De taal- en letterbode. Jaargang 4
(1873)– [tijdschrift] Taal- en letterbode, De– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Renout, vers 1158. Door Dr. J.C. Matthes.De Hoogleeraar De Vries betoogde in de vorige Aflevering van dit Tijdschrift te recht, dat de versregels: Ghewapent zal ic wederkeren
Ende daertoe al Ywes man,
slot noch zin opleveren. Zonder twijfel is de lezing bedorven. Toen ik het vorig jaar bezig was, mijne Heemskinderen uit te geven, waarbij de vergelijking van den Renout natuurlijk een groote rol speelde, bemerkte ik de fout eveneens. Zij springt dan ook in het oog. Renout zou alléén wederkeeren tot het tweegevecht. Dat lezen wij overal elders, b.v. vs. 1343 v, waar Renout tot zijn broeders zegt: Ghi heren, sprac die grave fier,
Ghi moet alle bliven hier,
Ende ic sal allene varen
Te Beverepaer al sonder sparen;
en vs 1397 v, reeds door Prof. de Vries aangehaald. Alles is hier in overeenstemming met den Franschen tekst, volgens welken de beide helden, Roeland en Renout, overeenkwamen, hunne manschappen en de pairs achter te laten en samen te vechten: Faisomes, que notre ost soient tost retorné.
en | |
[pagina 146]
| |
Si ferons nos grans gens arrière retorner.Ga naar voetnoot1)
In strijd hiermee verzkeert de ridder van Montalbaen vs. 1158, dat hij niet alleen zal wederkeeren, maar ‘daertoe al Ywes man.’ Nu slaat Prof. de Vries voor, dezen onzin te verwijderen, door in plaats van: ende daertoe al Ywes man,
te lezen: ende daer doen als Ywes man.
Ik behoef niet te herhalen wat de scherpzinnige criticus tot aanbeveling zijner eenvoudige gissing bijbrengt. Het is veelmeer om met alle bescheidenheid te wijzen op een paar kleine bezwaren, waardoor zijne verbetering gedrukt wordt, dat ik de vrijheid neem de pen op te vatten. In de eerste plaats hindert mij in des Hoogleeraars lezing het bijwoord daer. Als Renout vs. 1395 zegt: Roelant beit daer myns allene,
dan is de plaatsbepaling zeer gepast, omdat hij het te Montalbaen zegt, van waar hij naar Beverepaer moet terugkeeren om zijn kampioen volgens afspraak te treffen. Maar thans, nu hij bezig is te Beverepaer zelf de afspraak met Roeland te maken, verwacht men hier, evenals vs. 1147: Inne ben hier maer allene
Ende ghi sijt hier met riddren vele,
In de tweede plaats zou ik meenen, dat op deze wijs de betuiging van Roeland: ‘Ja ic’, sprac Roelant, ‘bi sente Jan,’
zich niet goed aansluit aan de betuiging van Renout: Ghewapent zal ic wederkeren
Ende daer doen als Ywes man.
Ik wil er echter aanstonds bijvoegen, dat mijn oog des te eer open was voor deze bezwaren, daar ik reeds vroeger door de vergelijking der Duitsche vertaling tot een andere gissing gekomen was, die ik, nu Prof. de Vries de plaats ter sprake bracht, niet langer achterwege mag houden. Men zal zich her- | |
[pagina 147]
| |
inneren dat in de tweede helft der XVde eeuw onze Nederlandsche Renout te Heidelberg is overgezet door zekeren Johannes Grumelkut, ook van Soest genaamd, wiens werk we in twee HSS. bezitten. In die vertaling luidt onze tekst en zijn verband aldus: Gewappent sol ich widerkeren,
Mijnen licham gegen uch zu thün,
Sprach der degen kone,
In dem das jr die herren
In franckrich dont widerkeren
Vnd darzu alle uwer man.
Uit deze vertaling blijkt duidelijk, dat inderdaad, gelijk de Hoogleeraar De Vries giste, verzen uit het HS. zijn uitgevallen; maar het blijkt tevens, dat die verzen twee regels lager stonden dan hij vermoedde. Wat toch is het geval geweest? Wij zien het voor onze oogen: het werkw. wederkeren, dat in vs. 1157 voorkomt, keerde vier regels later, nogmaals op het einde van den versregel, weer. Dit is de aanleiding geweest tot de vergissing eens afschrijvers. Hij verzag zich, en sprong van het eene op het andere vers over. Zoo werd het verband tusschen vs. 1157 en 1158 verbroken; en toen dit eenmaal geschied was, moest ook de tekst, die nu, zooals hij luidde, ongerijmd was, een kleine wijziging ondergaan. Er had namelijk, gelijk uit het Duitsch blijkt, gestaan: Ende daertoe al uwe man.
Maar daar dit niet meer sloeg op het nu voorafgaande, werd de V eenvoudig wat verlengd, en VWE in YWE veranderd. De Nominatief moest nu nog slechts Genitief worden - dan had men ten minste een zin; want Renout en Ywes manschappen konden bijeengevoegd worden, terwijl Renout en Roelands manschappen niet bijeen behoorden. Gelukt het ons echter met behulp der Duitsche vertaling de vier uitgevallen verzen te herstellen, dan kan ook in vs. 1158 de oudere lezing de jongere vervangen. Ik gis - en op dit ‘gis’ leg ik bijzonderen nadruk, - dat er ongeveer gestaan heeft: Ghewapent sal ic weder keren
Ende dan al sonder letten
Mijn lijf jeghen u hier setten
| |
[pagina 148]
| |
Hoe men ook over de redactie der vier ingevoegde regels denke, twee dingen staan, dunkt mij, vast: 1o dat een dergelijke inlassching geschieden moet, en 2o dat ywes in vwe moet veranderd worden. Zoo worden ook in den Nederl. Renout de ridders (les grans gens) en de soldaten (l'ost) of ‘het volk’ (volksb.) evenzeer vermeld. Bovendien slaat nu het volgend antwoord van Roeland: ‘Ja ic,’ sprac Roelant, ‘bi sente Jan’,
volkomen terug op het onmiddellijk voorafgaande. Nog eens, lichtte niet het Heidelbergsche H.S. ons voor, de bezwaren, waardoor de gissing van Prof. de Vries gedrukt wordt, zouden misschien niet onoverkomelijk zijn. Maar ik geloof, dat ze hun gewicht in de schaal leggen, nu de oude vertaling eene andere lezing aanbeveelt, die, als ik wel zie, alles voor en niets tegen heeft. Den Hoogleeraar verblijft intusschen de eer, de corruptie bemerkt, en den rechten weg gewezen te hebben. Het is mij aangenaam hierbij te kunnen voegen, dat hij zelf zich bij nader inzien met mijn resultaat vereenigd heeft. |
|