Doctrinairisme.
De historische beschouwing der dingen moet de dogmatische doen verdwijnen. Wij hebben thans in de geestelijke wetenschappen niet, in den ouden zin, met leerstellingen te doen, methodisch, syllogistisch bewezen en vatbaar, om het opkomend geslacht te worden ingeprent; wij hebben met het leven zelf en zijne altijd nauwkeuriger beschrijving te doen; wij dekreteeren niet langer in onze schoolsche wijsheid wat behoort te zijn, maar constateeren en definiëeren naar vermogen wat is en zijn zal.
(A. Pierson, Nieuwe Gids, Oct. 1890, blz. 92.)
De wiskunde is wel de meest onpersoonlijke der wetenschappen; zij spreekt daarom in alle tijden en bij alle volkeren dezelfde taal, de taal van cijfers en formules. Geen wetenschap is zoo gestadig en geleidelijk in haar ontwikkeling als zij. Haar veroveringen worden haar nimmer betwist, zelfs niet als zij ze maakt op het gebied boven ons voorstellingsvermogen en, als metamathesis, onfeilbare berekeningen ten beste geeft over voorwerpen van meer dan drie afmetingen.
Alle wetenschappen nu zijn onpersoonlijk voor zoover zij exact zijn, dat is met wiskunstige zekerheid uit de waargenomen feiten haar slotsommen trekken; naar dezelfde mate als natuur- en scheikunde zich laten oplossen in wiskunstige formules en cijfers, naar diezelfde mate zijn zij minder aandoenlijk voor inmenging van persoonlijke overtuiging.
Maar hoe meer de wetenschap de geestelijke zijde van ons bestaan in haar beschouwing trekt, des te meer treedt voor de wiskunstige zekerheid de persoonlijke overtuiging in de plaats, en aan het einde van de lijn staat de wijsgeerige wetenschap met al haar vertakkingen.
Cosquino de Bussy, Wijsgeerige wetenschap en persoonlijke overtuiging (Inaug. orat.), blz. 8.