Nederlandsch.
Naar aanleiding van de vraag naar den ouderdom van de benaming Nederlandsche taal wensch ik de aandacht te vestigen op de volgende plaatsen uit Coornherts Wellevenskunste. Dit werk behoort nog tot de 16e eeuw; het was in 1587 voltooid.
In de Voorreden zegt de schrijver: Zo veele de tale by my hier inne gebruyckt magh beroeren, ben ick gedronghen geweest, in 't handelen van nieuwe stof in Neerlandsch, by wylen oock nieuwe woorden te ghebruycken: als die al in myne jonkheyd, daar ick mochte, vermyt hebbe vreemde bedel-lappen te brodden opten rijcken mantele der Neerlandschertalen.
Op p. 77 r. lezen wij: Conscientie heet in Hooghduytsch Ghewissen ende in Nederlandsch het Gheweten.
p. 128 v. Tghene wy in Neerlandsch Godsdienst noemen, spreken de Latinisten uyt metten name Religio.
p. 213 r. na der Nederlandschen talen aerd'.
Een getuigenis uit de 17e eeuw leest men in de Brune's Wetsteen der Vernuften (1659) II, p. 95: (Het woord Adam) is zoo gemeen als homo in 't latijn, of man in 't Neerlandsch.
Bekend zijn ook de volgende regels van Antonides in zijn lijkdicht op Vondel:
O, Vondel die zoo hoog gestegen op Parnas,
De Nederlantsche tael van d' eene aen d' andere as
(In het opschrift van dit gedicht noemt hij Vondel daarentegen den Vader der Nederduitsche Dichtkunst.)
Gelijk men ziet, is het dus met den term Nederlandsch gegaan als met zooveel nieuwe woorden, die, eerst slechts sporadisch gebruikt, langzamerhand de oude hebben verdrongen.
T.T.