Taal en Letteren. Jaargang 1
(1891)– [tijdschrift] Taal en Letteren– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 257]
| |
Marco.
| |
[pagina 258]
| |
ons geluk, maar slechts ten opzichte van ons ongeluk en wel vanonherstelbare, vernietigende rampen, van noodlot. Zijn lot kan men trachten te verbeteren. Onder het noodlot buigt men zich. 5. labirint: doolhof. Zie Van Dale en b.v. het woordenboek der Gr. en Rom. Mythologie van Dr. KroonGa naar voetnoot1). Let op de spelling. Dit labyrint is zijn verdwaasd jongelingsleven. Zie Marco I en Marco III 23-32. 6. Gewenkt etc.: Julia wordt hier als een goede engel voorgesteld, die hem op zijn paden voorzweefde, die hem eindelijk op den rechten weg gevoerd heeft, die uit den doolhof leidt. Zachtkens zweeft zij voor hem uit en wenkt hem: dézen weg! Haar doen en laten, in de volgende regels beschreven, zijn als zoovele wenken voor hem. 7. Zij wijdt etc.: (zich) aan iets wijden kan beteekenen: (zich) geheel aan iets overgeven, schenken, doch dan meestal (en dit is het juiste gebruik van het woord) aan iets goeds. In ietwat hooger zin komt wijden aan voor, als ‘overgeven, schenken, in het volle besef van het hooge, edele zijner taak’. Deze beteekenis staat dichter bij de oorspr.: heiligen, die nog leeft: Zie Van Dale op wijden, toewijden, inwijden. ‘Zijn leven aan de wetenschap wijden’ kan zijn: ‘zijn leven lang zich met de beoefening der w. bezig houden’ en ook ‘in het besef van het hooge, verhevene dier beoefening, zijn leven aan de w. toeheiligen’. Dien edeler zin heeft wijden ook hier. Voor Julia (anders dan voor Marco) is de tijd méér nog dan geld. 11. De wijzernaald: voorw. van doet. - heur cirkel: voorw. van beschrijven. 12. Zooals sòmmige huisvrouwen. Luidruchtig: luid = ruchtig, als in bereidwillig, bereid = willig, in nooddwang, nood = dwang. Ruchtig is van rucht = geroep, rumoer, oorspr. verbaal substantief van roepen = het roepen, als macht van mogen (= kunnen), gewicht van wegen, klacht van klagen etc. Dit rucht leeft nog in berucht, vroeger ook = beroemd, d.i. van wien roep uitgaat (vgl. in een kwaden roep staan = berucht), als bezield = met ziel, bemand = met mannen, = met roep of roem. Voorts in gerucht, een collectivum (zie de Grammatica): zie voor de twee beteekenissen Van Dale; in ruchtbaar, gezegd van 't geen geheim moest blijven en bekend wordt. - onbescheid: onheusche ruwheid. 13: Let op het verband tusschen deze vergelijking en de voorafgaande. 14. zedig: bescheiden, zonder ophef. - ontsloten: hoe te verklaren? - Voor Hoe - begeert! vgl. Aant. Marco II 28, bladz. 165-166. 15. heimlijk: d.i. op zoodanige wijze, dat de zaak geheim bleef. - wrocht: een Verl. Tijd van werken; vgl. brengen - bracht; denken - dacht e.d. Van dezen Verl. T. vormde zich weer een ww. wrochten, wrochtte. Wrocht wordt in edeler zin gebruikt: van den Formeerder der schepping, van een kunstenaar, van elken grootschen, machtigen arbeid. Ook hier: de beweldadigden weten niet, vanwaar dat goede hun toekomt: zij zien er een wonder in; de keus | |
[pagina 259]
| |
van wrocht werd door het bijw. heimlijk bepaald. Let op de Heilige vers 17. 16-22: Als gij haar thans in het prieel bij haar vriendin bespieden kondt, dan zoudt ge niet op het denkbeeld komen, dat dit meisje eenige oogenblikken geleden nog als een Heiligenverschijning aan het bed der smart was gezeten. Midden in het lied dat zij speelde, werd zij geroepen: zij heeft geen oogenblik gedraald, het lied bleef onvolspeeld (22); en nu, - ziet, welk een onverstoorbare kalmte des gemoeds - zij keert terug tot haar lied (21), zij is dezelfde als daar straks: geen sentimentaliteit en onnederige ophef. Wat zij deed was vrome, edele barmhartigheid, niet enkel poëzie. 16. de Heilig: wij zijn in het katholieke Italië; zij zat daar met de innige barmhartigheid van de Heiligen en een Heilige zag de kranke in haar. - Heilig voor Heilige is bij Vondel de gewone vorm: adjectieven worden substantieven in hun sterken (gek, dwaas, zot, gulden, zwak, grauw, jong, middel, blank, donker, euvel, vrek, leed, rood, kalm, lendelam e.a.) of in hun zwakken vorm (schoone, doode, heilige, wijze, het goede e.a.). - opgerezen: hier een uitstekend woord. 19. In 't Meisje groeten: de opmerkzame lezer zal, zoo hij de beteekenis van groeten in wel overweegt, tot het besluit komen, dat wij 16-22 niet met Als gij haar - bespieden kondt etc. hadden moeten omschrijven, maar veeleer aldus: Als gij haar thans in dat prieel bezoeken mocht, zoudt gij niet op het denkbeeld komen, dat gij door haar te groeten (haar groetend) den Heilige groet, die straks etc. - gastvriendelijk: vriendelijk voor zijne gasten: naar analogie van HgD. gastfreundlich. - Let op het ontbreken der komma's achter gastvriendelijk, loover, gekeerd: vgl. Aant. II 31, vers 54 III: in één voorstelling samen te vatten en daarbij gastvriendelijk, onafscheidelijk van gekeerd, op te vatten in dezen zin: zonder eenige afgetrokkenheid zich weer geheel en al aan haar gast wijdende. Vgl. daarentegen de kommapunten in Marco II 39, waar op de eerste en de tweede helft van het vers beide een bijzondere nadruk valt. Hoe moeten wij dus in de verschillende gevallen lezen? 20. heeft opgevat: namelijk, op het moment, dat wij het prieel intreden heeft zij de luit opgenomen; dan stemt zij haar etc.: let op de opeenvolging der tijden. 23. tuigt - tégen hem: zijn eigen leven treedt beschuldigend tegen hem op. 24. daar 't hare - zich aan zijn oog vertoont: daar staat hier op den overgang van tijdbepalend tot redengevend voegwoord; daar zou door terwijl te vervangen zijn. Vgl. hier nu Aant. II 28. 25. Wat nuts: partitieve of deelingsgenitief na wat; zie Terwey. - Let op bedreven. 26. deed': conjunctief, afhangend van wenschte. 27. schragen: helpen steunen; van schraag. 28. Aamechtig: een vroeger gangbare spelling van ons amechtig, van a een oud ontkennend voorvoegsel en macht = zonder macht d.i. uitgeput, in zwijm, de oorspr. beteekenis. Men beschouwde het woord namelijk als samengesteld uit adem (samengetrokken aâm) en hechtig van hechten = hijgen: naar adem | |
[pagina 260]
| |
hijgende, de tegenwoordige beteekenis ook. Zoo ook Staring. - van: geeft de oorzaak te kennen. 29. zich en elk: oorzakelijk voorw. bij te onvreên. 30. Sloop-heen: langzaam-neerslachtig en zich schamende over het late uur. 31. verzwoer: zwoer af. Zie Van Dale. - Verklaar vervelingsjuk en let op dragen. - Ving-aan: het juiste woord: aanvangen is, van vangen = grijpen, = aanvatten, opnemen. 34. Liet-af: zie Van Dale. - nimmer: dat dit woord alleen op de toekomst zou zien, is uit de lucht gegrepen. 37. al vroeger: vers 26-32. 38. kiemen: Infinitief. 23-38: zie hierover ons opstel blz. 47-48 Starings Epische Poëzie en Marco, 39-44. Personificatie van de Lente. 40: Let op de woorden die den sterksten klemtoon krijgen. - Is de spelling rozenknop in overeenstemming met de thans vastgestelde regels? - Rozenknop: 4de nv.: Laat is hier Gebiedende W., evenals in 42: Stel M. eindelijk in de gelegenheid, zich te kunnen herstellen. 42. zich herstellen: de algemeenere beteekenis van herstellen. Waarom hier ‘zich herstellen’ in plaats van herstellen? 43. Ten Marco: bepal. van gesteldheid. - Ja!: alsof de Godin tot wie hij smeekt, zou vragen: Hoe! wilt ge wederom Marco worden? - maar die - thans verkoor: tot den Marco in mij, die het betere verkoren heeft; vgl. Aant. II, 89. 44. Weet gij omtrent kruis eene opmerking te maken, met het oog op na? - Let op de beteekenis van blij. 45. lentegloor: zacht, streelend licht. 46. Natuur: vgl. Aant. II 15, 73. Er is maar ééne Natuur; daarom eertijds zonder lidw. Opmerkelijk, dat Natuur tot op dezen tijd bij de dichters veelvuldig zonder lidw. staat; de oorzaak is, dat men de natuur onwillekeurig personificeert en het woord dan eigennaam wordt. - Verjongen deed: vgl. laat in 40, 42: doen en laten zijn synoniem; doen ziet op de direct werkende oorzaak, hier den lentegloor; laten op de eerste oorzaak, hier de Mei als persoon, van welke dat werken afhangt (dat gloren, zwellen, zich herstellen). ‘'t is God, die het zweet in de voor laat gedijen’ (v. Beers): de natuurkrachten zijn de direct werkende oorzaak. Er zou hier staan kunnen: doet gedijen: God werd dan als onmiddellijke oorzaak beschouwd, d.i. men zou dan afzien van de krachten der natuur, de bedoeling zou zijn, God als ‘Alles in allen’ voor te stellen. ‘De vesperklok doet de krachtige hoofden neerbuigen voor God’ (v. Beers): hier is doet inderdaad het juiste woord. Laten heeft vooral betrekking op de uiting van een willend - (verlangend, bevelend, toelatend) - of gevoelendmeewerkend wezen (of als zoodanig voorgesteld): het resultaat is dan niet voorgesteld als onmiddellijk gevolg. Doch het aangegeven onderscheid wordt niet altijd in acht genomen. 49. Spits van oor: met alle attentie, de ziel er bij. De ooren zijn bij hon- | |
[pagina 261]
| |
den, paarden, ezels, de verklikkers van wat er in de ziel, het binnenste omgaat, gelijk bij de kat vooral de staart. Vgl. in het verband vers 60. 51. gedoogen: de keus van dit woord plaatst ons op het standpunt van den ezel, voor wien een lathel: een machtig personage is. Gedoogen is toelaten, door de vingers zien, werkeloos blijven, terwijl men de macht heeft tusschenbeide te komen. Het lathek, dat wij met de oogen van een ezel thans aanzien, wou zich niet voor hem openen, wou zijn medeplichtige niet worden. 53. Zij zag de bloemen: het was den eersten morgen den besten, dat er rozen ontloken waren, gelijk ook uit 49-52 (met het oog op het ontbreken der tijdsbepaling in 52) blijkt. 55. ras: vindt zijn verklaring in 56-59, die de dwaling van Julia bevatten. 57. Baarblijkelijk: uit baar (Aant. I 126) en blijkelijk: het eerste lid versterkt, als in klaarblijkelijk het tweede; vgl. Aant. 12. - Overweiden: van de eene weide op de andere overtreden. 58. uit te breiden: hier een zeer juiste term. 59. vlast-op: belust is op. 60. Hij laat etc.: de ezel is hier passief, doch willend (toelatend) en gevoelend werkt hij mede. Vgl. vers 70. 62. hij heeft - tijd: daar Julia er eenigen tijd placht te vertoeven. 64. ze: oorzakelijk voorw. bij kwijt raken. 65-71. ‘of - Nessus kleed’: terwijl 63-64 Marco's gedachten rechtstreeks weergeven, bevat 65-71 slechts den inhoud van zijne overpeinzing. Dit komt beter uit, wanneer wij aldus omschrijven: ‘of - (immers zij zal er honderd plukken) - een andere dag zal een andere bloem, denkt hij, zijn hoop vervullen, dan zal hij met zijn buit etc.; en een hap, zoo zal het vel verdwenen zijn. Rechtstreeksche rede: een anderen dag, denkt hij, zal een andere bloem mijn hoop vervullen etc. Vgl. vers 72. 66. meerder: voor meer: niet aan te bevelen. - Verloop': conjunctief, afhangende van eer (zie Terwey). 67. vervult - zijn hoop: een andere bloem maakt al zijn hoop uit. 69. zoo is het vel verdwenen: hoofdzin (zoo: bijwoord van tijd) bij den bijzin, opgesloten in ‘een hap.’ 71. Deïanira, de gemalin van Hercules, ontving van den reus Nessus, die zich op H. te wreken had, een kleed, dat, door haar man gedragen, haar zijne liefde verzekeren zou. Als zij, toen hij eens afwezig was, hem dit gewaad toezond, bleek het, terwijl hij het droeg, schrikkelijke vergiften te bevatten, die hem de folterendste pijnen bezorgden. Zie daarover verder b.v. Kroon's Woordenboek der Gr. en Rom. Mythol. Welk is het eigenlijk punt van vergelijking tusschen Marco en Hercules? 74. 't sublunarisch dal: de aarde; sublunarisch = ondermaansch; met den term dal werd reeds in 't Middelnederl. de aarde benoemd, van daar nog jammerdal en tranendal voor de aarde, vgl. in De Génestet's Komen en Gaan: Een klok van scheiden, Luidt rusteloos door het dal. Reeds bij de Ouden komt het geloof | |
[pagina 262]
| |
voor, dat al wat zich onder de maan bevindt, d.i. al het aardsche, vergankelijk en onzeker zijn zou. Hieruit verklaart zich het rustloos op en neer: het aardsche wordt hier als bij een ongestadige zee vergeleken, ons leven gaat op en neer, van geluk tot ongeluk, van ongeluk tot geluk. Hier is het Lot (72) de beheerscher van al het aardsche, die zich om de wenschen der stervelingen niet bekommert en zijn eigen gang gaat. St. vat hier de eeuwige onvoldaanheid der menschen als hun meest eigenaardig kenmerk op: daarom noemt hij ons: de onverzaadbre wenschers. 76. Het is altijd nog dienzelfden eersten morgen, dat de rozen in den tuin ontloken waren. 78: stort: ter karakteriseering van Julia. 79. Wij zijn in Italië, het land der puinhoopen van het oude Rome. Ook Rome had haar villa's (83.) 80. Madonna: de Heilige Maagd. - rijst: aanschouwlijk (plastisch) woord. Tot dit aanschouwlijke werkt alom nog mede. 82. ondergaan: het juiste woord bij glans: als de zon. 84. Staan: met klemtoon, opdat men aanschouwe: vanzelf vormt zich dan de voorstelling der puinhoopen gruis in 86: let daar op de klemtonen. 85. Ook de Tijd wordt, als de Dood, met een zeis afgebeeld. - Schacht: het opgaand gedeelte eener zuil, gekroond door het kapiteel (88); het voetstuk heet ook piedestal, pedestal (onz.) - te stukken = tot stukken; ook volkstaal. 86. Zij wisten etc.: Forsche, zware zuilen rijzen thans voor ons oog. 87. eiloof: naam van het gewone klimop. - Uitstekend is ook de keus van kleven, veraanschouwelijkt door rankend: een oude naam voor het klimop is klever en nóg heet het klijf, dat ook met ‘kleven’ samenhangt. Kleven is ‘vasthechten’. 88. Wat is die vracht? Zie, zoo mogelijk, afbeeldingen van Romeinsche paleizen, en St.'s beschrijving zal aan aanschouwlijkheid niets te wenschen overlaten. 91. toefde: transitief. - mos: groeit op puinigen grond. 92. Zich voorwerp van vond (89.) - tot onderzoek gewekt: bepal. van gesteldheid. - Vond - zich duidt er op, dat Marco onwillekeurig aan het soezen geraakte over het verleden: daarop betrapt hij zich-zelf en dan rijst hij op om de ontwaakte menschelijke belangstelling in den ouden tijd eens bot te vieren. 93. Wat heldenstam etc.: oorzakelijke voorwerpszin bij tot onderzoek gewekt. - Wat: gewoonlijk is er onderscheid tusschen wat man en welk man: het laatste vraagt naar den naam, het eerste naar de hoedanigheid. - mocht regeeren = mocht geregeerd hebben; vgl. Aant. II 89; mogen is hier kunnen, doch reeds min of meer met de tint van ons mogen, nl.: kunnen, al de gegeven omstandigheden in aanmerking genomen, voor zoo ver deze de mogelijkheid toelaten. Vandaar juist dat mogen = kunnen in zinnen als deze bleef leven. Vgl. 104. 89-96. Sprakeloos slaat op ‘'t puin’. Tevergeefs heeft hij (als Marco) | |
[pagina 263]
| |
naar eenig opschrift of tijdmerk omgezien. Geen woord, geen letter, geen teeken van eenigen aard! Het puin vertelde hem niets van hetgeen hij gaarne vernomen had. Zoo gaf hij het dan op en vlijde zich getroost (geduldig) maar weer, als Martino, neder. - Trouwens, waartoe deze plaats hem uitnoodigde, daartoe was het thans de tijd niet. Er was heel wat anders ophanden, als weldra bleek. - Vgl. Aant. III, 112 slot. 96. Zoekens tijd: tijd die aan het zoeken behoort. 98. stuitte: aanschouwelijker hier dan grenzen: Vgl. I 148. - aan bouwval: bouwval is hier stofnaam. Vgl. met bosch begroeide bergen. Voortreffelijk, met het oog op de schildering van Marco's geheele omgeving, is de keus van bouwval voor den bouwval of bouwvallen: bouwvallen zou reeds beter zijn dan den bouwval. 101. schiet: zou valt denzelfden indruk maken? 102. Blijkt - te wezen: Blijkt is hier geen ‘koppelwerkwoord’, evenmin als schijnen, heeten, lijken etc., wanneer zij met te zijn verbonden worden Constructie: het voorwerp blijkt hem etc. 103. 't Staat gezadeld aangebonden: zonder komma's. Vgl. Aant. 19: ‘gezadeld aangebonden’ is ééne voorstelling. Vgl. ook 107. 104. Zie ginds! hij is gevonden!: hij zonder hoofdletter, opdat de lezer het zien en het vinden niet in twee voorstellingen scheide. Met één bemerkt gij wat er gaande is. 105. stoof - Begaat: Als de ezel hem in 't oog krijgt, is hij juist uit de bidplaats gestoven. 106. Begaat aan Julia - een roof: Vgl. voor aan: zich aan iemand vergrijpen, zich aan iets bezondigen. - ten tweede maal: maal is gewoonlijk vrouwelijk; onzijdig in dit maal, ten tweeden male. St. laat de n van tweeden vallen, om de volgende m, met het oog op de zoetvloeiendheid van het vers. Misschien ware 't veiliger geweest, indien St. geschreven had ten tweedemaal, in twee woorden, gelijk dit, vooral bij dichters, meermalen geschiedt. 109. Gespoord: jaloerschheid en erbarmen geven den ezel de sporen. - en eer hij etc.: de roover wil met haar in de bouwvallen, waar het paard staat, verdwijnen. - welf: uit gewelf, als buur uit gebuur e.d. Doch gewelf is zelf een collectivum van een oud welf. - gewint: gewinnen, oorspr. het door ge-versterkte winnen, is ‘door inspanning verkrijgen’: ‘verkrijgen’ staat dicht bij ‘bereiken’: het voorw. is dan geene zaak meer, maar eene plaats: vandaar ‘door krachtsinspanning bereiken’. Het denkbeeld ‘met kracht’, ‘met moeite’ verdwijnt soms, doch in 109 is het aanwezig. Voor den roover met zijn last is gewint het rechte woord. 111. Let op de komma's achter snel en dolk, die hier niet weg konden blijven. 112. De hand: oorzakelijk voorw. bij meester. - hoe: hoe, toegevende zinnen vormend, is oorspr. vragend bijwoord. Vgl. Aant. II, 28, bladz. 165-166. 112. Alleen etc.: Alleen kan aan 't begin van een zin staan, die iets noemt wat een beperking van het voorafgegane behelst: ‘Mijne moeder hield er geene | |
[pagina 264]
| |
meid op na: alleen 's morgens een loopmeisje’. Uit het begrip beperking vloeit het begrip tegenstelling voort. Zoo staat alleen dikwijls aan 't begin van een zin, vrij wel met de beteekenis van maar, doch: ‘Ik had het u gaarne meegedeeld; alleen, ik had op mijn woord van eer beloofd te zwijgen’: de kracht van het oorspronkelijke alleen ligt hier echter nog in, immers de tegenstelling wil zeggen: ‘dit alleen is er tegen, dat’. Alleen staat hier op de grens van bijwoord en voegwoord. Beschouwen wij 113, dan blijkt, dat het begrip beperking hier zoo goed als afwezig is; men kan het woord bijna vervangen door het Duitsche allein, dat de beperking zoo goed als geheel liet varen en voegwoord is geworden. Doch, als de roover weer oprijst, met zijn dolk, komt de gedachte bij ons op: nu is Marco verloren: alleen! Martino wendt zich en - de steek dringt hem niet in het hart, hij blijft gespaard. Een germanisme kan men deze plaats nog niet noemen. - diersch: gevormd naar analogie van Ndl. boersch e.d. en HgD. tierisch. - Verklaar dit van diersch instinct gedreven nader. Meesterlijk bij St. is het samen- en het dooreenwerken van wat des menschen en wat des ezels is bij Martino. Vgl. 115: hij mikt op 't leven des roovers (nl. op zijn hart). 119. bangen: bang is ‘in den hoogsten graad van benauwdheid’, als men geen uitweg meer ziet; ook ‘beklemmend’ (een bang voorgevoel). Hiervan de beteekenis ‘bevreesd’. 120. bij wonder bij = door. Vgl. bij monde van, bij loting, bij besluit van e.d. 122. wordt - waargenomen: wat is hier de beteekenis van waarnemen en hoe laat zich deze uit de eerste beteekenis verklaren? - Denk bij 't geen nu volgt aan vers 72-73. 125. ruig: waarom niet ruw? 126. slaat ze binnen: vgl. Aant. II 27. 127. Zwindt: verdwijnt plotseling en geheel. - Reeds: pas is hij ezel-af, of meteen..... - de Marco van voorheen: vanwaar het lidwoord voor den eigennaam? Zoek andere voorbeelden. - van voorheen: denk aan I 1-64. 128. haar: naamval? - waait-toe: wat is er omtrent de beteekenis van toewaaien, vergeleken met waaien op te merken? 131. Tot daar etc.: plaatsbepalende bijzin. - daar: voor waar. 133. Bevreemd: niet slechts verwonderd, maar het komt haar raadselachtig voor. - haar regte: oud, voor rechter. Men sprak oorspr. van de rechte en de linke hand, daar de bijvnw. recht en link luidden. Doch rechter- en linkerhand duidden dikwijls, gelijk nog, plaats en richting aan, en zoo kwam de verbinding met praeposities met den 3den nv. dermate menigvuldig voor, dat door invloed van ter rechter hand, etc., waarin rechter de vrouwelijke datief, ook de 1ste nv. rechter hand werd. Bij dichters nog steeds wel de vormen zonder r. Rechte en linke kwamen ook zonder hand, zelfstandig voor: Ziedaar mijn rechte! Dit nu is ook het geval in 133Ga naar voetnoot1). - 132-133: Let op de scheiding der zinnen door punten. | |
[pagina 265]
| |
134. Wilde en Kon: het niet kunnen verklaart het niet willen. Vandaar de volgorde. 135. Verklaar twijfling-gelooven. Dit gaat Julia aan; de ‘gloed’ 136 Marco. 136. duurbezworen: de waarachtigheid zijner liefde bezweert hij met dure eeden, d.i. eigenlijk: eeden, waarbij men zich, voor het geval van eedsverbreking, tot het kostbaarste wat men bezit, b.v. zijn leven, zijn eer, zijn baard (de Turken) verbindt. - Zou': het enkelvoud is hier beter dan het meervoud, daar tijd en lot beide, afzonderlijk, sterk moeten uitkomen. 138. erkent: dat erkentelijk is voor Marco's trouw. Wat is erkentelijk, naar de afleiding? - al wordt etc.: de toegevende zin is door een; van zijn hoofdzin gescheiden, welke scheiding op den inhoud van dezen zin bijzonder de aandacht vestigt: de ingetogenheid harer liefde! Die stond is de ure, dat hare liefde zich verraadt: dat oogenblik immers zal aan Marco doen blijken (139), of hij haar eenmaal als de zijne bezitten zal (het hoogste minneloon). Nog houdt zij zich goed. - doe: conjunctief = die zal doen blijken. 142: Het volgende oogenblik! Marco wordt door haar met haar sluier verbonden en thans wordt het gevoel haar te machtig: dit oogenblik doet blijken, dat zij zijn loon hem niet te lang betwist. - betwist = zal betwisten. 145-148. Dit is het, wat Marco door het hoofd gaat: ‘Voor haar die wonde, en ziet, hoe zij zich die wonden aantrekt!’: dit is de titel (in de beteekenis van rechtsgrond), waarop hij zijn hoop op het hoogste minneloon vestigen kan. 147. Het heilig teeken: teeken des Kruises. - ave: ave Maria: kort gebed = wees gegroet Maria. - Wederom blijkt hare vroomheid. 149. Thans heeten zij ‘een paar.’ - alsnog geen: op dit oogenblik nog geen; als (als zoodanig een overblijfsel van zeker Middelnederl. spraakgebruik) is hier versterking van het begrip van het tegenwoordige in nog; evenzoo in alsdan, alsnu, alstoen. 150. dixi: ik heb gezegd. Wij vleien ons, dat de studeerende lezer, die onze Aanteekeningen niet zonder vergelijking met den tekst doorliep, maar Marco, onder toelichting van deze opmerkingen, opmerkzaam las, zoo hij thans het geheel nogmaals aan een zelfstandige lezing onderwerpt, inderdaad een stap in de leeskunst vooruit heeft gedaan. Hem geven wij den raad, vóór hij tot die tweede lectuur overgaat, andermaal het opstel over Starings Kunst en dat over zijne Epische Poëzie en Marco ter hand te nemen. v.d.B. |
|