De taal- en letterbode. Jaargang 5
(1874)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– AuteursrechtvrijTessel, oesel, wesel.Elders heb ik aangetoond dat Tessel, Texel beteekent, ‘zuidelijk’ (eiland), zonder er aan te denken dat dezelfde uitgang el ook voorkomt bij twee andere een windstreek aanduidende woorden. Terwijl ik onlangs mij verlustigde in een roman van Walter Scott, trof mij onder 't lezen een Schotsch woord, namelijk easel, d.i. oostelijk. Ziedaar dan een tweede voorbeeld, dacht ik, waaruit blijkt dat el een gewoon suffix is achter namen van windstreken. Uit dat Schotsche easel valt echter nog meer te leeren dan 't gebruik van el in 't omschreven geval Want gelijk ‘'t licht daagt uit den Oosten,’ ging uit het Schotsche woord een licht op voor mijn geest. ‘Zoo is dan 't grondwoord van ons oost, oosten, enz. teruggevonden,’ dacht ik - en iedereen zou op dezelfde gedachte gekomen zijn -, ‘en zijn oost, oosten, | |
[pagina 10]
| |
ooster, enz. afleidingen van oos, gelijk Got. afta, aftana, aftra, aftara, van af!’ Dat ons oost samenhangt met Gr. Ἠως, Lat. Aurora, Skr. Ushas, enz. was algemeen bekend, doch op welke wijze, daarover heeft, voor zoo ver ik weet, nog niemand zich uitgelaten. Nu we 't Schotsche easel vergelijken kunnen, is het helder geworden dat de Arische grondvorm (beteekenende dageraad) der Germaansche woorden moet geweest zijn ausa, ausi of aus, terwijl de Grieksche vorm, in 't Arisch overgebracht, zou luiden âvâs, d.i. eigenlijk: ‘'t aanlichten’; de Indische evenzoo teruggebracht: usas (usâs), de Lat. ausâsâ, enz. In 't Skr. bestaat inderdaad osha, d.i. Arisch ausa, Nederl. oos, maar in den zin van gloeiing. Gelijk in Gotisch aftana, enz. af = Arisch en Skr. apa is, kan oosten enz. uit ausa + tana, enz. gesproten zijn. Intusschen zou aus even goed mogelijk wezen. Daar ausa of aus of ausi zich laat vertalen met het Lat. oriens (etymologisch een ander woord), is de oost z.v.a. ‘plaga orientalis’; oosten ‘ex oriente’; ooster, oostelijk ‘orientalis’, enz. Het Schotsche easel bet. orientalis. Het is aan geen redelijken twijfel onderhevig dat easel in Nederl. vorm oosel, oozel, eenmaal gemeengoed der Germanen moet geweest zijn, doch thans schijnt het uitgestorven, behalve in Schotland. In plaatsnamen zal het vermoedelijk nog wel hier en daar voorkomen. Zoo heet een bekend eiland op de Finsche kust, 't oostelijkste van alle in betrekking tot Skandinavië, 't oostelijkste eiland der Oostzee, enkele miniatuureilandjes uitgezonderd, Oesel. Oesel nu is 't Zweedsche equivalent van een Nederlandsch oozel, Schotsch of Noordengelsch easel. Zoodra men ontdekt heeft dat oost, oosten, enz. afleidingen van oos zijn, volgt het als van zelven dat ook west, westen, enz. wel tot een grondwoord wese (weze) teruggebracht zullen moeten worden. En als twee namen van windstreken 't suffix el achter zich nemen, zal een derde wel hetzelfde doen. Inderdaad behoeft men naar wese en wesel niet lang te zoeken. Al hebben wij en de overige Germanen 't grondwoord wese | |
[pagina 11]
| |
verloren, de Goten moeten het nog bezeten hebben, want zij die wij Westgoten heeten, noemden zich zelven Wisi-goten. Wese schuilt zeker ook nog wel in sommige plaatsnamen. In 't voortreffelijke, ik zou haast zeggen, boeiende oorkondenboek van Gelre en Zutfen van Sloet, No 113, lees ik dat Ansfrid, bisschop van Utrecht aan de St. Maartenskerk te dier stede vermaakt zijne goederen gelegen bij Wesemaal in Westle (d.i. Westloo) en bij Tongerlo op de Veluwe. Nu moge Westle hetzelfde aanduiden als 't synonieme Westerwald in de IJselooi, of niet, in allen geval vinden we hier naast elkander wese en west. In de provincie Antwerpen ligt een Oostmalle. Ook Wisside op de Veluwe lijkt wel Westzijde te beteekenen, misschien ook Wissekerke, doch dit zij anderen belangstellenden voor nader onderzoek aanbevolen. Het bijvoegelijke wesel (wezel) komt in ons taalgebied en aangrenzende streken meer dan eens voor. Vooreerst in den naam der Pruisische vesting Wesel. Gelijk ieder graafschapper weet en ieder ander met behulp der kaart weten kan, ligt Wesel aan 't westelijke uiteinde van de Lippe, waar deze rivier zich in den Rijn stort. Misschien was het ook de westelijke grensplaats der Bruchteren. Westelijk van Maastricht is er een Veldwezel. Waaraan Ober-Wezel bij St. Goar aan den Rijn zijnen naam te danken heeft, vermag ik niet te raden. In allen gevalle ligt het aan den westelijken Rijnoever. Men ziet hoe een woord dat in alle stilte in een schier onbekend dialect voortleeft, licht kan verspreiden. Gelukkig is 't Schotsch door 't genie van twee mannen, Burns en Scott, in wijder kring bekend geworden, doch het heeft bij de taalgeleerden niet die waardeering gevonden waarop het aanspraak heeft. Voor de studie van onze taal heeft het Schotsch bijzondere waarde, veel meer dan 't Engelsch, daar het in klank en in woordenkeus even treffend met onze taal overeenkomt als van 't Engelsch verschilt. Terwijl de Engelschman to peep zegt, de Hoogduitscher gucken, zegt de Schot keek (kiik) gelijk wij kijken; de Schot gebruikt turf, niet in den zin van 't Engel- | |
[pagina 12]
| |
sche turf, maar in den zin dien wij er aan hechten. De Engelschman zegt puff, de Schot echter peagh, nagenoeg ons pochen. Dergelijke punten van overeenkomst zijn er in groote menigte. Hoe weinig op 't Schotsch gelet is, daarvan wil ik een enkel voorbeeld aanhalen. In 't door Dr. R. Hildebrand bewerkte Deutsche Wörterbuch vindt men onder kriegen eene alleruitmuntendste uiteenzetting van de geschiedenis van 't woord, zooverre men die kan nagaan. Ieder die met het werk van Hildebrand kennis maakt, bespeurt spoedig met welk eene groote zorg, nauwkeurigheid en volledigheid al de vertakkingen van een woord in de verwante talen worden nagespoord; geen tongval wordt vergeten of gering geacht. Het artikel over kriegen is een meesterstuk, en toch treffen we daarin de volgende bewering aan: ‘bis jetzt aber fehlt jede spur des wortes (kriegen) auszer Deutschland und den Niederlanden (abgesehen von der nord. entlehnung).’ Edoch 't betrekkelijk beperkte gebied van kriegen, krijgen, wordt in eens tot over 't Kanaal uitgebreid door 't Schotsche creagh (spr. kriig), dat de beteekenis heeft van strooptocht, en dus de beide opvattingen van kriegen in zich vereenigt. Op de grenzen van Engeland en Schotland bedient men zich van den term raid (etymologisch = Engelsch road, (in)road)Ga naar voetnoot1). Bij de vergelijking van 't Schotsch moeten we op onze hoede zijn ten einde ons niet door de Engelsche spelling te laten verschalken. Zien we een woord als easel voor ons, dan zouden we allicht denken dat de Schotsche ea met de Engelsche van east over eenkomt. Doch dat is niet het geval. In Schotsche woorden drukt ea vaak den klank î uit, in 't Engelsch ook ee gespeld. Deze î-klank heeft meer dan één oorsprong; soms is het de oude lange i, onze ij, bijv. in keek, ons kijk. Soms ook is het klankwijziging van ô of uo, u, Nederl. oe; heeft het zich dus ontwikkeld uit onzen eu-klauk. Bijv. Schotsch deeing is zoowel | |
[pagina 13]
| |
in 't Engelsch doing als dying; het staat dus voor deu, naar onze spelling; deu nu is zoowel klankwijziging van doo (in dood), als van doe (vgl. ons beuken uit bôkin). Zoo ook staat easel voor ésel, dit voor eusel, d.i. oosil. |
|