Taal en Letteren. Jaargang 2
(1892)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Opmerkingen over de Nederlandsche klankleer in boeken, die voor het onderwijs bestemd zijn.Bij het inzien der spraakkunsten, die nu ten tijde aan verschillende inrichtingen van onderwijs, o.a. aan de meeste gymnasia in gebruik zijn, valt het terstond in het oog, dat de plaats, die aan de klankleer ingeruimd wordt, steeds kleiner wordt, terwijl andere onderdeelen der spraakkunst, en wel voornamelijk de leer van den zin, telkens meer op den voorgrond treden. Niet alleen neemt deze laatste meer ruimte in dan vroeger, ook is men begonnen ze in letterlijken zin de eerste plaats in het leerboek te geven, daarbij uitgaande van de overweging, dat het de zin is, waarin de wordende mensch het eerst woorden leert kennen, en dat het het woord is, waarin hij het eerst met klanken kennis maakt. Daar een enkelvoudige klank eene abstractie is uit de taal, die iemand spreekt, lang voor hij eenige voorstelling van een klank heeft - aldus redeneert men - moet de jeugd ook kennis gemaakt hebben, niet slechts met den zin en zijne deelen, maar ook met de woorden en hunne buiging, alvorens met vrucht een onderwijs te kunnen genieten, waarbij haar de klanken op zich zelf als iets belangrijks worden voorgesteld. Het moet erkend worden, dat deze redeneering, ofschoon zich wel een en ander tegen haar in laat brengen, rekening houdt met den natuurlijken ontwikkelingsgang der leerlingen. Toch is de vraag dikwijls gedaan, en naar ik meen terecht, of het overbrengen van het zwaartepunt van het onderwijs in de spraakkunst naar de leer van den zin niet al te dikwijls tot subtiliteiten leidt, erger dan die, waarmee de klankleer de jeugdige hoofden ooit geplaagd heeft. Doch deze zaak laat zich van verschillende kanten bezien. Hierover echter zal wel ieder het eens wezen, dat het wenschelijk is, dat, zoolang de klankleer nog onderwezen wordt, de voorstelling, die aan onze kinderen van de Nederlandsche klanken en hunne onderlinge verhouding wordt bijgebracht, zooveel mogelijk juist en duidelijk zijn. Het is er verre vandaan, dat dit het geval zou zijn. Het groote gewicht, dat aan andere deelen der spraakkunst gehecht wordt, was althans in dit opzicht noodlottig; bij de groote veranderingen, welke de leerboeken in de laatste jaren ondergingen, is het droevig, op te merken, hoe weinig de meer nauwkeurige kennis der klanken, | |
[pagina 93]
| |
welke zulk een eigenaardig kenmerk der hedendaagsche taalwetenschap is, aan de school ten goede is gekomen. Het is hierop, dat ik thans de aandacht wensch te vestigen, in de hoop dat deze bijdragen door een toekomstigen schrijver van eene Nederlandsche spraakkunst in overweging mogen worden genomen. Het is geenszins mijne bedoeling, een volledig overzicht te geven van al wat mij toeschijnt, in dit opzicht verbetering te behoeven; enkele grepen mogen voorloopig voldoende zijn, om, zoo mogelijk, den lezer te overtuigen, dat hier werkelijk herziening noodig is. Ik behoef wel niet te zeggen, dat ik bij het samenstellen van deze opmerkingen geen bepaald boek op het oog heb; verschillende spraakkunsten heb ik gebruikt, maar trachtte daarbij zooveel mogelijk te letten op dat, wat zij alle of althans het meerendeel hunner gemeen hebben, en niet te blijven stilstaan bij toevallige fouten in een enkel boek. Waar ik een werk citeer, geschiedt dit niet, om in 't bijzonder juist dáárop de aandacht te vestigen, maar omdat soms eene opmerking, die slechts in één werk voorkomt, karakteristiek is voor de soort. | |
Verdeeling der medeklinkers.Bijna in geen onderdeel der klankleer vinden wij zóó verwarde mededeelingen als hier. Gewoonlijk begint men met de gebruikelijke verdeeling naar de spraakorganen, waarmee de medeklinkers gevormd worden, dus in keelletters, tong- of tandletters, lipletters. Dat het Nederlandsch palatalen zou kunnen bezitten, wordt niet mogelijk geacht. Intusschen kan het met het oog op het onderwijs raadzaam zijn, deze voorbij te gaan, ofschoon men er daardoor toe komt, den leerling de j beurtelings als keelletter en als tandletter voor te stellen, en klanken als die, welke door tj voorgesteld wordt, niet te noemen, wat trouwens niemand inviel, daar men nog steeds tj rustig voor twee klanken aanziet, zeker omdat er twee teekens noodig zijn, om dien klank aan te duiden. De h, zoo leeren verschillende spraakkunsten, behoort tot geene der bovenstaande groepen; zij wordt dus noch met de lippen, noch met tong of tanden, noch met de keel uitgesproken. Zonder deze spraakwerktuigen echter kan men geen klank uitspreken. Toch kan ieder h zeggen. Hoe is dat te verklaren? Non liquetGa naar voetnoot1). | |
[pagina 94]
| |
De r is tongletter. Het ware wenschelijk hierbij op te merken, dat de r zeker voor de helft der Nederlanders een keelletter is. Op de verdeeling naar de spraakwerktuigen volgt gewoonlijk eene verdeeling naar de wijze, waarop de medeklinkers door die verschillende spraakwerktuigen gevormd worden. Daar dit door keel, tong en lippen op tot op zekere hoogte overeenkomstige wijze geschiedt, verkrijgen wij een soort systeem, waarin een groot deel van ons alphabet vrij regelmatig past. Maar er zijn moeilijkheden. Vooreerst komt er eene groep letters, welke vaste genoemd worden; de reden is niet duidelijk, tenzij dan, dat vast in tegenstelling met ‘vloeiend’ gebruikt wordt, een uit de Grieksche spraakkunst overgenomen naam voor eene andere groep medeklinkers. De vaste letters nu verdeelt men zeer duidelijk in ontploffings- en schuringsgeluiden, (zoo bv. bij Cosijn), eene benaming, die op de vorming dezer geluiden berust en daarom niet door sommige jongere schrijvers had moeten verwaarloosd worden; de ontploffings- en schuringsgeluiden verdeelt men weer in scherpe en zachte. Regelmatig zou men dus in de rij der keel-, tong- en lipletters telkens vier vaste letters verkrijgen. Maar de natuur spot met alle systemen. Vooreerst dringt zij ons, zooals wij zagen, eene h op, die niet in 't systeem past. Verder schijnt zij ons, naar de boeken te oordeelen, te onthouden, wat ons toekomt. Eenige der vereischte vaste letters nl. ontbreken. Ditmaal echter heeft, zooals wij zien zullen, niet de natuur, maar de grammatica de schuld. Vooreerst ontbreekt - in het schema altijd - het zachte ontploffingsgeluid der keelklanken. Eene onduidelijke toespeling op het bestaan van zulk een klank vind ik alleen in Cosijn's beknopte spraakkunst, waar § 37 gesproken wordt van de g in bakboordGa naar voetnoot1). In bakboord nu staat geen g, daarentegen wèl de hierbedoelde klank, die echter door het teeken k wordt aangeduid. Ik zou voorstellen dezen klank, waar 't noodig is - bv. in een tabel - weer te geven door g, met verwijzing naar eene noot, welke ongeveer het volgende inhoudt: g duidt hier den klank aan, die overeenkomt met de Fransche g vóór a, o, u. Hij staat in 't Nederlandsch uitsluitend voor een zacht ontploffingsgeluid (b, d), is uit k ontstaan en wordt zonder uitzondering door het teeken k weergegeven. Voorbeeld: bakboord, zakdoek. In de rij der tongletters ontbreken in de meeste spraakkunsten de schuringsgeluiden. Bij Cosyn (Ned. Spr. § 63) en Van Helten (Kl. Ned. Spr. § 13) worden als zoodanig s en z genoemd, een voorbeeld, dat navolging verdiend had. Want al zijn s en z etymologisch geheel andere klanken dan | |
[pagina 95]
| |
die, welke men in den regel dentale spiranten noemt, is het toch niet minder waar, dat s en z spiranten zijn en dentalen; daar nu de spiranten th en δ in 't Nederlandsch niet bestaan, en er dus geene verwarring met deze mogelijk is, is het het eenvoudigste, in boeken, die voor 't onderwijs bestemd zijn, aan de s en z, zonder er zelfs een woord over hunne geschiedenis bij te voegen, eenvoudig in de rij der dentalen de plaats aan te wijzen, die f en v onder de labialen, ch en g onder de gutturalen innemen. In navolging der Grieksche grammatica noemt men daarop de l, m, n, r vloeiende letters. Dat m en n als neusklanken nader bij elkander dan bij de overige behooren, wordt ook hier en daar geleerd, zelfs noemen verschillende spraakkunsten ng als derden neusklank. Daar nu het samengestelde teeken ng een klank aanduidt, die ook anders kan worden geschreven, is het weer raadzaam, in eene tabel een enkel teeken, b.v. n, in de plaats te gebruiken, dat dezen klank in elken stand kan aanduiden, en er bij aan te teekenen, wat met uitzondering van eene korte opmerking in van Helten's Kl. Spr. in alle leerboeken verzuimd is, dat de gutturale nasaal n in 't Nederlandsch òf als ng òf eenvoudig als n wordt geschreven, het laatste alleen vóór k. Om dit duidelijk te maken, wijze de leeraar op soortgelijke eigenaardigheden in andere talen, b.v. in het Fransch. Evenals men daar achter eene g, welke vóór een helderen klinker staande, toch als g moet worden uitgesproken, eene u plaatst, maar deze als overbodig weglaat, zoodra er een donkere vocaal volgt, zoo plaatst men in 't Nederlandsch achter de n, die n beteekent, eene g, om aan te duiden, dat de voorafgaande neusklank gutturaal, niet dentaal is, maar laat deze g, die overigens geene beteekenis heeft, weg, zoodra de n voor een anderen keelklank komt te staan. Dat men overigens m en n oudergewoonte als tot de vloeiende letters behoorende blijft opgeven, komt mij op zich zelf vrij onschadelijk voor, mits men er maar bij bedenke, dat de benaming ‘vloeiende letters’ slechts een woord is, en mits men voortaan dan ook n onder de vloeiende letters opneme. Met de halfklinkers j en w sluit gewoonlijk het overzicht. Over j is reeds gesproken. Slechts moet ik hier protesteeren tegen Te Winkel's meening, die (Cosijn § 60) de w en j onder de ontploffingsgeluiden noemt. Verder ware het gewenscht, bij 't vermelden der benaming ‘halfklinkers’ op de verwantschap met i en ŭ (oe) te wijzen. | |
Verscherping van medeklinkers.a. Beginletters. Naast vonkelen met den bijvorm fonkelen wordt het woord zamen opgegeven, dat in sommige gevallen tot samen wordt, en wel, wanneer het uit te zamen ontstaan is. Deze verscherping wordt in de spraakkunst te zeer als een op zich zelf staand verschijnsel beschouwd. Men wijze er op, dat het Nederlandsch minstens tweeërlei s bezit, brenge dit woord onder ééne rubriek met een deel van het groot aantal uitzonderingen op den regel | |
[pagina 96]
| |
voor de verzachting van s, na aan dien regel de noodige uitbreiding gegeven te hebben, bestaande in de opmerking, dat in echt Nederlandsche woorden de s aan 't begin van een woord vóór een klinker of tweeklank verzacht wordt. Zooals reeds aangeduid werd, zijn een aantal uitzonderingen met het woord samen tot den volgenden regel te herleiden: de s, die uit ts ontstaan is, wordt nooit verzacht, b.v. kruise uit kruutse (vgl. lat. cruc-em), kansel (vgl. lat. cancelli), spiesen (vgl. hd. spitze), sa uit tsa, samen uit tsamen voor te samen. Men wijze er verder op, dat ook de meeste andere zoogenaamde uitzonderingen òf vreemde woorden zijn, wier s, indien zij al dan niet als ts klonk, toch oorspronkelijk eene uitspraak had, veel scherper dan die der echt Nederl. s, welke met z wisselt, òf dat zij, indien het Nederl. woorden zijn, een s hebben die uit de verbinding van meer dan één scherpe consonant, b.v. sk of ks ontstaan is, b.v. deesem, wassen, bruisen. Zelfs zou het niet moeilijk wezen, al deze woorden onder één regel te brengen. Door zóó te handelen, zal men heel wat minder van het geheugen der leerlingen vorderen, en hen tevens beter doen inzien, dat de eigenaardigheden eener taal geene willekeurigheden zijnGa naar voetnoot1). b. Tusschenletters. ‘V, z, ng worden voor den uitgang lijk verscherpt; ng bovendien in sommige gevallen voor den uitgang je en in enkele samengestelde woorden.’ Wij hebben hier boven gezien, dat ng ook volgens de opvatting der schoolgrammatica een neusklank is. Daar nu een onderscheid tusschen scherpe en zachte medeklinkers alleen bij de ‘vaste’ letters gemaakt wordt, kunnen de neusklanken, die tot de vloeiende letters behooren, evenmin verscherpt als verzacht worden. Wat echter gebeurt? ng wordt tot nk. Daar de scherpe medeklinker, die aan de zachte g, althans indien deze als g wordt uitgesproken, beantwoordt, k luidt, zou iemand, die alleen op de schrijfwijze lette en van uitspraak geen voorstelling had, kunnen denken, dat nk werkelijk eene verscherpte ng was. Dit is de eenige reden van de fout, die alle spraakkunsten elkander naschrijven. Uit een oogpunt van uitspraak beschouwd, is de verandering van ng in nk niets anders dan de toevoeging van een k, welke ten gevolge heeft, dat in de spelling de g als overbodig wordt weggelaten (zie boven bl. 94). Dat ng vroeger in vele gevallen eene andere uitspraak had, verandert hieraan niets; hoogstens zou daaruit volgen, dat bij de behandeling van een vroeger tijdperk onzer taal van verscherping van ng zou kunnen gesproken worden. De overgang van ng tot n k is trouwens geen op zich zelf staand verschijnsel; het zou niet van belang ontbloot zijn, bij de behandeling hiervan op te merken, dat iets analoogs met alle nasalen gebeurt. Immers, gelijk voor den uitgang | |
[pagina 97]
| |
je na den gutturalen neusklank een gutturaal ontploffingsgeluid wordt ingelascht, zóó na een dentalen neusklank een dentaal ontploffingsgeluid, na den labialen neusklank een labiaal ontploffingsgeluid; m.a.w. koning staat tot koninkje in dezelfde verhouding als Jan tot Jantje, bloem tot bloempje. Evenzoo kan men met woorden als koninklijk vergelijken ordentelijk en de uitspraak wezentlijk voor wezenlijk. De genoemde verandering van ng behoort dus in de hedendaagsche spraakkunst niet genoemd te worden onder de gevallen van verscherping maar onder die van inlassching van medeklinkers. c. Slotmedeklinkers. De gewone formule: ‘men bezigt alleen scherpe sluitletters’ of ‘onbuigbare woorden worden met een scherpen slotmedeklinker geschreven’ ziet de in dezelfde boeken, waar zij voorkomt, gemaakte verdeeling der medeklinkers voorbij. Immers worden, zooals reeds is opgemerkt, alleen de zoogenaamde vaste letters in scherpe en zachte onderscheiden; de regel zou dus inhouden, dat geen woord op een vloeiende letter of w kan uitgaan. De formule moet derhalve luiden: ‘Men bezigt in 't Nederlandsch geene zachte slotmedeklinkers’ uitgezonderd in de gevallen, die dan genoemd worden) of: ‘zachte medeklinkers worden aan het einde van een woord verscherpt.’ | |
De ch als stomme medeklinker in de verbinding sch.De meeste spraakkunsten verzuimen op te merken, dat wij hier met eene etymologische spelling te doen hebben, tot wier verdediging men zich alleen op het gebruik beroepen kan. Die spraakkunsten, welke mededeelen, dat sch uit sk ontstaan is, geven toch niet nauwkeurig op, in welke gevallen sch in de uitspraak tot s werd. De regel zou als volgt kunnen worden geformuleerd: ‘De verbinding sch behield hare uitspraak aan 't begin van eene lettergreep, op welke de klemtoon valt, uitgezonderd voor r; in alle andere gevallen is zij tot s geworden. Op weinige uitzonderingen na schrijft men met het oog op de afleiding sch. | |
Het samengestelde letterteeken ch.In sommige zeer gebruikelijke spraakkunsten lees ik, dat de ch zoo geschreven wordt omdat zij voorheen werd uitgesproken als k + h. Deze opmerking zou ik voorstellen, in eene volgende uitgave achterwege te laten. Het document moet nog gevonden worden, waarin woorden voorkomen als makht, of die zóó moeten worden uitgesproken. Heeft de schrijver gedacht aan de Hoogduitsche ch, die inderdaad in vele gevallen langs kh uit k ontstaan is? Of heeft hij de spelling van het Nederlandsch uit door hem vooronderstelde Indo-Germaansche toestanden willen verklaren? In elk geval is de opmerking onjuist. | |
[pagina 98]
| |
Uitspraak der klinkers.De meeste boeken leeren nog steeds: de klinkers hebben drieërlei uitspraak, t.w. volkomen, onvolkomen, gerekt. Het wordt tijd, dat men in dit opzicht het in de laatste uitgave van Cosijn's spraakkunst en in van Helten's kl. spr. gegeven voorbeeld volge, welke slechts eene volkomene en eene onvolkomene uitspraak kennen, terwijl de eerste verder leest: een klinker met volkomen uitspraak in een gesloten lettergreep noemt men een gerekten klinker. In geen enkele spraakkunst is eene poging gedaan, om het verschil in uitspraak tusschen een volkomen en een gerekten klinker duidelijk te maken; alleen in Cosijn's beknopte spr. worden § 20 eenige opmerkingen gemaakt, die de duidelijkheid niet zeer bevorderenGa naar voetnoot1) en dan ook in de groote uitgave weer weggelaten zijn. Het is dus aan te bevelen, op te merken, dat de benaming ‘gerekt’ geen bijzondere uitspraak maar slechts eene eigenaardige plaatsing van den volkomen klinker aanduidt. Verder bezigt men liefst om verwarring te voorkomen de woorden open en gesloten, om aan te duiden, wat men vroeger volkomen en onvolkomen klinkers noemde; immers onder een volkomen klinker verstaat men niet alleen een open maar ook een gerekten klinker. | |
Tweeklanken.Welk beginsel onze grammatici gevolgd hebben bij het onderscheiden der tweeklanken van enkelvoudige klinkers, is niet zeer duidelijk. Eene vrij juiste definitie van een tweeklank vind ik, om mij tot de school-grammatica te bepalen, in de spraakkunst van R.K. Kuipers (§ 24): ‘bij het uitspreken van een tweeklank gaan ze (de spraakorganen) geleidelijk uit den eenen stand in den anderen over, zoodat men, wanneer men ze langzaam uitspreekt, twee verschillende klanken kan onderscheiden’. Andere boeken geven, hoewel niet altijd juist, op, uit welke bestanddeelen de tweeklanken bestaan; hierover zijn zij het alle eens, dat bij 't uitspreken van een tweeklank althans iets | |
[pagina 99]
| |
moet gehoord worden, wat naar twee klanken zweemt. Dan worden ongeveer eenstemmig als tweeklanken opgegeven: ai, ei, ij, ui, au, ou, aai, ooi, oei, aau, eeu, ieuw. Alleen van Helten verwerpt § 7 de zoogenaamde lange of gerekte tweeklanken, op grond dat zij niet anders zijn dan een volkomen klinker met een volgende als i of u geschreven j of w. Hierbij valt vooreerst op te merken, dat dan ook ai geen tweeklank is, daar ai slechts een onvolkomen klinker is, gevolgd door eene als i geschreven j. De overblijvende tweeklanken zijn dan nog maar vijf in getal, t.w. ei, ij, ui, au, ou. Nu is het merkwaardig, dat juist op deze vijf klanken de gegeven definitie volstrekt niet van toepassing is, want bij het uitspreken van eene ei, ij, ui, auGa naar voetnoot1) ou is het onmogelijk, bij zich zelf of bij een ander iets meer dan één enkelen klank op te merken. Men neme er de proef van en houde de ei van zeide, de ij van lijf, de ui van huis, de au van dauw, de ou van koud een paar minuten aan; bij het ophouden hoort men volkomen hetzelfde geluid als aan 't begin.Ga naar voetnoot2) Daarentegen trachte men hetzelfde met ai te doen - men zal dan uitspreken òf a-a-a-a-j, òf a-j-j-j-j; op een gegeven oogenblik hoort men geen a meer, daarentegen wel eene j. Moge men het nu al wraken, ai een tweeklank te noemen, omdat de klanken waaruit ai bestaat te duidelijk onderscheiden zijn, daardoor krijgt men geenszins het recht, de ui, wier bestanddeelen alleen dáárom niet duidelijk onderscheiden zijn, omdat ui maar één bestanddeel heeft, een tweeklank te noemen. Het is dan ook uitsluitend de overlevering, die ons aan een naam doet hechten, die hier geen beteekenis heeft. 't Kan toch niet weer de schrijfwijze zijn, die tot deze ongelukkige opvatting geleid heeft? - Doch de ei is uit een tweeklank ontstaan. - Goed, maar is zij er daarom thans een? Ook de scherpe e en o, ja de oe zijn uit twee klanken ontstaan; waarom rekent men ze er dan nu niet toe? Omgekeerd is de ui in vele gevallen uit een enkelvoudigen klinker uu ontstaan, en wanneer zij haar oorsprong in een tweeklank heeft, heeft ze de ie naast zich, welke uit denzelfden tweeklank ontstond. Nog eens, waarom is dan ie geen tweeklank? - Ja, de e, i, o behooren nu eenmaal thuis in het oude rijtje: a-e-i-o-u. - Eilieve, waarom is dan eu geen tweeklank? Zij wordt zelfs met een samengesteld letterteeken geschreven. - Omdat men bij het uitspreken er van | |
[pagina 100]
| |
slechts éénen klank verneemtGa naar voetnoot1) - Dit is het eenige mogelijke antwoord. Maar dan moeten ook ei, ij, ui, au, ou voortaan als enkelvoudige klinkers erkend worden. | |
Verbindingsklanken.De tweeklanken op u, zoo heet het, worden door middel van eene w met eenen volgenden klinker verbonden; de tweeklanken op i daarentegen zonder overgangsletter. Het is noodig, hier op een in 't oog loopend verschil te wijzen. Immers, wanneer op de tweeklanken aai, oei, ooi een klinker volgt, doet het teeken i, evenals wanneer er geen klinker volgt, dienst als j, m.a.w., er wordt geen overgangsletter gehoord en evenmin geschreven. Wanneer echter op ei of ij een klinker volgt, wordt er in de uitspraak eene j ingelascht, welke niet geschreven wordt. Men spreekt oo-j-evaar en schrijft oo-i-evaar; maar men spreekt ei-j-eren en schrijft ei-eren. Deze aan ieder, die zijne ooren gebruikt, bekende omstandigheid dient in de spraakkunsten te worden opgemerkt, opdat de leerling leere, onderscheid te maken tusschen een klank en een teeken. Doet het boek dit niet - en menig leeraar volgt helaas het voorbeeld van het boek - hoe zal dan een leerling er toe komen? De eerste paragraven, die gewoonlijk meedeelen, dat het woord ‘letter’ twee zeer uiteenloopende begrippen aanduidt, zijn dan te vergeefs geschreven. Onder de voorbeelden van onbuigbare woorden op ou, welke geene w aannemen, wordt in vele boeken hou genoemd, met bijvoeging, dat dit woord uit houd ontstaan is (NB.!) en genegen beteekent. Het wordt tijd, dat men deze fout, welke ook nog in groote woordenboeken gevonden wordt, verbetere, en de juiste leer in de plaats stelle, dat hou uit houde samengetrokken en een bijvorm van hulde, dus geen bijv. naamw. is, vgl. hou en trouw zweren (M.N. Woordenboek III, 619a); het latere ‘hou en trouw zijn’ ontstond door verwarring met het bijv. nw. houd. Voor ik van de klinkers afstap, moet ik nog opkomen tegen wat sommige spraakkunsten vertellen omtrent de o van komen, welke uit we, en die van dwalen welke uit wo zou ontstaan zijn. Deze mededeeling, welke in volkomen strijd is met de uitkomsten der taalwetenschap, vervange men door de opmerking, dat enkele werkwoorden in den tegenwoordigen tijd een klinker hebben, dien men zou verwachten, in | |
[pagina 101]
| |
het verleden deelwoord te vinden. De verklaring van dit verschijnsel late men achterwege; zij is werkelijk boven het bevattingsvermogen van leerlingen, die niet alleen geene Oudgermaansche dialecten bestudeerd hebben, maar dikwijls de woorden in questie niet eens in het Hoogduitsch kunnen vertalen. | |
Klemtoon.De leer is: door den klemtoon worden de lettergrepen tot woorden verbonden. Sommige boeken noemen zelfs den klemtoon den band, die de verschillende deelen des woords tot één geheel vereenigt. Duidelijk is deze voorstelling niet. Een band is bevestigd om datgene, wat het bijeenhoudt; de klemtoon echter is volgens de definitie derzelfde leerboeken de nadruk, waarmee eene lettergreep wordt uitgesproken. Hoe nu dat, wat geheel het eigendom van ééne lettergreep is, tevens de band van een geheel woord kan zijn, begrijp ik niet. De voorbeelden maken de zaak niet helderder. Indien de klemtoon de deelen van een woord bijeenhield, dan zou het scheiden van deze deelen met een verlies aan klemtoon gepaard gaan. Het omgekeerde zien wij gebeuren. Wij zeggen immers in één woord: vrijspreken, met den hoofdtoon op vrij en slechts een bijtoon op spreken; daarentegen in twee woorden vrij spréken met een hoofdtoon op elk woord. Is het nu de toon op vrij, die de drie lettergrepen van het woord bijeenhoudt? In geenen deele. Want in vrij spréken heeft ‘vrij’ denzelfden toon. Wel blijkt er samenhang te bestaan tusschen het verlies aan klemtoon, dat de lettergreep -spre- ondergaat, en het verbinden van vrij en spreken tot één woord. Maar dezen samenhang zal niemand zóó opvatten, alsof het verlies aan klemtoon de oorzaak was van de verbinding; integendeel, de verbinding is het primaire en heeft een verlies aan nadruk voor één der woorden ten gevolge. Men neme twee of meer op elkander volgende woorden, waarvan het eerste met eene toonlooze lettergreep eindigt, het tweede met eene toonlooze lettergreep begint, b.v. vrienden besloten. Ofschoon in beide woorden eene lettergreep den hoofdtoon draagt, is het onmogelijk, hieraan te zien, waar het eerste woord ophoudt, het tweede begint. Men bemerkt dit uitsluitend aan eene korte pause tusschen beide woorden, welke echter dikwijls zóó kort is, dat niemand ze opmerkt; in het laatste geval kan iemand, die geen Nederlandsch verstaat, ook niet waarnemen, waar de scheiding tusschen het eerste en het tweede woord is; de Nederlander weet het door gewoonte. Ten slotte is de klemtoon ook in vroegere tijden niet een band geweest. Het behoeft hier toch niet herhaald te worden, dat het verschil in klemtoon in alle talen, waar het niet tot eene conventie is geworden, zijn grond hierin heeft, dat sommige deelen van een zin, resp. van een woord, den spreker belangrijker toeschijnen dan andere; de belangrijkste deelen van een woord | |
[pagina 102]
| |
zijn natuurlijk die, waarin de hoofdbeteekenis opgesloten ligt;Ga naar voetnoot1) van daar dat, zooals bekend is, de hoofdtoon - want die is het toch welke bedoeld wordt, ofschoon de paragraaf van den klemtoon in het algemeen spreekt - in 't Nederlandsch gelijk in alle Germaansche talen op den stam valt. Wat er na het bovenstaande van den band overblijft, dien de klemtoom om een woord slingert, is dit, dat toonlooze lettergrepen zich in de uitspraak nauw bij eene nabijzijnde lettergreep met zwaarder toon aansluiten. Dit doen zij echter niet alleen bij lettergrepen, die tot hetzelfde woord behooren, maar, zooals de enclitische woorden bewijzen, ook bij andere woordenGa naar voetnoot2). | |
Het koppelteeken.De tijden zijn nog niet geheel voorbij, waarin men leerde dat het koppel-teeken diende om te scheiden. Waartoe het wèl dient, schijnt nog niet duidelijk, ofschoon de naam aangeeft, dat het verbindt. De regels laten zich onder dezen algemeenen regel brengen: Het koppelteeken wordt gebruikt, om tusschen woorden of deelen van een woord, welke, ofschoon zij aangeschreven behoorden te worden, om een of andere reden van elkaar gescheiden zijn, eene verbinding tot stand te brengen. Men merke dan op, dat in sommige gevallen de gewoonte bestaat, de leden van een samengesteld woord gescheiden te schrijven en late daarop de regels volgen, welke ten onrechte als regels voor het gebruik van het koppelteeken worden opgegeven (Cosijn, Bekn. Spr., § 67, Terweij, Beginselen, § 322). Enkele regels, die geen betrekking op samengestelde woorden hebben (ijzeren-spoorweg, Engelsch-Russisch), vermelde men afzonderlijk. Daarbij vergete men niet, zooals tot nog toe geschiedde, het geval te noemen, dat een woord wordt afgebroken, om op eenen volgenden regel te worden voortgezet. Leeuwarden, September 1891. R.C. Boer. |
|