De taal- en letterbode. Jaargang 6
(1875)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 19]
| |
Een vreemdsoortig germanisme
| |
[pagina 20]
| |
zonder te onderzoeken of de vorming met ons Nederlandsch taaleigen in strijd is. Wil men met alle geweld onbeduidend en onbeteekenend onder de ‘ismen’ rangschikken, dan zoude ik ze eerder gallicismen noemen, daar op de vorming van ons onbeduidend en het hd. unbedeutend, zoowel als op onbeteekenend, het fr. insignifiant zeer zeker van invloed is geweest; met andere woorden, dat zoowel ten onzent als in Duitschland het Fransche woord is vertaald. Onbeduidend toch schijnt nog betrekkelijk jong en eerst in 't laatst der vorige eeuw in ons land in gebruik gekomen te zijn; en 't zelfde schijnt met hd. unbedeutend het geval te zijn (zie Sanders, Wtb. 1, 287, op Bedeutend). Onbeduidend wordt o.a. door de dames Wolff en Deken gebruikt; doch moet eerst later meer algemeen in zwang gekomen zijn: althans in het Woordenboek van Halma en zelfs in dat van Weiland komt het nog niet voor. Heeft men vroeger, misschien omdat het woord wat nieuwerwets klonk, onbeduidend voor een germanisme uitgekreten, - gesteld al dat het Duitsch zijn invloed had doen gelden, - dan zou nog de vraag zijn of het als zoodanig te verwerpen ware. Van het tegenw. deelw. van Beduiden vormen wij met het voorv. On- het bnw. Onbeduidend, waartegen zeker even weinig bezwaar zal zijn als tegen de samenstellingen nietsbeduidend en veelbeduidend. Op dezelfde wijze vormen wij ook andere bnw. van het tegenwoordig deelw. en het voorv. On-, als ondeugend, onnadenkend, onvoldoend, onwetend. Evenals onbeduidend gezegd wordt van iets dat niet veel beduidt, zoo is ook ondeugend iemand die niet of niet veel deugt. Zonder het voorv. On- is beduidend bij ons alleen tegenw. deelw.; als bnw. kan het in onze taal niet gebezigd worden: beduidend is iets dat beduidt, dat beteekent, en bijgevolg niets beduidt: de kracht van wat het beduidt, krijgt het eerst door on-, veel, weinig, niets enz. Spreken wij dus van een beduidend man, in plaats van een veelbeduidend man, dan maken wij ons schuldig aan een kras germanisme. Ik voeg hier bij dat bedeutend als bnw. in den zin van veelbeteekenend zelfs bij de Duitschers nog niet zeer oud is: het veelvuldig gebruik dagteekent van Göthe en zijne tijdgenooten (zie Grimm, D. Wtb. 1, 1227). | |
[pagina 21]
| |
Kan er nu tegen onbeduidend geen bezwaar zijn, onzes inziens kan er evenmin gegronde reden van aanmerking zijn tegen het woord onbeteekenend, dat geheel op dezelfde wijze is gevormd. Beduiden en beteekenen zijn synoniem in den zin van: van belang zijn, en zoo er aan een der beide woorden een ietwat Duitsch luchtje is, dan is het zeer zeker niet aan het laatstgenoemde. Men zegt: Iets heeft niet veel te beduiden en te beteekenen; 't beduidt niets en 't beteekent niets; maar beteekenen is wel 't meest in gebruik. Beteekenis in de zegswijzen: Van veel of weinig beteekenis zijn, is wel zoo algemeen als beduidenis. Een man die veel beteekent in de wereld, die van veel beteekenis is, - niemand zal, geloof ik, deze uitdrukkingen als onnederlandsch veroordeelen. En toch, wij zagen het reeds, is door Van Dale het woord onbeteekenend als een ‘verwerpelijk germanisme’ gevonnisd, en trad reeds vroeger Dr. Van Vloten er tegen te velde. In een paar stukken over ‘Taalbederf’, in den Taalgids opgenomen, wordt met een aantal andere uitdrukkingen ook onbeteekenend in den ban gedaan. Onder eenige staaltjes van ‘Duitsche en andere taalzonden’, welke de Hoogleeraar in het Voorgeslacht van den Heer Hofdijk heeft opgemerkt, komt ook voor: ‘onbeteekenend (lees: onbeduidend of van weinig beteekenisGa naar voetnoot1)’; en later komt ZHGel. er nog eens op terugGa naar voetnoot2): ‘In plaats van grenzen of palen bezigt Hofdijk het Duitsche stooten. In plaats van ergdenkend of argwanend zegt hij ‘argdenkend’; in plaats van zoetsappig ‘zoetmoedig’; in plaats van belangrijk of aanzienlijk en onbeduidend steeds beteekenend en onbeteekenend; in plaats van ‘bezielend’ steeds nog ‘begeesterend.’ Uit den samenhang moet men vermoeden dat onbeteekenend en beteekenend onder de germanismen worden gerekend, ‘tot de Duitsche taalzonden’, in wier gezelschap zij voorkomen. Mocht onze uitdrukking evenwel tot de familie der ‘andere taalzonden’ behooren, dan houden zich zeker vele taalbeoefenaars ten zeerste aanbevolen om te vernemen onder welk ‘isme’ ze moet gerangschikt worden. Maar altijd eene ‘taalzonde’; in plaats toch van onbeteekenend | |
[pagina 22]
| |
moeten wij onbeduidend of van weinig beteekenis zeggen. Zeer te recht vonnist de Hoogleeraar beteekenend: beteekenend geldt alleen als tegenw. deelw., en treedt eerst in samenstellingen (als nietsbeteekenend, veelbeteekenend, enz.) als bnw. op; beteekenend is evenzeer af te keuren en even nietsbeteekenend als beduidend, gelijk boven reeds is opgemerkt. Ongelukkigerwijze worden door Dr. Van Vloten volstrekt geene gronden voor zijn veroordeelend vonnis van onbeteekenend bijgebracht, en blijven we dus in het duistere omtrent de redenen, die er toe geleid hebben. Boven heb ik getracht het goed recht van onbeteekenend te verdedigen: de vorming is onberispelijk; beduiden en beteekenen zijn synoniem, en zelfs 't laatste nog meer gewoon; - is er dus tegen onbeduidend geen bezwaar als Nederlandsch woord, dan kan dit met onbeteekenend evenmin, ja veel minder het geval zijn. Omtrent het gebruik van beide woorden is echter nog het een en ander op te merken. Onbeduidend is de gewone, algemeene uitdrukking, evenals het hd. unbedeutend, terwijl onbeteekenend in veel minder ruime toepassing wordt gebezigd. Onbeduidend wordt gezegd van personen en zaken - stoffelijke en onstoffelijke (zie het Wdb. op Onbeduidend); het gebruik van Onbeteekenend is veel meer beperkt (zie ald. op Onbeteekenend). Terwijl b.v. onbeduidend van personen gezegd wordt in betrekking tot de geestvermogens, het uiterlijk en den maatschappelijken stand, geldt onbeteekenend nagenoeg alleen in betrekking tot de geestvermogens. Het spraakgebruik wil het nu eenmaal zoo, evenals het onbeduidend van allerlei stoffelijke en onstoffelijke zaken bezigt, terwijl onbeteekenend bijna uitsluitend geldt van zaken die een persoon betreffen. Zoo zouden wij, waar Dr. Ten Brink in zijne Oost-Ind. Dam. en H. 2, 314, zegt: ‘De circus was klein en onbeteekenend’, dit woord liever door een ander, b.v. door van weinig beteekenis vervangen zien. Waarom, vraagt misschien een lezer, dáár niet onbeteekenend gezegd? Ik heb geen beter antwoord dan hetwelk Chateaubriand eens aan eene dame gaf, welke hem een werk van hare hand ter inzage had gegeven, waarin bij eene menigte onfransche uitdrukkingen potloodstreepjes waren gezet: Cela ne se dit pas. Maar ook zelfs dáár is onbeteekenend geen germanisme, om de | |
[pagina 23]
| |
doodeenvoudige reden dat in het Hoogduitsch het woord unbezeichnend niet bestaat! Unbezeichnend wordt in Adelung's Wörterb. gemist, terwijl unbedeutend er in voorkomt; in Kaltschmidt's Wörterb. komt het noch afzonderlijk voor, noch wordt het onder de breede lijst der afleidingen met Un- genoemd; in het Hoogduitsch-Nederlandsch Woordenboek van Sicherer en Akveld schittert het door zijne afwezigheid. Een germanisme nu dat in het Duitsch niet voorkomt zal wel een onbestaanbare grootheid zijn. Zelfs bezeichnend in den zin van bedeutend schijnt in het Duitsch een ongewone uitdrukking, even ongemeen als bedeutend en unbedeutend in den mond van den Duitscher bestorven zijn. Terwijl het bnw. bedeutend in Grimm's Wtb. twee kolommen vult, zoekt men er vergeefs naar het bnw. bezeichnend; terwijl het ww. bedeuten alleen in den zin van beteekenen, van belang zijn (‘was, etwas, viel, wenig, nichts bedeuten = auf sich haben, zu sagen haben’) een derde van een kolom beslaat, neemt het geheele artikel bezeichnen in alle beteekenissen juist zooveel plaats in, en worden er zelfs de uitdrukkingen: viel, etwas, wenig bezeichnen, niet in vermeld, die gewis niet zouden ontbreken, zoo ze veelvuldig gebruikt werden. Alleen bij Sanders (Wtb. 3, 1717a) leest men onder het ww. Bezeichnen het volgende: ‘adjekt Partic. Präs. = bedeutend, bedeutsam, charakteristisch, z.B.: Den bedeutendsten Ausdrück wählen; bedeutende Aeuszrungen.’ Ziedaar alles; een bnw. unbezeichnend wordt zelfs niet vermeld, terwijl Bedeutend en unbedeutend met de afleidingen bijna eene kolom vultGa naar voetnoot1). Na alzoo de geloofsbrieven van onbeteekenend onderzocht te hebben, meenen we dat het zelfs geen genaturaliseerde Nederlander is, en dat zijn bloed van ‘vreemde smetten’, en zeer zeker van Duitsche smetten vrij is. Mochten wij het nog eens in Noord-Duitschland aantreffen, wij zouden veeleer geneigd zijn het dáár als een hollandisme aan te zien, of liever nog als een | |
[pagina 24]
| |
in het Nederduitsch gebruikelijke uitdrukking, die evenwel nog niet tot de Hoogduitsche schrijftaal schijnt doorgedrongen te zijn. Een ieder bezige dus voortaan gerustelijk dit vreemdsoortig in Germanië onbekend germanisme.
Sinterklaas, 1874. |