De taal- en letterbode. Jaargang 6
(1875)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 291]
| |
Een instrumentalis.Op pag. 218 handelde ik over hoe, als vermoedelijken ablatief van het vragend pronomen hva-. Toevallig dezer dagen onder mijne aanteekeningen over mnl. grammatica snuffelende, vond ik drie merkwaardige voorbeelden van een instrumentalis van den stam hwi-, welke casus in het oud-Germaansch hwiu heeft geluid. Dit hwiu leverde in onze taal twee verschillende vormen op. De eene verloor de h en werd tot wie, dat in het Mnl. herhaaldelijk voorkomt: zoo leest men b.v. in den Lekenspieghel II, 56, 62 Var., wie, waar het teksthandschrift hoe heeftGa naar voetnoot1), of wi (in twi d.i. te wi; verg. got. du hve, dat in onze taal te wa, twa zoude luiden). In den anderen vorm smolt de w met hwoe, de h natuurlijk standhield. Dezen met ags. hvÅ· overeenkomenden instrumentalis leest men: Hoe scone sijt hadden ocht hu siene, Rose 4936. Hu scone dat sijt hem voren spreidt, 7460. Wat dinge dat huwelic ware, Ende te houdene hu sware, 8306. In dit hu niets anders dan hoe te zien, komt mij vrij gewaagd voor. Evenals op de door mij aangetoonde wijze onl. uuo en huo naast elkander staan, kunnen in 't Mnl. wie en hu met elkaar afwisselen. Misschien zijn er meer plaatsen met dit hu, die aan mijne aandacht ontsnapt zijn. Het ware wel de moeite waard ze te verzamelen en bekend te maken. Heeft men bezwaar tegen mijne verklaring, dan bewijze men de onjuistheid er van door het opgeven van vormen, waarin de u op het einde van woorden niets anders dan eene oe kan voorstellen. In dit geval toch mist mijne opvatting van hu, als instrumentalis van hwi, de noodige zekerheid. Maar komen zulke u's voor?
Leiden, 1 Nov. 1875.
P.J. Cosijn. |
|