Sprokkel.
Vers-maat.
Wat dacht men dat dat heerschen van gladde maten er altijd was? Spiegel had het niet, Hooft had het niet, Breeroo had het niet, Vondel had het niet - maar wie lang leefde heeft het gehad. Later had Hooft het: hij verknoeide (zijn) vers erom; later had Vondel het: hij toonde ook dáar de mooiheid van; Feitama, de gladde vers-likker, was er een zoontje van Vondel door, maar o met wat een ont-vondelde ziel.
Hoe meer een rhythme van het maatschema af voelt, hoe lekkerder het een dichter smaakt. Want hoe het ook is persoonlijker, dadelijk-levender, om te gezeid worden als iets aparts, niet als iets bijbehoorends in geweten zwaai.
Iedere tijd als de kunst opkomt, komt ze op met haar jònge rhythmen. Iedere hartklop is een nieuw rhythme, iedere aandoening een nieuw rhythme, ieder beeld een nieuw rhythme, iedere meening een nieuw rhythme.
(Verwey, Nederl. Dichters, Hooft.)