kunst 3, 244: Bij meerdere ondervinding mocht het den eerlijken schrijver gebleken zijn, dat de geest van verzet en van wraakzucht der gemeente niet noodig had te worden aangevuurd.
2o. Beets, Stichtelijke uren, 1859, bl. 428: Wij leeren daaruit zijnen gunsteling Haman kennen als den medgezel zijner ongebondenheden en den aanvuurder zijner booze hartstochten.
3o. Fruin, De onpartijdigheid van den Geschiedschrijver, bl. 11: ‘Het onderwijs kon de heillooze partijschap slechts aanvuren.’
4o. Dozij, Het Islamisme, bl. 54: Joodsche opperhoofden, die uit Medina verbannen waren, vuurden den haat der Mekkanen aan.
Bij deze gelegenheid zij het mij vergund nog eene opmerking te maken, die wellicht in het vervolg haar nut zal kunnen hebben. Het komt mij voor, dat onze prozaschrijvers in het Woordenboek stiefmoederlijk bedeeld zijn. Uit allerlei dichters, soms van vrij lagen rang, komen bewijsplaatsen bij honderden voor; uit onze prozaïsten daarentegen, vooral van den jongsten tijd, wordt betrekkelijk zelden iets aangehaald. Bij eene nadere gelegenheid hoop ik dit meer opzettelijk aan te toonen. Voor het oogenblik ligt dit niet op mijn weg. Slechts een paar voorbeelden mogen hier voldoende zijn. Ik kies ze alleen uit Jonckbloet en uit Beets. Het werkwoord aanlangen wordt in de beteekenis van aankomen niet vermeld. Toch bezigt Jonckbloet het herhaaldelijk. Zie b.v. zijne Geschiedenis I, 22, 36, 60; II, 81, 91, 307, 343, enz.
Is dit een Germanisme dan mocht er, evenals bij aanspraakloos geschiedt, wel tegen gewaarschuwd worden.
Bij het woord aanstaan lees ik dat het in den zin van ‘aan iemand behagen, bevallen’ alleen in gemeenzamen stijl gebruikt wordt. De aangehaalde voorbeelden bewijzen dit ook. Ik vraag: moet de stijl van Beets in de Stichtelijke uren een gemeenzame genoemd worden? Zoo neen, dan is