De taal- en letterbode. Jaargang 6
(1875)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 292]
| |
Middelnederlandsche varia
| |
[pagina 293]
| |
Ook elders gebruikt onze coronist het ww. spaersen, nl. 3377: hi vant och (d.i. woch) ende weder
Die huse geworpen ter neder,
Ende gheroeft ende ghespaerst huter maten
Der lude goet.
en 3597: die verwoedde Bautsaert
Slouch.................
Den edelen grave onsochte
Int voerhoeft, soe dat hi daer mede
Sine hersinen spersen dede
Up dat pavement al duere.
| |
XXVII. Afsceden.De Graven van Vlaanderen en Boulogne hadden te samen het beleg geslagen voor de stad Arien (Aire). Toen Lodewijk, de zoon van den Franschen Koning, dit vernam, naderde hij haastelijk met een groot leger om de stad te ontzetten. (Vl. Rijmk. vs. 5525): Maer bi spierres al onghelet
Quam int here die niemare
De welke aestelike daer nare
Sloughen den raet, dat die coninc
Achter trocke(n), ende varinc....
Souden hem aestelike doen of steden
Die twee graven sonder beden.
Deze woorden zijn niet zeer duidelijk, hetgeen voornamelijk hierdoor wordt veroorzaakt, dat de coronist twee gebeurtenissen met elkander heeft verward. Zie de Aant. op vs. 5513. Maar zooveel is zeker, dat het plan wordt beraamd, dat de graven den Koning zullen noodzaken, zich van de stad te verwijderen. Dit blijkt uit de volgende verzen (vs. 5535), waar ons verhaald wordt, dat de ‘beide graven van hogen doene’ zich onverwijld naar Aken op weg begaven, om Keizer Otto IV te bewegen ter hulp te komen, waardoor de Fransche Koning met zijn leger zou moeten aftrekken. Het voornaamste deel der onduidelijk- | |
[pagina 294]
| |
heid ligt dus aan den schrijver, maar ook de copiïst (of de uitgever?) heeft er het zijne toe bijgebracht, den tekst nog duisterder te maken. Wie toch begrijpt de woorden of steden? Het antwoord kan gerust zijn: ‘Nemo nisi insanus’. Zooals zoo dikwijls is gebeurd (vgl. Tekster. bl. 4-12) is ook in dit woord eene t voer eene c ingeslopen. Wanneer wij die t op de voor haar bestemde plaats herstellen en lezen: varinc
Sonder letten..................
Souden hem aestelike doen ofsceden
Die twee graven sonder beden,Ga naar voetnoot1)
is de zin in orde. De beide graven zouden hem wel spoedig van de stad doen heengaan, opbreken. Over Afsceden zie Mnl. Wdb. 147. De genoemde beteekenis leeft nog voort in het afgeleide znw. afscheid, d.i. eig: het heengaan, het vertrek. | |
XXVIII. Martelie.In het VIe boek der Brab. Y. worden ons de wreedheden verhaald, die in den Franschen burgeroorlog gepleegd werden. Eens o.a. bond het volk eenen ridder aan eenen staak, schond zijne vrouw en (vs. 5275) Daer na met pinen groot
Brachten si die vrouwe ter doot....
Ende al haer kinder..........
Doedden si, ende daer naer
Den ridder met martiellen swaer.
Wanneer wij Willems gelooven, is de laatste ondaad nog de afgrijselijkste, want dan zou dat gruwzame volk dien ridder met zware hamers hebben plat geslagen. Immers onder aan den voet der bladzijde vinden wij de noot: martiellen, hamers, marteaux. | |
[pagina 295]
| |
Deze zelfde hamers worden ook elders door den uitgever tot een even wreed doel gebezigd, nl. vs. 7172: Daer worter uutgheworpen saen
Goeder manne thiene ende sesse....
Ter venstren uut jammerliken,
Die si ontsingen in haer piken,
Ende vort, met martielen groot
Vermorden ende sloeghen doot.
Het behoeft wel geen betoog, dat die hamers hier niet bedoeld zijn. Een hamer is een geheel ongebruikelijk wapen om iemand te dooden. Er moet een woord staan, dat pijnigingen aanduidt, evenals dit in vs. 5275 wordt uitgedrukt door met pinen groot. Met geringe verandering is dit woord te herstellen. Men leze nl. op beide plaatsen: met martelien groot. Martelie, marteling is hier juist het vereischte woord. Het is van franschen oorsprong en staat voor marterie, evenals ons martelaar voor marteraar, Gr. μάρτυς. Het Fransch bezat nl. een znw. martyre of martirie, met de beteekenis tourment, supplice, carnage. (Burguy, Gloss.) Van het bastaardwoord martire vinden wij een voorbeeld Rose 6069. Hi brinct u toe al dese martire,
maar de gewone vorm is in het Mnl. martelie, maertelie of mar tilie, met de niet ongewone verwisseling van l en r.Ga naar voetnoot1) Voorbeelden van dit woord vindt men Oudemans, Bijdr. IV, 286-288, (waar men het evenwel op de twee plaatsen uit de Brab. Y. verkeerdelijk door hamer verklaard vindt). De daar genoemde bewijsplaatsen zijn met vele te vermeerderen, en bijna overal is de bet: pijniging, marteling, martelaarschap. Ook het ww. martelien (waarvan ons martelen) was in de me. niet ongewoon. Men vindt het b.v. Troyen 8523; Ruusb. IV, 24; V, 101; Exc. Cron. | |
[pagina 296]
| |
59 d, 92 c; Lsp. II, 44, 179; 48, 1003. Ook de oorspronkelijker vorm marteren en de bastaardvorm marteliseren komen voor. Vgl. Oudem. Bijdr. en Exc. Cr. 47a. Eindelijk vinden wij martelie in twee Varianten van den Grimb. O. nl. II 5830. Die martelie die sy wrochten.
en 5980. Die moortelie, die men daer wrochte.
Deze plaatsen moeten eenigszins nader worden beschouwd èn om den vorm èn om de beteekenis. Vooreerst merken wij op, dat de eene plaats niet heeft martelie, maar moortelie; ten tweede, dat de tekst op beide plaatsen mortorie heeft, en ten derde, dat de beteekenis van martelie op beide plaatsen niet is pijniging, marteling, maar slachting. Dat martelie dit beteekenen kon, blijkt uit het Fransch, alwaar martyre of martirie ook reeds carnage, bloedbad beteekent, bv. bij Littré, ‘Saisne vont par ces rues, faisant moult grant martire.’; ‘Einsi dura la meslée jusques à grant piece de la nuit et toutes les voies les départirent à grant travail et à grant martyre.’ Ook het ww. martelien komt voor in de beteekenis slachten, een bloedbad aanrichten; nl. Troyen 8519: dan so quam die perse so groet,
Dat sijt vulbringhen niet ne mochten,
Dat sy en up syn ors ghebrochten.
Sy lieten hem dor haren here
Maertelien uyttermaten sere.
Tegen deze beteekenis van martelie kan dus geen bezwaar bestaan. Wanneer wij nu al de bovengenoemde omstandigheden samenvatten, en verder opmerken, dat een fransch woord mortoire noch een Mlat. mortoria, dat regelmatig een mnl. mortorie leveren zou (vgl. glorie, historie), niet bestaan heeft, dan zal het wel niet te stout zijn te beweren, dat het znw. mortorie niets anders is dan een gewijzigde vorm van martelie. Men merke voorts nog op, dat mortorie op alle plaatsen, waar het voorkomt, slachting beteekent, en dus volkomen aan martire, d.i. carnage beantwoordt. De voorbeelden vindt men Wal. 10533: | |
[pagina 297]
| |
Harde gram was, seit dystorie,
Die hertoghe om die mortorie,
Die daer dede her Walewein.
Exc. Cron. 87e. O vreeslike strijt, noyt gesien in Vrancrijcke so deerlike mortorie, noch ooc in Spaengien opten Roncevale bi groten coninc Karels tijden; Troyen (Volksboek) 42. d. Daer wracht die liefde sulcken mortorie, dat die Grieken gewilt hadden, dat se Briseda niet ghesien en hadden. Wat nu den overgang van den vorm martelie tot mortorie betreft, die wordt ons duidelijk door den ons in den Grimb. bewaarden vorm moortelie, waarin reeds de veranderde vocaal voorkomt. Moortelie nu is niets anders dan moorterie, het fransche martirie. Ongetwijfeld is op den overgang grooten invloed geoefend door het woord moort, dat men in de eerste lettergreep meende te hooren en dat met de beteekenis vrij goed overeen kwam. Van daar, dat ook de klemtoon van het woord geheel veranderde en men in plaats van morterie begon uit te spreken mortorie, omdat men het zich gevormd dacht van moort met den bastaarduitgang orie.Ga naar voetnoot1) Nog eene bedenking moet worden weerlegd. Men zou nl. het woord voor eene afleiding kunnen houden van het fr. meurtre, welke afleiding dan in het fr. meurtrie zou moeten luiden, maar vooreerst bestond dit woord niet, en ten tweede is de beteekenis van meurtre steeds die van moordenaar, en worden de afleidingen van dat woord nooit van een gevecht gebruikt. Het woord mortorie is dus weer een vernieuwd bewijs van den invloed, dien | |
[pagina 298]
| |
de woorden onderling op elkander en elkanders beteekenis hebben uitgeoefend, een verschijnsel, dat nog slechts gedurende korten tijd de aandacht der taalkundigen heeft getrokken, maar dat eene aandachtige beschouwing alleszins verdient en, vollediger gekend, eene bron kan worden van vele verrassende ontdekkingenGa naar voetnoot1). | |
XXIX. Male.In de uitspraak van Hertog Albrecht betreffende de geschillen tusschen Brabant en Gelderland wordt ons door Boendale (Brab. Y. VI, 8351) verhaald, dat de volgende bepaling voorkwam: dat male weder met lieve
Over hebben sal die brieve
Daer si dese leene vor tiden
Hueren heerscape in beiden siden
Mede hebben opghedregen.
Het woord male in den eersten regel is duister, maar Willems verbiedt ons toch aan eene fout te denken, daar hij onder aan de bladzijde aanteekent, ‘male d.i. elk.’ Misschien heeft Willems aan het fr. mâle, mannelijk, gedacht, en gemeend dat het dus volkomen aan ons manlije bv. in manlijc ander, d.i. malkander overeenstemde. Hoe het zij, nu het woord aan den voet der bladzijde verklaard en door den uitgever op deze wijze gewaarmerkt wordt, moeten de lezers gewaarschuwd worden dat men hier te doen heeft met een voor de Taalzuivering bestemd woord. Male toch is niets anders dan eene fout voor male, mallic, samentrekking uit manlije, welke vorm reeds in het Mnl. voorkwam. Op de vorige bladzijde bv. lezen wij vs. 8316: ‘Met male anderen vort meere’; Stoke VI, 688: Si scoten... Mallic op andren: VIII, 95; Mallic riet hier toe sijn beste; IX, 943: (Si) troesten mallic den andren zere; St. Am. II, 4627: Voort vergheven wij alle mesdaet Mallic anderen. Limb. VIII, 1508; Of malliic anders vader Doet hadde; Yst. Bl. 1452: Mallyc woude | |
[pagina 299]
| |
den sinen prisen; Rijmb. 32977, Var.: Mallic mach daventure scelden. Zie verder Oudemans, Bijdr. IV, 255-257., Hillgb., Gloss. | |
XXX. Gheëmant.Dit zeer vermakelijke, tot heden onbekende, woord kunnen wij vinden op bl. 282 van Deel VIII van het Belgisch Museum. Daar wordt gesproken over de plichten van een ‘prochiepape’ en o.a. dit gezegd: over gheemande lieden
En mach die cureyt sijn leven duere
Doen messe, dan in sijnre cure
Behoren: dit es een recht bescreven.
De bedoeling is blijkbaar, dat de pastoor zich met al zijne geestelijke handelingen strikt moet houden binnen de grenzen zijner parochie. Maar nu wordt het ons wonderlijk te moede, wanneer wij onder aan de bladzijde lezen, dat deze zorg zich alleen over de getrouwde lieden uitstrekt. Daar toch wordt verklaard: Gheemande lieden, getrouwde lieden. Dus mag de pastoor wel messe doen over ongetrouwde lui buiten zijne parochie? Daarop blijft Willems het antwoord schuldig. Wij zullen ons verder niet in deze kerkelijke zaken verdiepen, maar alleen het woord gheemande aan een nader onderzoek onderwerpen. Gheemande is blijkbaar op den klank af door Willems gesmeed van het Duitsche ehemann, maar ik vermoed, dat onze naburen groote oogen zouden opzetten, wanneer men in plaats van geheirathet eens gebruikte geëhemannt, en men b.v. aan eene dame vroeg: ‘Wie lange sind Sie geëhemannt, Gnädige Frau?’ Ongetwijfeld zou men ten antwoord krijgen de wedervraag: ‘Meinen sie?’ Bovendien, gesteld dat wij over dit kleine bezwaar wilden heenstappen en geëmant opvatten als getrouwd, dan zouden wij nog eenigszins verlegen zijn met het woordje dan, hetgeen dan geen reden voor zijne aanwezigheid zou kunnen opgeven. Het is dus veiliger, het woord gheemant, te verwijderen en te trach- | |
[pagina 300]
| |
ten het door eene kleine wijziging om te scheppen in een woord, dat ons van alle genoemde bezwaren bevrijdt. Blijkens dan moet een woord voorafgaan, dat een comparatief begrip uitdrukt, en daar de zin moet zijn, dat de pastoor over niemand de mis doen mag, dan over hem, die tot zijne parochie behooren, zoo splitse men de m in twee letters, nl. in n en r en leze: over gheenrande lieden, enz.
Eene min of meer tegenovergestelde verbetering moet worden gemaakt Brab. Y. VI, 7713. Daar zijn nl. twee letters ingeslopen, die voor ééne moeten plaats maken. Wij vinden daar het verhaal, hoe de stad Grave aan Brabant komt en hoe Otto van Cuyck de stad in leen ontvangt. Daarvoor moet deze nu aan den leenheer, den hertog van Brabant, de vereischte hulde bewijzen. In vs. 7713 moet dus niet gelezen worden waerscap, maar manscap, het bekende en gewone woord voor hulde. Vgl. het fr. hommage. Dat deze verbetering juist is, blijkt uit vs. 7756, waar van dezelfde zaak het vereischte woord manscap gebruikt wordt. | |
XXXI. Bekarinen.Al weder een woord, welks dagen geteld zijn, daar het eerlang naar de Taalzuivering zal verhuizen. In de fragmenten van den Aubry den Borgengoen (Nieuwe Reeks van W.d. Mij v. Lett. VII1, bl. 130) vinden wij het eenige voorbeeld, dat er van bekend is. Daar jammert Aubry bij het lijk van zijn geliefd ros Blanchaert: (hi) bleef... allene in goont wout
Drivende jammer ende ongedout
Ende bekariinde sijn ors Blanchaert.
Hen weende nie man so om een paert.
Het geheel is een tafereel vol rouw. Aubry ‘sat te weene ende te drivene cariin’; Guiborch dreef groten rouwe, en Sornahaut dreef jammerhede. Het is dus blijkbaar, dat | |
[pagina 301]
| |
becarinen met cariin driven wordt gelijk gesteld. Maar is daarom het woord in orde? Op deze vraag zal ik een ontkennend antwoord moeten geven. Carine heeft twee beteekenissen, waarvan de eene, nl. die van bagage, legertros (Zie b.v. Oudem. Bijdr. III. 318) hier buiten rekening blijft. De andere, waarvan becarinen zou afgeleid zijn, is die van boete, straf, die men zich zelven door vasten of lichaamspijnigingen oplegde, en vervolgens in het algemeen smart. Zie de talrijke voorbeelden in Rein. Gloss. Carine driven beteekent dus hetzelfde als rouwe driven, jammerhede driven, en staat gelijk met ons rouw bedrijven. De gronden waarop ik evenwel het bestaan van becarinen, als afgeleid van carine in deze beteekenis, loochen, zijn de volgende: 1o Het woord carine was niet zóó bij het volk doorgedrongen: dat er een mnl. ww. met een zuiver mnl. voorvoegsel van kon gemaakt worden. Dit kan alleen met zoodanige woorden geschieden, die geheel en al inheemsch zijn geworden b.v. vercoeveren, vernoyen, gefineren, gepensen, enz. 2o Men zou evenmin als iem. becarinen, in den zin van iemand betreuren, in het Mnl. kunnen zeggen: iemand berouwen, besmarten of zelfs bejammeren. Bij Kil. en Plant. komt wel het woord bejammeren voor, maar niet in den zin van betreuren, maar van medelijden hebben, misereri, miserari, avoir pitié. 3o is de maat van den regel in wanorde, daar die met vier korte lettergrepen begint, die met elkander één voet zouden uitmaken. 4o wordt bekarinen met eene k geschreven, hetgeen met carine nooit het geval is. Men voelde zoo duidelijk den vreemden oorsprong, dat men dien ook in het schrift bleef voorstellen. Dat bekarinen slechts op eene plaats voorkomt, mag niet als grond voor de verwijdering worden aangevoerd; integendeel dit moet ons slechts te omzichtiger maken het woord te veroordeelen; maar de bovengenoemde bezwaren zijn m.i. overwegend genoeg, om over bekarinen den banvloek uit te spreken en te lezen: Ende bekaremde siin ors Blanchaert.
Bekaremen, bekarmen, bekermen is hier het juiste woord voor de harts- | |
[pagina 302]
| |
tochtelijke smart van Aubry, en herstelt tevens de maat. Zoo lezen wij Rein. I, 3038. Cuwaert den hase hi becaremde:
‘Owi, Cuwaert, sullen wi sceiden!’
‘hij weeklaagde over C. den haas.’ In eene andere beteekenis staat bekermen, N. Doct. 524, nl. in den zin van bezuren, ten gevolge van iets kermen en klagen. Si stelen 't al den ghemeynen armen,
Die 't met pinen besweten ende becarmen.
Becarmen komt dus overal met ons beklagen overeen, en in het mnl. was juist beclaghen het woord voor het betreuren van een doode. Vgl. bv. Heemsk. 120: Als dit Werrijns volc sagen, begonden sij te beclagen haren Heere ende seiden: Wij sijn nu al verloren, want ons Heere is doot. Kil: beclaghen, plango, deplango. Ook in het Mnd. was bekarmen in den bovengenoemden zin in gebruik. Zie Schiller en Lübben I. 208 b. | |
XXXII. Presenteren.Dit werkwoord dat ook in den vorm prosenteeren voorkomt, had in de me. eene eenigszins ruimere beteekenis dan thans. De grondbeteekenis was natuurlijk in iemands tegenwoordigheid brengen, en kon zoowel van personen als van zaken gezegd worden. Van zaken gebezigd, beteekende het òf overhandigen b.v. Wal. 11136. Walewein, die edel ridder vercoren
Prosenteerde..................
Sinen oem dat scaecspel.
en Exc. Cron. 281. c. Leonora sijn suster presenteerde hem den prijs; òf aanbieden, ten geschenke aanbieden. b.v. Nat. Bl. II, 1188. Met dieren clederen ane ghedaen
ProsenterenGa naar voetnoot1) sise (het dier) haren heere,
Om hem te doene sonderlinghe eere.
| |
[pagina 303]
| |
Ferg. 5196. Sijn ors willic presenteren
Der coninginnen van Rikenstene.
5482. Mijn ors willic hem presenteren.
5492. Ic wane ghi dadet t'uwen scerne,
Dat ghi mi u ors presenteret.
Rijmb. 19893. Hi prosenteerdem diere dinc,
So dattene die coninc wel ontfinc.
en Limb. III, 760. Die scone, die niet en beide,
Die prosenteerdem dat ors.....
Doe nam hi dat ors ende satter boven.
Van personen gebruikt, had het de bet. van voorstellen, iemand bekend maken, eig: iem. in de tegenwoordigheid brengen van anderen.
b.v. Wal. 9422. Suldi enen vremden coninc mi
Voeren ende presenteren up minne,
So ben ic ene grote keytivinne!
‘als zijne beminde voorstellen.’
Christ. 1803. Daer ic soud hebben geweest met eren
Gepresinteert voer danscijn ons Heren.
Lanc. II, 19133. (Du moets) di in derselver manieren
Den vrowen, die dar sijn, presentieren,
Ende ins conincs hof van Norgales daer naer
Ende diere gelike di presenteren daer.
| |
[pagina 304]
| |
Uit deze beteekenis ontwikkelde zich die van iemand begroeten, aan iemand zijn compliment maken, complimenteeren. Deze bet. komt duidelijk aan het licht door hetgeen Kil. zegt: Presentatie-wijn, j. present-wijn, vinum honorarium. Het is dus de eerewijn, de wijn, die geschonken wordt bij eene plechtige begroeting. Bovendien blijkt zij duidelijk uit de volgende voorbeelden:
Franc. 3653. Hem camen drie aerme wivekine......
Te gemoetene in enen dale.......
Diene met ere niewer groete
Prosenteerden harde zoete.
en Troyen 8335, alwaar ons van Koningin Pentesilea verhaald wordt, dat zij Seer toernich ende gram
Sciet... van hem (de Grieken) ende lietse mat.
Ende keerde weder in die stat.
Te Troyen mocht men blyscap scouwen.
Men presenteerde seer der vrouwen;
Die eer was al ongheacht
Die men haer deed op dien nacht.
Het beteekent dus: iemand eer bewijzen, zooals uit de onmiddellijk volgende regels zonneklaar blijkt. Nu deze beteekenis vast staat, geloof ik in staat te zijn, een nieuw voorbeeld er van uit eene bedorvene plaats van Velthem aan te wijzen. Kort na den sporenslag bij Kortrijk had er tusschen de Vlamingen en Franschen eene kleine schermutseling plaats, waarin de Vlamingen andermaal de overhand behielden door het beleid van Jan van Renesse. Bij de beschrijving daarvan (IV, 48) wordt de lof der heeren, die dit heldenfeit hadden bedreven, verkondigd, en vs. 39 gezegd: Dese nomic sonderlinge wt:
Renesse ende Jan Borluut,
Godsenhove ende Bangelijn,
Boven ende Poprode, die syn
Wel werd dat mense persmeren
Naest Guelke,
die den slag bij Kortrijk gewonnen had. Lelong vertaalt per- | |
[pagina 305]
| |
smeren door verheffe, en raadt het ditmaal wezenlijk vrij goed. Maar daarmede is het bestaan van het woord nog niet bewezen, en dat bewijs is nergens te vinden, want het woord is verdorven. Men moet natuurlijk beginnen met de slot-n van persmeren, die alleen om het rijm op Heren ontstaen is, weg te schrappen. De verkorting' beteekent zoowel er als re en men kan dus ook lezen presmere. Wanneer wij nu in het oog houden dat m en nt al zeer weinig verschillen, dan kan presmere in de plaats gekomen zijn van presntere, en dan blijft er slechts ééne uitgelatene e over, die ons nog scheidt van presentere, dat juist het hier vereischte woord is en ten volle waardig om in de plaats te treden van het ‘monstrum horrendum’ persmeren, ‘cui nunc,’ (gelijk ik hoop, voorgoed) ‘lumen ademptum.’ | |
XXXIII. Becochten.Dat bovenstaand woord het impf. is van becopen, d.i. het ontgelden, voor iets boeten, is eene waarheid, waarvan niemand behoeft doordrongen te worden. Maar minder duidelijk is, hoe deze beteekenis te rijmen is op eene plaats uit Velth. (I. 56, 28) Doe die Betsamiten becochten vord
Die Arke ons Heren............
Ende si daer ane daden die hant,
Omdat si dochten dat si soude vallen.....
Oza, die ene hand daeran dade,
Starf staphands.
Deze plaats bevat de verwarde voorstelling van twee Oudtestamentische ark-geschiedenissen, waarvan wij de eerste lezen 1 Sam. 6,19 en de tweede 2 Sam. 6, 6 en 7. Alleen met de eerste behoeven wij ons bezig te houden. Daar lezen wij in onze vertaling: ‘En de Heere sloeg onder de lieden van Beth-Sémes, omdat zij in de ark des Heeren gezien hadden.’ Nu kan dat zien in de ark natuurlijk niet door becochten worden uitgedrukt. Evenmin kan de bedoeling zijn dat zij voor de Ark boetten, want dan zou er moeten staan voor het kijken in de Ark. Becopen toch wordt steeds met eenen 4e nv. verbonden, die de eene of andere misdaad of vergrijp, hetzij van zich zelven | |
[pagina 306]
| |
of van anderen, uitdrukt. Zoo vinden wij Sp I1, 99,73: des heilechs Baptisten doot becopen; Nat. Bl. VII, 652. Die diefte b. Rijmb. 5725. Uwe mesdaet b.; 32251. Onse sonden b.; M. Loep I. 528. Ghecke minne b.; Fl. en Bl. 2109. Sine domheit b.; Sp. IV8,52,73. Dorloge becopen, de treurige gevolgen ondervinden van den oorlog; Over See 64. Den strijt b.; Ren. 1624. Den wijch b. Lanc. II, 45174. Den wech (d.i. den tocht) b.; Limb. VII, 149. Iemands meesterie (d.i. meerderheid) b.; Troyen 84: Die bruloft b. Deze voorbeelden bewijzen voldoende, dat die Arke becopen eene verwerpelijke uitdrukking is; terwijl juist ontbreekt de vermelding van datgene, wat de Betsamiten met de ark gedaan hadden (want het slaan van de hand aan de ark, vermeld in vs. 30, behoort reeds tot de geschiedenis van Uza, ten minste van de Betsamiten wordt het niet vermeld). Met eene geringe verandering leze men daarom in plaats van becochten het impf. van besoeken, nl. besochten, d.i. zooals Lelong te recht zegt: nauwkeurig doorzochten. Besoeken stond in de me. gelijk met ons onderzoeken, doorzoeken, betasten of in gemeenzamen stijl naneuzen, en dit was juist de misdaad der Bethsamieten geweest. Volkomen dezelfde beteekenis heeft besoeken, Rijmb. 17703: Hi hiet hare dat soe bi nachte
Heymelike den coninc besachte, (d.i. besochte)
Of hi hadde eneghe oren......
So dattie dochter dat besochte
Ende soe den vader te maren brochte,
Dat hi al sonder oren ware.
33369. Wat soe met hare hadde brocht
Van over water, was besocht
Ende van den rovers hare ghenomen.
Matth. Anal. III, 170: Om den wech te besoeken, daer hi tot sinen vianden comen mochte; 192: (Hi) dede besoeken die rivier te veel steden, wair hy beste mochte overcomen mit sinen volcke. D.B. Gen. 31,33 (Laban) besocht Lya (hij betastte, doorzocht de kleederen van Lea) ende beide die joncwive ende hi en vant daer niet. Een sprekend voorbeeld vinden wij bij onzen dichter zelven, nl. | |
[pagina 307]
| |
II, 3,35. So dat si beroeft worden al
Toten hemde groet ende smal
Ende toter broeck, die was besocht,
Oft siere yet in hadden brocht.
Zie verdere voorbeelden Oudemans, Bijdr. I, 603 en Rijmb. Gloss. Van besoeken in dezen zin ontleent het znw. besoec de bet. van onderzoek, enquête. Zie Brab. Y. I bl. 679, 793 b., 800 passim; VI. 171, 1528, 6712. VII. Aanh. 203. Nijhoff IV, 153. | |
XXXIV. Begaden.Eindelijk eene bedorvene plaats uit Velthem, waaruit het bovenstaande woord verdwenen is. Boek III. C. 45 vinden wij vs. 65 en vgg. eene uitvoerige beschrijving van de kwellingen, die Herman van Woerden den ongelukkigen Floris in zijne gevangenschap deed ondergaan. Tot den bediende, die met de zorg voor den gevangene was belast, zeide hij: Wasch hem sijn hoeft met gerste-cave,
Soutu dan syn her wel wriven,
So datter die lemen vast in cliven,
Ende gordene dan mettere linen
Ende laten dogen discepline
Ende dese bloc soude sijn orcussen wesen.
‘Zoo moest,’ aldus vervolgt dan Velth. vs. 74: Dus moeste die gene, dat secgic u,
Den grave begaven corts naer,
Al waest hem te doene swaer.
Lelong verklaart: ‘Zoo moest die bediende hem begiftigen, onthalen.’ Het behoeft nauwelijks gezegd, dat de toestand van den armen gevangene en de stemming, waarin Velth. bij de beschrijving er van verkeert, hier zelfs de minste ironie als van zelf verbieden. En toch, wat is het anders dan ironie, wanneer men na zulk eene reeks van kwellingen nog van onthalen, begiftigen spreekt? | |
[pagina 308]
| |
Begaven, dat òf verkeerd gelezen is, òf door den copiist ge schreven ten gevolge van den klank van het onmiddellijk voorafgaande grave, moet dus verdwijnen en plaats maken voor een waardiger woord; eeu woord, waardoor duidelijker blijkt de afkeer van den schrijver voor hetgeeu hij beschrijft. Welnu, alle ironie verdwijnt, zoodra men in plaats van begaven leest begaden. Begaden was een woord van uitgebreid gebruik in het Mnl. Het zou te lang ophouden, indien ik hier een overzicht wilde geven van al de beteekenissen, waarin begaden voorkomt. Eene der hoofdbeteekenissen is in eenen toestand brengen, behandelen, maar de gewone opvatting is met het bijdenkbeeld van slecht: slecht behandelen, mishandelen, toetakelen, Lat: male mulcare, tractare. Zoo lezen wij Sp. III8, 2, 8 (= St Am. II. 1394). Dat hine alse enen dief begade,
Scoere hem thaer af, bonde hem de hande,
Ende leeddene te siere scande
In eenen stoc.
Zoo vinden wij: Ene stat begaden d.i. plunderen, Sp. I3, 45, 13. Maar vooral is begaden gewoon met bijw., die de slechte behandeling nog meer in het licht stellen, b.v. jammerlike begaden, Rincl. 857, Sp. IV3, 37, 35; qualike b. Rein II. 4094; leelijc b. Velth. VI, 5, 12; lachterlike b. Gr. O. I, 1874; Lanc. III, 11399.; onsiene b. Rijmb. 31636., onscone b. Sp. III7, 56, 54; onsochte b. Lanc. III, 2235; onsoete b., Rijmb. 7119, 10604, allen met de beteekenis deerlijk toetakelen, in eenen ongelukkigen toestand brengen. Zoo ook op de uit Velth aangehaalde plaats ‘Zoo moest die bediende den Graaf behandelen, zulke kwellingen moest hij hem aandoen.
Leiden, Oct. 1875. |
|