog maar een heel klein beetje, van wat er aan te halen is. En, worden b.v. nu de driften meer bedwongen dan toen? Velen van de berichten uit dien tijd-zelf zijn soortgelijk. Men moet ze net zoo goed wantrouwen. Over ‘recht’ o.a. worden ze vaak meegedeeld door Romanisten, die overal het Germaansche - volgens hun ternauwernood goed voor aanvulling, in geen geval ‘Recht’ - verbannen wilden. En ‘ultramontaansch’ waren ze bijna allemaal: Maerlant zelf houdt het Latijn voor ‘je ware’: het daarin geschreven is beter, meer waar, dan andere (blz. 395/7). Dat alles is niet zuiver. Om over die tijd juist - en billijk - te kunnen oordeelen, is 't noodig, ‘sich möglichst vollständig in Land und Leute einzuleben’. En wat ik daar net meedeelde, maakt dat zoo moeilijk. Wij weten zoo weinig nog van de beschaving der ME. Eerst vooral moet het Recht beter onderzocht. En alles minder bevooroordeeld nagegaan dan nu; in-elk-geval met minder parti-pris, vooral dat we zooveel beter zijn en doen. Zie, als men in een heusche wet durft stellen: elk weet het best wat hij gedaan heeft; ieder die niet op heeterdaad is betrapt, is met z'n eigen getuigenis vrij of schuldig: - dan wou ik wel eens weten welk negentiendeeuwsche wetgever dat in ernst nu nog dorst schrijven. En verklaart een dergelijk vertrouwen op elks eerlijkheid - en trots - niet waarom men iemand zoo pijnigen ging, om achter de waarheid te komen: een uiting van verontwaardiging; daar ook op wijzen de geweldig strenge straffen dier dagen. | |
[pagina 55]
| |
Men was minder ziekelijk-gevoelig, en verontschuldigend; misdaad werkte ‘empörender’. En neem nu eens het ridderwezen?!
Nu blijkt wel uit hier en daar in t.W.'s boek te lezen uitdrukkingen (blz. 183 b.v. en vooral blz. 331, en 364 noot), dat de auteur de kultuur van die eeuwen juister beoordeelen gaat. En daarom: dubbel jammer dat hij dit niet bijgewerkt heeft. Hopen we op een volgende druk. Ik ga op 't een-en-ander nog opmerkzaam maken. Byzantijnsche invloed was er allang voor de kruistochten (blz. 16); in Friesland bouwt men in de XIe eeuw kerken in Byzantijnsche stijl. Via Rusland en de Oostzee-landen was een levendige handel tusschen Friesland en 't Byzantijnsche rijk. Duitschlands Otto huwde met een Griekin. Zie ook Von Scheffel, Ekkehard 63, Aant. 6 op blz. 442. - Blz. 21 had het Marktrecht moeten genoemd, als een der eerste begeerde zaken door een buurtschap, zie o.a. Fockema Andreae in Meedeel. Maatsch. Letterk. 1890, bladzijde 21, vv. - In de noot op blz. 76 had ook naar het zeer verspreide werk, Het land van Rembrand, door Busken Huet 1, I, 84 vv., moeten verwezen zijn: ik deel de meening van B.H. evenmin als t.W. dit doet. - Bij ‘jeest’en, op blz. 337 wil ik vragen: was ‘jeest’ ook geen algemeene naam voor ‘digesta’? Diefenbach, Glossar. geeft een paar glossen: dye gesten-bok (= digestum). Die Glossaria moeten meer gebruikt. - Bij blz. 437 kwam de vraag bij me op: of Boendale's kunstleer zich tot de schrijvers van zijn tijd ook kan verhouden als te Winkel's meening over kunst en aesthetica tegenover de hedendaagsche schrijvers; zie daarbij vooral blz. 453: dat een dichter ‘van rechten een gramarijn’ moet wezen; en ‘ten minsten connen sine parten’. - Blz. 443, noot: Vgl. Kossinna voor 't Oostfrankisch, en Heinzel, Geschichte der niederfränkische geschäftssprache. Er moet echter bij opgelet wie de schrijver was, wie de Secretaris was. Soms zijn dat lui uit andere streek. In Deventer was dat in de XIVe eeuw o.a. iemand uit Hildesheim (Oud-Deventer, no. VI; van Doorninck, Deventer Cameraersrek. Registers). - Niet heelemaal juist is het vergelijken (blz. 454 vv.) van ‘Maerlants zinsbouw en wijze van uitdrukken... met een prozawerk als Het Leven van Jezus (ed. Meyer) uit het begin der XIVe eeuw... om in te zien hoe ver Maerlant's taal afweek van het West-vlaamsch, dat hij sprak’. Natuurlijk verschilt dat: omdat M. niet de gewone spreek- of omgangstaal schreef; daarvoor was hij werkelijk dichter; maar meer nog: 't Leven van Jezus is Limburgsch; en dat verschilt nog al met het West-vlaamsch. Of zou b.v. zinsbouw, en wijze van uitdrukken bij 't friesche volk - ik zeg niet in de geschriften van velen, vooral tegenwoordig, die eigentlijk hollandsch schrijven met friesche termen; dat komt ook al omdat er zooveel hollandsch getrainde onderwijzers onder zijn - maar van 't friesche volk gelijk wezen aan die bij Overijselers, Brabanders en Noord-hollanders? | |
[pagina 56]
| |
Dit zijn maar kleinigheden. Want toch is het het beste werk over Maerlant dat er bestaat. Evenwel, hoe blij men er mee wezen mag en moet, ik ben nog niet tevreden: over die belangrijke persoonlijkheid en die belangrijke eeuw is nog niet geschreven zooals ik 't graag las. Ik heb dit boek meer dan eenmaal gelezen; en nog eens herlezen; - maar, Maerlant-zelf niet, en zijn tijd niet, staat dan voor me, helder, duidelijk. Me dunkt, dit is een voorwerk, belangrijk, onmisbaar! - maar nog niet het werk. Wanneer, wie schrijft ons dat? B.H. |