De taal- en letterbode. Jaargang 4
(1873)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Renoutslezingen
| |
[pagina 266]
| |
zou ik hebben tegen het veranderen van geheele woorden, die beter onveranderd gebleven waren; terwijl op andere plaatsen, die dringend herziening beboefden, de tekst onveranderd bleef. Ik zal in de volgende bladzijden eerst van het eene en dan van het andere proeven geven, om daarna op enkele hiaten te wijzen, die door Hoffmann onjuist of niet zijn aangevuld.Ga naar voetnoot1)
Ik begin met de m.i. willekeurige veranderingen, die H. zich hier en daar bij de uitgave veroorloofd heeft. Vs. 17 heeft het HS: Si hebben hoge bodscap te doene,
Die riddren sterc ende coene.
H. daarentegen geeft grote bodscap uit, terwijl hoge, d.i. voorname, belangrijke boodschap, een voortreffelijken zin geeft. Wat hem bewogen heeft, dit te veranderen, zegt hij niet.
Vs. 65 verandert H., gelijk hij in de Aanteekening mededeelt, opzettelijk. Er staat: Maer daer was niemen so coene,
Die dorste seggen: ‘willecomen’.
‘Es muss offenbar vrome gelesen werden, wie vs. 306,’ meent H. Hij ziet echter voorbij, dat t.a.p. vrome (= dapper) een gepast epitbeton ornans van koning Ywe is, terwijl hier de bedoeling is: ‘niemand was in tegenwoordigheid van den vertoornden Haymijn zoo stout, dat hij de gezanten van Karel welkom durfde heeten.’ Die gedachte wordt veel beter door koene dan door vrome uitgedrukt, en dat het eerste zeer in orde is, blijkt ook uit het Heid. HS., dat hier vertaalt: Da was niemant so kone,
Der dorste sagen wilkome.
We missen nu wel het zuivere rijm, maar dat maakt in dit geval minder bezwaar, daar de n en m verwant zijn. Vgl. boven- | |
[pagina 267]
| |
dien vs. 689 v. (streec - greep), vs. 838 v. (starc - warp), vs. 861 v. (nam - man), vs. 1410 v. (moort - doot), vs. 1701 (quam - man). Hand. en Med. v.d. Maats. v. Ned. Lett. over 1866, blz. 91, vs. 52 v. (spronge - stonden)Ga naar voetnoot1).
Vs. 151 lezen wij in de Horae - er is sprake van de vergevende liefde van vrouw Aye voor haren gemaal -: Ende helsten met bliden sinne.
In het HS. staat echter: Ende helsten met ouden sinne.
Waartoe dit veranderd? Zag de uitgever voorbij, dat oude het niet-geaspireerde houde, d.i. holde, vriendelijk is? Men zou het haast meenen, daar hij zonder eenige opheldering het woord verwerpt.
Vs. 340 is eene verandering aangebracht, die evenmin steek houdt, al wordt zij door den uitgever behoorlijk verdedigd. In het HS. staat vs. 338 v. Doe dedese hem Yewe die coninc milde,
Maken scone nuwe scilde,
Hare orse maerscalken ende dagen
Ende hare swaerde vervagen.
Dit ende wordt nu bij H. hare, daar hij anders geen weg weet met dagen, dat hij voor het meervoud van dage, dagge, d.i. degen, houdt. Het is echter, evenzeer als maerscalken een werkwoord, en de zin van het geheele vers niet, gelijk H. meent: ‘ihre Rosse pflegen, ihre Degen und Schwerter fegen, säubern’, maar ‘hunne paarden roskammen en op scherp zetten en hunne zwaarden vegen.’ Zie Troj. Oorl. 3, 161 en 1317, waar dezelfde uitdrukkingen aangetroffen worden.
Vs. 836 v. worde evenzeer de lezing van het HS. hersteld; ik moet daarbij echter opmerken, dat die regels van hun plaats zijn geraakt, waarschijnlijk doordat ze in een of ander ouder | |
[pagina 268]
| |
afschrift eerst vergeten, later aan den rand of aan den voet der bladzijde gezet en in een volgende kopie op een verkeerde plaats ingevoegd werden. Het staat vast, dat ze daar waar ze nu staan, niet behooren in de redactie van het HS. Hier toch lezen wij, dat er een duel werd gevoerd tusschen Ogier en Goutier, den kampvechter van koning Karel: Daer dede Ogier wonder groet:
Ten ersten slage slouch hine doet,
Des conincs Carels campioen,
Die Ogiere soude lien doen
Van der verranesse, die gi daet,
In vaucoloene, so ware uwes raet.
Hoffmann, terecht ziende dat de beide laatste regels in dit verband geen zin opleverden, veranderde gi in hi en uwes in sijns, en richtte de punctuatie zoo in, dat de punt na campioen kwam te staan. Dat eerste vooral is zeer willekeurig, daar de grond voor die wijziging ontbreekt. Bovendien bereikte de uitgever zijn doel niet, want de zin is daarmede nog geenszins in orde. Wat toch staat er dan nu volgens Hoffmann? Hij neemt die vs. 835 algemeen. ‘Wer Ogier der verratherei in V. zeihen wollte, dem stände zu helfen’. Maar behalve dat die blijkbaar op campioen terugslaat, heeft die algemeene uitspraak omtrent hetgeen iemand, die Ogier tot bekentenis zou willen brengen, geen zin, wanneer er juist verhaald wordt, dat degene, die hem tot bekentenis wilde brengen, gedood was. Ook moet raet worden dan zeer ironisch genomen worden, wat niemand hier verwacht. Het is stellig heel anders met die verzen gelegen. Ze moeten onveranderd blijven, zooals het HS. ze geeft, maar tusschen vs. 805 en 806 worden ingelascht. Hier namelijk spreekt Goutier voor het tweegevecht aldus: ‘Wildi noch lien, here Ogier,
Van der verranesse, di gi daet
In vaucoloene, so ware uwes raet:
So moeti dan’ enz.
Men ziet, zoo moeilijk als de woorden vs. 836 te verklaren | |
[pagina 269]
| |
zijn, even duidelijk zijn ze hier. Ten overvloede worden ze èn door het Volksboek èn door de Duitsche vertaling bevestigd. Het eerste heeftGa naar voetnoot1): ‘Doe seide Goutier: wilt gij belijden de verradenisse, die gij dedet buiten Vaucoloen, so meugdij van mij gaen onverslagen’ enz. De andere heeft: Da sprach Gouthier:
Wollent ir leunenGa naar voetnoot2), her Ogier,
Von der verrettniss, die jr daten
In falkalone, so mag man uch raten,
- terwijl later deze regels niet voorkomen. Dat de Duitsche vertaler den zin der woorden slecht begrepen heeftGa naar voetnoot3), doet natuurlijk niet ter zake: hij heeft ze d.t. pl. gelezen, en dat is ons genoeg. Vs. 832 verv. moeten nu dus luiden: Daer dede Ogier wonder groet,
Ten ersten slage slouch hine doet,
Des eonincs Carels campioen,
Die Ogiere soude lien doen.
De constructie behoeft hierbij geen bezwaar te zijn. Lien komt dikwijls absolute, zonder Acc. of Gen. obj., voor, niet alleen in de beteekenis van vertellen, zeggen, b.v. in het bekende: dus horic lien, als ic hoer lien (vgl. Huyd. Pr. III, 400 en Franc. 8254), maar ook in de beteekenis van bekennen, belijden, zooals hier; b.v. Franc. 5875 v. Ende laet in di niet vernachten,
Dune lies met vrayer biachten.
en ib. 9383 v. Dicken lietmen up ende neder
Ende gaf hem sulke pine weder
Om dattene de pine castien
Soude, dat hi wilde lien.
Vs. 934 staat in het HS.: Si adden gesworen gemenelike,
Dat sine eme souden vangen.
| |
[pagina 270]
| |
Hoffmann schijnt te meenen, dat in eme slechts de spiritus leuis een spiritus asper behoeft te worden, en dat dan de zin in orde is. Maar vooreerst wordt heme in het HS. altijd met de h geschreven, en bovendien is dit voornaamwoord na ne overbodig, ja onbruikbaar. Verwijs (Bloeml. I, 40) heeft dan ook in zijne uitgave van het fragment, waartoe dit vers behoort, heme geschrapt, en uitgegeven: Dat sine souden vangen.
Si hadden gesworen gemenelike,
Dat sine emmer souden vangen.
Vs. 947 heeft Verwijs t.a.p. Roelant reeds in Renout veranderd. Hij meende terecht, dat dit noodzakelijk was om den ziu. Ywe wilde juist, liever dan in de handen van Roelant te vallen, Dat hem Renout die heelt vercoren
Of dade sniden bede syn oren enz.
Ik kan er bijvoegen, dat in het HS. inderdaad Renout staat. Maar Hoffmanu, die de bedoeling des dichters anders schijnt gevat te hebben, teekeude aan den kant van ziju afschrift aan: ‘leg. roel.’, gelijk hij ook uitgaf.
Vs. 1430 v. staat in het HS., althans in de kopie: Die kerstine volghenden achter
Den Sarrasinen sonder lachter.
Dit is veel beter dan die Sarr., gelijk H. uitgaf, omdat achter den Datief regeert. | |
[pagina 271]
| |
Vs. 1723 strekt ten bewijze, hoe voorzichtig men moet zijn met tekstveranderingen, zelfs al vinden ze steun in een vertaling. In het HS. staat: Doe sprac die man ten heelt geer,
gelijk ook Bilderdijk uitgaf in zijn N. Verscheidenheden. Daar hij er echter geen verklaring bijvoegt, vermoed ik, dat hij de uitdrukking toch niet begreep. Hoffmann, die geer voor ‘gar nichts’ houdt, meende te moeten lezen: Doe sprac die man ten heelt: ‘heer’ -
en die verandering van g in h scheen gesteund te worden door het Heid. HS., dat hier Jung herre vertaalt. Maar heer zou in den mond van den oppermetselaar tegenover den schamelen knecht, die hem om werk vroeg, ongepast zijn geweest, terwijl geer een uitnemend epitheton is voor den Reinoldus sanctus, die hier geteekend wordt. Het bet. namelijk zachtmoedig, lieflijk, vreedzaam, en is samengetrokken uit geheer, dat volgens De Vries van het IJslandsche hyr afkomstig isGa naar voetnoot1). Het komt in dezelfde beteekenis Stoke I, 466 voor, gelijk De Vries en Oudemans reeds opmerkten. Men zal onze plaats er voortaan bij kunnen noemen, nu de juistheid van Bilderdijk's lezing gebleken is.
Vs. 1752 geeft Hoffmann uit: Ende (Reinout) wrochte wercs me allene,
Dat seggic sonder sparen
Dan eneghe drie die daer waren.
Hoe hij daar aan dat telwoord komt, weet ik niet; misschien werd hij door het Heidelbergsche acht verlokt (?). Maar niets staat vaster dan dat het HS. den laatstgenoemden regel leest: Dan eneghe man die daer waren,
hetgeen wel de onvervalschte tekst zal zijn. Men bedenke, dat man evenzeer meervoud als enkelvoud kan wezen. | |
[pagina 272]
| |
Liet Hoffmann soms zonder reden anders drukken dan in zijn HS. staat, er zijn ook plaatsen, waar hij m.i. den tekst had moeten wijzigen, maar hem onveranderd liet. Ik laat hier natuurlijk alle kleinigheden daar, die bij een nieuwe uitgaaf nog kunnen te pas komen. Slechts enkele zinstorende lezingen worden voor het oogenblik aan de critiek onderworpen. Vooreerst vs. 459. Anceel van Ribemont geeft hier koning Ywe den raad om den eisch van koning Karel in te willigen, en de Heemskinderen, wien hij een wijkplaats verleend had, aan hun doodvijand over te leveren. De raadsman voegt daar echter één voorwaarde bij: Behouden goet ende leven
Seldise bi minen rade geven.
Hiermee is zeker het goed en leven van de Heemskinderen bedoeld, zooals ook het volksboek het opvatteGa naar voetnoot1): ‘ik rade u dat gijse hem levert behoudens haer lijf’. De Heid. vertaler echter dacht er anders over. Hij vert. Nach mynen rat sollt jr sie vff geben
Vnd behalten uwer lant vnd uwer leben.
En wie ziet niet, dat deze gedachte vrij wat redelijker is dan die eerste? Want de voorwaarde, die in het volksboek bedoeld wordt, staat gelijk met een weigering. Hoe? Koning Karel zou noch het leven noch de bezittingen mogen nemen van hen, tegen wie hij een bloedveete had? Bovendien hadden de gebroeders op het tijdstip, waarvan hier sprake is, nog geen ‘goet’. Eerst later (vs. 723) schenkt Ywe Renout Montalbaen en ‘die ene helt van sinen goede’. Intusschen, zooals de tekst luidt, worden niet Ywes lijf en goed, maar het leven en de bezittingen van de vier heeren bedoeld. Doch ik vermoed dat er een woord, neen een letter is uitgevallen, die de Duitscher blijkens zijn und in zijn HS. las, t.w. ō, d.i. om, en dat wij lezen moeten:
Om behouden goet ende leven
Seldise bi minen rade geven.
| |
[pagina 273]
| |
Zoo alleen strookt de zin met de adviezen der vijandige raadslieden in de Renaus de Montauban: Delivres karlemaine les .iiii. fils Aymon,
Car, se vos si nel faites, mors estes a bandon.
Of: Rendes à Karlemaine Renaut et sa maisnie,
C'est li mieldres consaus que je vos sache direGa naar voetnoot1).
Ook komt dan eerst de tegenstelling vs. 461 v. tot haar recht: Si dat sake dat ghys oec niet
Ne doet, v es euele gesciet:
Karel sal comen in v lant
Ende stichten roof ende brant - (het goet)
Mach hi v seluen beuangen,
Hi doet v bider kelen hangen - (het lijf).
Dat de fout al oud is, blijkt uit het Volksboek.
Vs. 596 is na de v van het pers. voornw. het werkw. va weggevallen. Het blijkt vooreerst hieruit, dat de zin zonder dat woord niet afloopt, terwijl hij dan geen het minste bezwaar oplevert. Ywe zegt namelijk tot Renout: Hier heeft omboden sekerlike,
Karel die coninc van Vrancrike
Beede met zegele ende met brieue,
Dat ic v va dor sine lieue
Ende al v broedre met,
Dat seggic v bi mire wet,
Ende ic v allen aestelike
Geuaen sende in Vrancrike.
Ook het Duitsch heeft: Her hat emboten sicherlich
Karle der konig von franckrich
Das ich uch fang vnd als dieb binde
Vnd uch vier hastlichen sende
Gefangen in franckrich.
Vs. 703 is een dergelijke fout: de v voor verga is uitge- | |
[pagina 274]
| |
vallen, waarschijnlijk weer ten gevolge van de tweede v. Men leze:
V verga alsoot vergangen mach,
evenals in het Heid. HS.:
Vch vergeit als es best vergangen mag.
Vs. 728 v. luidt de tekst in het HS.: Hine mochtu niet deren..pere
Binnen.C.jaren.
Bilderdijk (Nieuwe Versch. I, 141) giste, dat hier gestaan had: Hine mochtu niet doen vp ere
Binnen.C.jaren.
Maar dat is ongerijmd; en daar ook het Volksboek deren bewaard heeft, is er geen twijfel aan, of dit woord behoort in den tekst. Intusschen spreekt het vanzelf, dat Hoffmann's lezing volgens het HS. niet deugt. Maar vermoedelijk moet er staan: Hine mochtu niet.i.pere
Deren binnen .C. jaren,
gelijk de rythmus en het rijm (here, 727 - pere, 728) schijnen te eischen. Waarschijnlijk is deren in een ouder HS. eerst vergeten, daarna in margine geschreven en vervolgens in een later afschrift op een verkeerde plaats ingelascht.
Vs. 851 staat ten onrechte een voor die, het lidwoord van eenheid in plaats van het bepalend lidwoord. Vooraf gaat: Doe sprac Karel harde saen:
‘Naymes, hoe eeist daer vergaen?’
Daar nu zoowel in het Volksboek als in het Heid. HS. de toegesproken Naymes of Hertog van Beieren zelf antwoordt, gelijk zich ook verwachten laat, moet ook hier volgen: Doe antworde die hertoge fier:
‘Doet es u kampe Goutier’.
| |
[pagina 275]
| |
Vs. 861 v. zegt Ogier tot Karel: ‘Niet ik pleegde verraad, maar Maer Ywe, die v gout nam,
Hi sende sorcors den riken man.
Het is echter niet duidelijk, hoe Renout de rijke man kan heeten, een toenaam, die veeleer koning Ywe voegt, te meer daar hij ook in de Renaus de Montauban le rice roi heet. Ik stel dus voor den Datief in een Nominatief te veranderen, en te lezen: Maer Ywe, die v gout nam,
Hi sende sorcors, die rike man.
Vs. 1486 vatten de Christenen, die Jerusalem veroveren willen, het plan op om door middel van boden de heervaart door heel Syrië te boodschappen. Dit wordt aldus uitgedrukt:
Twi sullen si boden venden
Ende int lant van Surien senden.
Hoffmann heeft zelf gevoeld, dat dit twi hier niet op zijn plaats is: ‘eigentlich müsste hier stehen ein dem mhd. ze diu entsprechendes te di oder te die, ein solches scheint aber im Mnl. nicht vorhanden zu sein’. Neen, maar het Middelnederlandsch kent een te hant, en dat is het woord, dat we hier moeten hebben:
Te hant sullen si boden venden;
gelijk ook het Duitsch luidt: Boten sollen sie senden zu hant.
Dat te ant of te āt door een afschrijver wel voor twi kon aangezien worden, behoeft geen betoog.
Vs. 1701 wordt bericht, dat Reinout bij de stad Keulen naar den meester der metsers vraagt, die de kerk bouwen: Ende alsi bi der stat quam
Vragedi om den mester man.
Het is echter veel waarschijnlijker, dat hij dat te Keulen gevraagd heeft, gelijk het Heid. HS. heeft: Vnd als er in die stat kam alda,
| |
[pagina 276]
| |
en het Volksboek getuigt hetzelfde. Ik sla dus voor om bi der in bin der te veranderen, en te lezen: En alsi bin der stat quam.
Ik wil ten slotte nog enkele hiaten ter sprake brengen, 't zij van enkele of halve woorden, 't zij van geheele of halve regels. Het HS. van Hoffmann, ons eenige, is namelijk niet in besten staat tot ons gekomen. Bladeren wij het nogmaals door, om na te gaan, waar de uitgever onjuist invult. Vs. 404 is slechts leesbaar: Dat hise hem sende te ..... ike.
Dit deed Hoffmann vermoeden, dat er ghel moest worden ingevuld, waardoor de zin ontstaat: Dat hise hem sende te ghelike,
hetgeen dan bet. gezamenlijk. Karel verzoekt Ywe dus, dat hij hem de vier Heemskinderen te gelijk zende. Het Middelned. te gelike(n) schijnt echter niet identisch met ons te gelijk, maar bet. naar eenen maatstaf (Zie Lksp. Gloss. en Oudemans Woordenb. i.v.). Bovendien is het vreemd, dat dit meervoud (se - te ghelike) terstond in het volgende vers door een enkelvoud verklaard wordt: den gonen die hem in Vranckrike
doot slouch sinen sone Lodewike, -
dat is er maar één, t.w. Renout. Of als men den gonen niet als appositie mag aanmerken, wat is het dan? Ik geloof niet, dat men den hiaat zoo moet aanvullen. In het Heid. HS. staat: ..... er bat genediglich,
Das er ime wolte senden sicherlich
Den genen der jme erslug in franckrich
Sinen sone ludwich.
Het lijdt wel geen twijfel, of er heeft sekerlike gestaan, hetgeen een veel beteren zin geeft. Het voorafgaande te, dat nu se moet worden, baart geen bezwaar, daar het vooreerst | |
[pagina 277]
| |
de vraag is, of zelfs de eerste letters van het woord in het HS. zeer leesbaar zijn, en s en t kunnen verwisseld zijn. De vraag is alleen nog: hoe moet ten slotte het affixum se in hise verklaard worden? Ik geloof, dat men ook in dit opzicht de Duitsche vertaling zal moeten volgen, en se eenvoudig uit den tekst verwijderen, waardoor de zin wordt, vs. 402 v. Gi moget mi geloven das
Dat Karel dies bat genadelike,
Dat hi hem sende sekerlike
Den gonen die hem in Vrancrike
Doot slouch sinen sone Lodewike.
Hoe dat se in den tekst sloop, laat zich gemakkelijk gissen. Vs. 404 eindigt in ons HS. een bladGa naar voetnoot1). Lette men er nu niet op, dat dit vs. 405 vervolgd werd, dan trachtte men het natuurlijk in verband met het voorafgaande te brengen, en in plaats van het lijdend voorwerp te zoeken in het vervolg, vulde men het uit de vroegere verzen aan. Daar (vs. 398 v.) was gewaagd van ‘die mordadige liede’Ga naar voetnoot2), waarmede de broeders in plurali bedoeld werden. Wie niet wist, of er niet op lette, dat den gonen nog volgde, eindigde den volzin met sekerlike, en kon dan den Acc. affix. se niet ontberen; de zin toch is op zich zelf onberispelijk: Doe sende Karel in corter stont
Enen bode namecont,
Ende omboot Yewen bi brieve,
Dat hi hem dor sine lieve
Sende die mordadige liede.
Also alsict u bediede
Waest gescreven daer ict las.
Ghi moget mi geloven das,
Dat Karel dies bat genadelike,
Dat hise hem sende sekerlike, -
maar strookt slecht met het vervolg.
Vs. 440 schrijft Hoffmann in het Afschrift om dit met gekleurde letters, waaruit ik opmaak, dat de woorden in het HS. niet meer | |
[pagina 278]
| |
leesbaar zijn. Het is echter niet waarschijnlijk dat hij de juiste woorden invulde: Wat radet gi om dit dinc?
klinkt niet zeer Middelnederlandsch. Vooreerst toch was ons raden in oudtijds raden tot, vgl. b.v. vs. 446; en bovendien is dinc, ook in den Renout, niet onz., maar vrouw. (vgl. Hor. Belg. III, 131. V, 105). Er zal dus wel moeten staan: Wat radet ghi tot dese dinc?
Vs. 447-449 zijn enkele woorden uitgewischt, die H. zonder twijfel goed herstelde. Slechts zou ik vs. 448 voor ere nog een w willen voegen. Immers Reinout had den koning tegen zijn vijanden verdediging, tegenweer verschaft, gelijk hij in de Renaus zegt:Ga naar voetnoot1) Il a mes anemis plaisiés et craventés
Et menés à mes piés, si ont merci crié.
Par lui sui durement essauciés et levés.
Men vermijdt zoo ook het dubbele ere, en het geheel luidt: Wat rade gevedi mi hier toe,
Dat ic blive in mine ere:
Van Renout heb ic grote were
Ende grote diensten ontfaen.
Vs. 476 is de lezing zeer onzeker. In het HS. staat, gelijk Bild. uitgaf, So menegen ..... vten ..... gedregen, -
m.a.w. er schijnt niet slechts een woord tusschen vten en gedregen, maar ook tusschen menegen en vten uitgevallen. Welk woord dit is, valt moeilijk meer uit te maken, misschien gevaen? Maar de aanvulling van den tweeden hiaat door carele is bepaald onjuist. Als werkelijk de drie of vier laatste letters van het woord leesbaar zijn, dan zou men nog eer aan castelē (vgl. vs. 363 en 369) denken. Hoffmann zegt: ‘die Stelle wäre klar, wenn careel für que | |
[pagina 279]
| |
relle und dieses in der Bedeutung streit, Kampf vorkäme.’ Daar dit echter het geval niet is, kan althans die opvatting van het woord niet gelden. Hij stelt dus voor te lezen uten carelen en dit te verklaren als: aus den geworfenen Steinen der Katapulten. Behalve dat het zich nauwelijks denken laat, dat een schrijver die uitdrukking gebezigd hebbe om den ondergang van vijanden aan te duiden, bet. careel of quareel niet geworpen steen, maar pijl, vooral groote pijl, evenals het Oud-Fransche cairel, carrel, lat. quadrellus; zie Raynouard en Du Cange VII, s.v. In dezelfde beteekenis komt het vs. 1575 voor, waar Malegys een wonde ‘ontfanct met enen scarpen quarele’. Carele, carelen is dus stellig onbruikbaar. Maar wat dan? Ik geloof niet, dat men hier licht tot zekerheid of genoegzame waarschijnlijkheid komt. Men kan gissen, dat er gestaan heeft: So menegen gevaen vten campe gedregen, -
maar ook andere lezingen zijn mogelijk.
Tusschen vs. 842 en 843 is blijkbaar een regel uitgevallen. Immers het rijmwoord op Sampsoen ontbreekt, al meende een afschrijver misschien, dat doene vs. 841 als zoodanig zou kunnen dienen. In het Heid. HS. luidt de uitgevallen regel: Sytzt uff daz uch got gebe pardon,
hetgeen den tekst aan de hand doet. Ogier vraagt, na het tweegevecht met Goutier, of hij gedaan had al dat hij ‘scul dich’ was ‘te doene’: ‘Ja gi’, sprac die hertoge Sampsoen,
‘Sit opGa naar voetnoot1), God geve u pardoen!’
De laatste spreekwijs is als bevestigingsformule bekend, en komt ook in ons gedicht (vs. 1076 en 1306) als zoodanig voor.
Vs. 905 is door Verwijs (Bloeml. I, 39, 135) uitnemend | |
[pagina 280]
| |
terecht gebracht; omtrent de moeilijke plaats vs. 955 zou ik van hem in gevoelen verschillen. Ywe zendt hier tot zijnen schoonzoon om hulp, en eindigt de boodschap, waarmee hij hem daartoe opwekt, met de vernieuwde bekentenis, dat hij iets ergers aan Renout verdiend had: Hi hadde wel verdient die doot,
Des hi Renout sonder noot.....
De zin loopt niet af, maar dadelijk volgt de mededeeling: Doe voer die bode vele saen
Te Renoude van Montalbaen.
In orde is de tekst dus stellig niet; maar het gekste is, dat, gelijk Hoffmann zegt, ‘in der HS. nur ein vers fehlt’. Er zullen dus drie rijmregels moeten ontstaan, wat in het gedicht zonder voorbeeld en in de middelned. epische poëzie zeldzaamGa naar voetnoot1) is. Dit acht ik het voorname bezwaar tegen den voorslag van Verwijs (Bl. I, 41, 85) om in te vullen: Bi verranesse wilde doen vaen,
ofschoon de zin, die dan ontstaat, onberispelijk schijnt. Hoffmann is dan ook van oordeel, dat er nog een tweede vers ontbreekt, hetwelk door den afschrijver zou weggelaten zijn. Ik betwijfel dit zeer, omdat het Heid. HS., dat hier vrij getrouw regel voor regel weergeeft, niets dergelijks bevat; ja, zie ik wel, dan heeft het zelfs geen vs. 955 gekend. Dit leidt mij tot de onderstelling, dat op het beschadigde blad, niet zooals op het andere van vs. 905, de onderste regel ingevuld, maar de plaatsruimte opengelaten was, omdat toch op het volgende blad (vs. 956) een nieuwe alinea begon. In het Heid. HS. staat namelijkGa naar voetnoot2): Disz embot ywe reinolt dar:
Diesen dot han ich wol verdient gar.
Men ziet, dat de Duitscher de versregels heeft omgezet, waarschijnlijk omdat hij vs. 954 niet goed begreep. Ik zou denken, dat hier oorspronkelijk gestaan heeft: | |
[pagina 281]
| |
Des hi ō Renout sende i noot.Ga naar voetnoot1)
De wijzigingen zijn gering en licht te rechtvaardigen, daar ō licht wegviel en ī licht r werd. Men heeft nu een goeden zin, en de drie rijmregels niet noodig.
Behalve de door Bild. en Hoffmann uitgegeven fragmenten is er nog één, dat lang in afschrift onuitgegeven lag op de boekerij van de Bibliotheek der Leidsche Maatschappij, totdat Dr. Bisschop het in 1866 liet drukkenGa naar voetnoot2). Er zijn nog al corrupte plaatsen, vooral hiaten in; doch ik denk niet, dat daarin voor Hoffmann een reden lag om het fragment terug te houden. Hij zal vermoedelijk daarom van de uitgave hebben afgezien, omdat het fragment zich aan geen ander aansluit noch eenig belangrijk gedeelte van de Renoutslegende behandelt. Hoe dat zij, nu het fragment is uitgegeven, wat ik zeer gelukkig vind, kan het zijn waarde hebben, den tekst zooveel mogelijk te herstellen. Vs. 86 v. is reeds aaugevuld door Prof. De Vries. Het zij mij vergund nog het volgende op te merken. Vs. 11 is tumen natuurlijk een drukfout der uitgave: in het HS. staat rumen, gelijk het behoort. Vs. 36-50 kan, gedeeltelijk op grond van de Duitsche vertaling, dus gelezen worden: Hier latic van Renoude bliven
Ende willu van Roelande scriven,
Hoe hi gherede sine vaert
Ende reet te St. Jacop waert,
Binnen dien voer Malegijs,
Ende Ritsaert . 1 . riddre wijs
Te BordeleGa naar voetnoot3) in dat foreest,
Daer hi der herte wiste meest,
Ende voeren spelen ende iagen,
Want sijs herde dicke plagen.
Alse Roelant donverveerde
Van Sinte Jacoppe wederkeerde,
Do ghemotti in dat wout
Ritsaert sinen neve stout,
Haymyn van Dordoene kint...
| |
[pagina 282]
| |
Vs. 96 en 97 worden licht aangevuld en verbeterd: ‘Gerne gevic mi op te hant’, zegt Ritsaert: In dien dat gi mi in Vranckrike
Op u gelede voert sekerlike,
waarop dan het antwoord van Roelant vs. 98 v. uitnemend slaat: Doe sprac Roelant een riddre fier:
Op min gelede nemic v hier,
en vgl. ook vs. 183 v. Ten slotte nog een paar kleinigheden betreffende dit fragment. Vs. 193 staat in het HS. niet Kaerle, maar Maerne (M'ne). Dit zal wel Menne (Mn̄e) moeten zijn, en het geheele vers luiden: Menne sal Ritsaert (h)angen niet.
Vs. 201 heeft het HS. niet mijns broeders, maar: mins broeder, gelijk te verwachten was.
Groningen, April 1873. |
|