Stoof en schijt.
In J.Z. Barons Klucht v. Lichthart en Aers-gat Sonder-sorg van 1653, die te Leiden speelt, vraagt Lichthart zijn dochter, de Snol Haesje, waar ze geweest is, en dan antwoordt ze brutaliseerend: ‘Hoe raeje?’ Lichthart: ‘Stooff: en dat 's mijn Dochter [nog wel], 'k hebber daer twie (namelijk ook zijn vrouw, die evenmin deugt), waerendich 'k geeff de keur om een duyt.’ ‘Nou ist schijt’, roept Haesje dan, en Neel zijn wijf raadt hem aan, er nog drie duiten bij te doen: ‘soo hebje de kermis van Piet Pop al een moye fluyt.’
Dit is een gekscheerderij, dunkt ons, waarbij men, gevraagd ‘Wat ra-je?’, te antwoorden had: ‘Stoof’ en anders hooren moest: ‘'t is schijt’; en de zin van dit schijt wordt wellicht opgehelderd door schijtreyse = vergeefsche reis, schijtvorst = korte vorst die geen ijs brengt, niets beteekent. Als Lichthart zegt: stoof, wil hij daarmee blijkbaar te kennen geven: ik weet er alles van, je hoeft me niets te vertellen, en wil dat ‘schijt!’ ontgaan; en in dèzen zin